Home

Rechtbank Den Haag, 21-07-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8453, AWB - 15 _ 9431

Rechtbank Den Haag, 21-07-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:8453, AWB - 15 _ 9431

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
21 juli 2016
Datum publicatie
20 september 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:8453
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 15 _ 9431
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 38

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2011 en IB/PVV 2012

De rechtbank stelt voorop dat de belastingplicht van eiser, als inwoner van Nederland, zich uitstrekt over het gehele wereldinkomen.

artikel 38, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Op grond van dit artikel is onder meer het Besluit voorkoming van dubbele belasting 2001 (Besluit) uitgevaardigd. In artikel 1, tweede lid, van het Besluit is bepaald dat dit Besluit slechts toepassing vindt voor zover niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien.

Met België, het Verenigd Koninkrijk, Rusland, Ghana, Nigeria en India heeft Nederland verdragen ter vermijding van dubbele belasting naar inkomen en vermogen afgesloten. Nu er verdragen zijn gesloten met de landen waar eiser heeft gewerkt, is het Besluit niet van toepassing.

Op grond van deze verdragen is de beloning van een werknemer slechts belastbaar in de woonstaat van de werknemer indien het verblijf van de werknemer in het werkland in het kalender- of belastingjaar dan wel in een periode van twaalf maanden in totaal niet langer is dan 183 dagen. Voorts is van belang dat de beloning voor de werkzaamheden van de werknemer wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van het werkland is en dat de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de werkstaat heeft.

Vast staat dat eiser in elk van de landen minder dan 183 dagen heeft gewerkt. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat eisers beloning is betaald door of namens een werkgever in het werkland dan wel dat deze ten laste is gekomen van een vaste inrichting van de werkgever in het werkland, komt het heffingsrecht toe aan het woonland, zijnde Nederland, en heeft verweerder het recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in beide jaren terecht niet verleend.

Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 15/9431 en 15/9433

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd. Voorts heeft verweerder bij beschikkingen heffingsrente respectievelijk belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 7 december 2015 de aanslagen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.E.A. Engels en J.A.J. Broers.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit, woonde in 2011 en 2012 in Nederland en werkte in loondienst voor [bedrijf] BV (de werkgever).

2. Eiser heeft volgens opgave van de werkgever in de jaren 2011 en 2012 in de volgende landen gewerkt:

Land

Aantal werkdagen in 2011

Aantal werkdagen in 2012

België

21

-

Engeland

47

-

Rusland

48

-

Ghana

31

-

Nigeria

13

144

India

-

32

Nederland

-

32

Totaal

160

208

3. Eiser heeft aangifte ib/pvv 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.965. In zijn aangifte heeft eiser voor een inkomen van € 53.530 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd. De aangifte ib/pvv 2012 heeft eiser gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.914. Hierbij heeft eiser voor een inkomen van € 48.914 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd.

4. Verweerder heeft hierop de aanslagen ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.965 (2011) en € 48.914 (2012) en daarbij niet de door eiser gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.

Geschil

5. In geschil is of eiser ter zake van de inkomsten die verband houden met de buiten Nederland gewerkte dagen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.

6. Eiser neemt ten aanzien van beide jaren het standpunt in dat hij, omdat hij in het buitenland heeft gewerkt, recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Voorts voert eiser aan dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in het jaar 2010 wel is geaccepteerd. Eiser betoogt dat hij er daarom op mocht vertrouwen dat deze in de jaren 2011 en 2012 ook geaccepteerd zou worden.

7. Verweerder neemt ten aanzien van beide jaren het standpunt in dat eiser geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.

Beoordeling van het geschil

8. De rechtbank stelt voorop dat de belastingplicht van eiser, als inwoner van Nederland, zich uitstrekt over het gehele wereldinkomen.

9. In artikel 38, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), staat vermeld dat bij algemene maatregel van bestuur ter voorkoming van dubbele belasting in gevallen waarin daaromtrent niet op andere wijze is voorzien, regelen kunnen worden gesteld ten einde gehele of gedeeltelijke vrijstelling of vermindering van belasting te verlenen, indien en voor zover het voorwerp van de belasting is onderworpen aan een belasting die vanwege een ander land van het Koninkrijk, een andere Mogendheid of een volkenrechtelijke organisatie wordt geheven. Op grond van dit artikel is onder meer het Besluit voorkoming van dubbele belasting 2001 (Besluit) uitgevaardigd. In artikel 1, tweede lid, van het Besluit is bepaald dat dit Besluit slechts toepassing vindt voor zover niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien.

10. Met België, het Verenigd Koninkrijk, Rusland, Ghana, Nigeria en India heeft Nederland verdragen ter vermijding van dubbele belasting naar inkomen en vermogen afgesloten. Gelet op het vermelde onder 9 is, nu er verdragen zijn gesloten met de landen waar eiser heeft gewerkt, het Besluit niet van toepassing.

11. Op grond van deze verdragen is de beloning van een werknemer slechts belastbaar in de woonstaat van de werknemer indien het verblijf van de werknemer in het werkland in het kalender- of belastingjaar dan wel in een periode van twaalf maanden in totaal niet langer is dan 183 dagen. Voorts is van belang dat de beloning voor de werkzaamheden van de werknemer wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van het werkland is en dat de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die de werkgever in de werkstaat heeft.

12. Vast staat dat eiser in elk van de landen minder dan 183 dagen heeft gewerkt. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat eisers beloning is betaald door of namens een werkgever in het werkland dan wel dat deze ten laste is gekomen van een vaste inrichting van de werkgever in het werkland, komt het heffingsrecht toe aan het woonland, zijnde Nederland, en heeft verweerder het recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in beide jaren terecht niet verleend.

13. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. In 2010 is eiser het gehele jaar (en dus meer dan 183 dagen) in Rusland werkzaam geweest. De situatie in 2010 is daarmee niet vergelijkbaar met die in 2011 en 2012. Om die reden kan eiser aan het feit dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bij de vaststelling van de aanslag over 2010 wel is verleend, niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hem ook in 2011 en 2012 het recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zou worden toegestaan.

14. De beroepen worden ingevolge artikel 24a van de AWR mede geacht betrekking te hebben op de beschikkingen heffingsrente en belastingrente. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente en belastingrente heeft aangevoerd, dienen de beroepen ook in zoverre ongegrond te worden verklaard.

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

16. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.M. Brouwer-Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.

Rechtsmiddel