Home

Rechtbank Den Haag, 07-07-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8194, AWB - 15 _ 9577 en SGR 15/9578

Rechtbank Den Haag, 07-07-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8194, AWB - 15 _ 9577 en SGR 15/9578

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
7 juli 2016
Datum publicatie
20 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:8194
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 9577 en SGR 15/9578
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 6.17

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2012 en IB/PVV 2013. artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001

Geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of sprake is van een nieuw feit. Aftrek van specifieke zorgkosten.

Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2014 aan eiseres nadere vragen gesteld over de in de aangifte opgenomen aftrekposten.

De uitkomst van het nader onderzoek dat verweerder bij voormelde brieven van 6 oktober 2014 heeft ingesteld, vormt een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Specifieke zorgkosten, zoals kosten voor medicijnen, uitgaven voor vervoer, dieetkosten , zijn onvoldoende aannemelijk gemaakt. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 15/9577 en SGR 15/9578

(gemachtigde: A.M.H. Hogervorst),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 en voor het jaar 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 november 2015 en 17 november 2015 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016.

Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S.J. van Dam en mr. W.C. van der Wel.

Overwegingen

Feiten

2012

1. Eiseres heeft op 21 maart 2013 voor het jaar 2012 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.340.

2. Eiseres heeft in haar aangifte, na toepassing van de drempel, een bedrag van € 5.435 aan persoonsgebonden aftrek ter zake van specifieke zorgkosten in aanmerking genomen, welk bedrag als volgt kan worden gespecificeerd:Uitgaven voor hulpmiddelen € 43

Uitgaven voor vervoer € 780

Dieetkosten € 950

Extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 310

Genees- en heelkundige hulp € 1.340

Uitgaven specifieke zorgkosten voor toepassing verhoging € 3.423

Grondslag specifieke zorgkosten € 2.083

Verhoging specifieke zorgkosten € 2.354

Totale uitgaven specifieke zorgkosten € 5.777

Af: Drempel uitgaven specifieke zorgkosten € - 342

Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 5.435

3. Met dagtekening 22 november 2013 is de aanslag IB/PVV 2012 opgelegd conform de ingediende aangifte.

4. Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2014 aan eiseres nadere vragen gesteld over de in de aangifte opgenomen aftrekposten.

5. Met dagtekening 25 april 2015 is een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.775. De bij definitieve aanslag in aftrek toegelaten specifieke zorgkosten van € 5.435 zoals opgenomen onder 2 zijn daarbij niet langer in aanmerking genomen.

6. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder alsnog de extra uitgaven voor kleding en beddengoed van € 310 en de kosten van batterijen voor hoortoestellen ad € 90 in aftrek toegestaan. Rekening houdend met een drempel van € 342 is alsnog een bedrag van € 58 in aftrek toegelaten en is het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd naar € 20.717.

2013

7. Eiseres heeft op 26 maart 2014 voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.750 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 258.

8. Eiseres heeft in haar aangifte, na toepassing van de drempel, onder meer een bedrag van € 5.111 aan persoonsgebonden aftrek ter zake van specifieke zorgkosten in aftrek gebracht, welk bedrag als volgt kan worden gespecificeerd:

Kosten medicijnen € 42

Uitgaven voor hulpmiddelen € 75

Uitgaven voor woningaanpassingen € 200

Uitgaven voor vervoer € 950

Dieetkosten € 950

Extra uitgaven voor kleding en beddengoed € 310

Genees- en heelkundige hulp € 76

Uitgaven specifieke zorgkosten voor toepassing verhoging € 2.603

Grondslag specifieke zorgkosten € 2.527

Verhoging specifieke zorgkosten € 2.856

Totale uitgaven specifieke zorgkosten € 5.459

Af: Drempel uitgaven specifieke zorgkosten € - 348

Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten € 5.111

9. Met dagtekening 23 mei 2014 is de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd conform de ingediende aangifte.

10. Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2014 aan eiseres nadere vragen gesteld over de in de aangifte opgenomen aftrekposten.

11. Met dagtekening 25 april 2015 is een navorderingsaanslag IB/PVV 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.861 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 258. De bij definitieve aanslag in aftrek toegelaten specifieke zorgkosten van € 5.111 zoals opgenomen in 8 zijn daarbij niet langer in aanmerking genomen.

12. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder alsnog de extra uitgaven voor kleding en beddengoed van € 310 en de kosten van de batterijen voor hoortoestellen ad € 90 in aftrek toegestaan. Rekening houdend met een drempel van € 348 is alsnog een bedrag van € 52 in aftrek toegelaten en is het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd naar € 20.809

Geschil

13. In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of sprake is van een nieuw feit. Voorts is in geschil of verweerder de aftrek van specifieke zorgkosten voor de jaren 2012 en 2013 terecht heeft beperkt tot € 58 respectievelijk € 52.

14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat verweerder reeds in de fase van de aanslagoplegging vragen had moeten stellen en onderzoek had moeten verrichten. Verweerder stelt primair dat er sprake is van een nieuw feit. Ter zitting heeft verweerder een subsidiair standpunt ingenomen inhoudende dat er sprake is van kwade trouw aan de zijde van eiseres.

Beoordeling van het geschil

15. In artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is het volgende opgenomen:

“Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.“

16. De rechtbank overweegt dat bij het vaststellen van de aanslag als uitgangspunt heeft te gelden dat verweerder in beginsel met vertrouwen mag afgaan op de aangifte van een belastingplichtige en mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt (vergelijk onder andere Hoge Raad 7 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3465). Verweerder is slechts gehouden een nader onderzoek in te stellen indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen dan wel indien er bijzondere omstandigheden zijn die hem reden geven aan de juistheid van de ingediende aangifte te twijfelen.

17. De rechtbank is van oordeel dat de aangiftes IB/PVV 2012 en IB/PVV 2013 van eiseres voor verweerder geen aanleiding hoefden te geven om een nader onderzoek in te stellen. Hierbij speelt mede een rol dat beide aangiftes een verzorgde indruk maakten en door een gemachtigde zijn ingediend. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan verweerder, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangiftes van eiseres, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen (vergelijk Hoge Raad 11 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1005). Het nalaten van een nader onderzoek naar de juistheid van de aangiften op dit punt, kan niet als een ambtelijk verzuim worden aangemerkt. De uitkomst van het nader onderzoek dat verweerder bij voormelde brieven van 6 oktober 2014 heeft ingesteld, vormt een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De stelling van eiseres dat er geen navorderingsaanslagen opgelegd kunnen worden omdat niet op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Awr nagevorderd kan worden, kan dan ook onbesproken blijven.

18. Artikel 6.17, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) noemt als uitgaven voor specifieke zorgkosten, de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:

a. genees- en heelkundige hulp (…);

b. vervoer;

c. (. . .);

d. andere hulpmiddelen (…);

e. (…);f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;

g. (…);

h. (…).

19. Ten aanzien van de aftrek van specifieke zorgkosten rust op eiseres, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast aannemelijk te maken dat zij dergelijke uitgaven heeft gedaan. Naast het algemene vereiste dat de uitgaven op eiseres moeten drukken geldt bij specifieke zorgkosten de voorwaarde dat de belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van de uitgaven (artikel 6.1, derde lid, van de Wet).

20. Eiseres heeft de door haar voor de jaren 2012 en 2013 in aftrek gebrachte kosten voor genees- en heelkundige hulp, welke hebben bestaan uit tandartskosten en kosten voor fysiotherapie, niet onderbouwd met schriftelijke stukken zoals rekeningen en/of betaalbewijzen. De rechtbank acht dan ook onvoldoende aannemelijk dat eiseres de door haar gestelde uitgaven ook daadwerkelijk heeft gedaan zodat deze terecht niet in aftrek zijn toegelaten. Bovendien geldt dat eiseres heeft verklaard dat deze kosten door de verzekeraar zijn vergoed. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten op haar hebben gedrukt zodat verweerder deze uitgaven terecht niet in aftrek heeft toegelaten.

21. Eiseres heeft als extra uitgaven voor vervoer in haar aangiften over 2012 en 2013 bedragen van € 780 respectievelijk € 950 in aanmerking genomen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van uitgaven voor vervoer in verband met ziekte echter niet met nadere gegevens onderbouwd. De door haar overgelegde kladaantekening is daartoe onvoldoende. Nu eiseres geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van uitgaven voor vervoer in verband met ziekte, zijn de uitgaven reeds daarom terecht niet in aftrek toegelaten. Daarnaast heeft eiseres - zo al sprake zou zijn van vorenbedoelde uitgaven - niet aannemelijk gemaakt dat de kosten uitstijgen boven hetgeen vergelijkbare personen die niet ziek of invalide zijn plegen uit te geven aan vervoer.

22. Op eiseres rust de bewijslast aannemelijk te maken dat zij in 2012 en 2013 op medisch voorschrift de door haar aangegeven diëten heeft gevolgd. Eiseres heeft echter geen dieetverklaring overgelegd en heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. De dieetkosten zijn terecht niet in aftrek toegelaten.

23. Eiseres heeft in haar aangifte 2012 een bedrag van € 43 in aanmerking genomen als uitgaven voor hulpmiddelen. Dit betreft naar haar zeggen een hulpmiddel om te kunnen douchen. Eiseres heeft daarvan echter geen betaalbewijzen overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt zodat verweerder reeds daarom de aftrek terecht niet heeft verleend. Daarbij komt nog dat - zo al sprake is van drukkende uitgaven als vorenbedoeld - eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van uitgaven ter zake van andere hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onder d, van de Wet.

24. Eiseres heeft in haar aangifte 2013 een bedrag van € 200 in aanmerking genomen als uitgaven voor woningaanpassing en andere hulpmiddelen. Het zou daarbij gaan om de kosten van een verhoogd toilet. Eiseres heeft van deze uitgaven geen betaalbewijzen overgelegd zodat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Voor zover echter al sprake is van drukkende uitgaven komen deze uitgaven niet voor aftrek in aanmerking nu gesteld noch gebleken is dat deze aanpassing op medisch voorschrift is aangebracht.

25. Eiseres heeft voor het jaar 2013 een aftrek wegens uitgaven voor medicijnen geclaimd. Eiseres heeft desgevraagd geen betaalbewijzen overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet aannemelijk dat sprake is van op eiseres drukkende uitgaven.

26. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

27. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2016.

Rechtsmiddel