Home

Rechtbank Den Haag, 21-09-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10718, AWB - 17 _ 2563

Rechtbank Den Haag, 21-09-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:10718, AWB - 17 _ 2563

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
21 september 2017
Datum publicatie
13 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:10718
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2563

Inhoudsindicatie

Voorvoegingsverlies is toe te rekenen aan X BV de moedermaatschappij van FE oud. X BV is op 1 oktober 2011 gevoegd in FE nieuw en is na de voeging een dochtermaatschappij. X BV wordt vervolgens geliquideerd per 31 december 2012. Door de liquidatie gaat het (subjectgebonden) verlies van de moeder verloren en kan verrekening in 2012 in de FE nieuw niet meer plaatsvinden.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/2563

(gemachtigde: mr. J. Th. Schröder),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2017 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2017.

Eiseres is vertegenwoordigd door [persoon A], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [persoon B] en [persoon C].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 23 januari 2014 aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2012. De aangegeven winst bedroeg € 416.437. De aangegeven belastbare bedrag, na aftrek van voorwaarts te verrekenen verliezen, bedroeg € 211.730.

2. Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2015 aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn van de aangifte af te wijken.

3. Met dagtekening 21 november 2015 is de aanslag Vpb 2012 opgelegd naar een belastbare winst van € 416.437 en een belastbaar bedrag van € 338.707. Verweerder heeft in afwijking van de aangifte van de voorwaarts te verrekenen verliezen slechts een bedrag van € 77.730 geaccepteerd. De correctie betreft een bedrag van € 134.000 aan niet te verrekenen voorvoegingsverliezen.

Geschil 4. In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd het voorvoegingsverlies ten bedrage van € 134.000 te verrekenen met de winst van eiseres over het jaar 2012.

Eiseres stelt dat zij recht heeft op verrekening van het voorvoegingsverlies van de “Fiscale Eenheid oud”, (FE oud) bestaande uit [B.V. Y], [B.V. Z] en [B.V. W]. Deze fiscale eenheid heeft voorvoegingsverliezen geleden. De FE oud is met ingang van 1 oktober 2011 opgenomen in een nieuwe grotere fiscale eenheid. (FE nieuw). Eiseres maakt, samen met [B.V. A] en [B.V. B] deel uit van de FE nieuw. De onderneming van [B.V. W] is op 1 oktober 2011 met stille reserves binnen FE nieuw, overgedragen aan [B.V. B]. Op 30 december 2011 zijn [B.V. Y] en [B.V. W] ontbonden. Eiseres stelt dat in artikel 15 ah, lid 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) onder ‘overdrager’ wordt verstaan de FE oud. In 2012 is [B.V. Z] overgebleven als onderdeel van de FE oud. De belaste winst van eiseres dient daarom te worden verminderd conform de aangifte. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat omdat verweerder, anders dan in eerdere correspondentie, nu primair stelt dat de verliesverrekening niet meer kan plaatsvinden omdat de verliezen subject gebonden zijn, sprake is van strijd met het vertrouwens- en het fair-play-beginsel.

5. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op verrekening van het voorvoegings- verlies en dat de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld. Het verlies komt voort uit de binnen [B.V. W] gedreven onderneming. Na de voeging op 1 oktober 2011 wordt binnen FE nieuw een stille reserve verschoven van [B.V. W] naar [B.V. B]. De waarde van de overgedragen vermogensbestanddelen bedraagt € 1.340.000 aan goodwill. De fiscale afschrijving daarvan bedraagt € 134.000. Omdat op 31 december 2011 echter binnen de FE nieuw [B.V. Y] is geliquideerd, zijn volgens verweerder de voorvoegingsverliezen van de FE oud verloren zijn gegaan. Om die reden kan er in 2012 geen verrekening hiervan plaatsvinden.

Subsidiair stelt verweerder dat nu de overdrager [B.V. W] op 30 december 2011 is geliquideerd er geen overdrager als bedoeld in artikel 15ah, aanhef en letter b van de Wet VPB meer is.

Beoordeling van het geschil

6. Artikel 15ae, lid 1, aanhef en letter c van de Wet Vpb bepaalt dat:

“Voor de toepassing van artikel 20, tweede lid, vindt:(…)

c. indien een bestaande fiscale eenheid wordt uitgebreid of indien een bestaande fiscale eenheid wordt opgenomen in een nieuwe fiscale eenheid – de verrekening van een voor dat voegingstijdstip geleden verlies van die bestaande fiscale eenheid met de belastbare winst van de fiscale eenheid plaats voorzover deze winst is toe te rekenen aan de maatschappijen die direct voorafgaande aan dat voegingstijdstip tot de bestaande fiscale eenheid behoorden”

7. Niet in geschil is dat het te verrekenen voorvoegingsverlies is toe is te rekenen aan [B.V. Y], de moedermaatschappij van FE oud. [B.V. Y] is op 1 oktober 2011 gevoegd in de FE nieuw, waarvan eiseres de moedermaatschappij vormt. [B.V. Y] is na de voeging een dochtermaatschappij binnen FE nieuw. [B.V. Y] is vervolgens op 31 december 2011 geliquideerd. Door de liquidatie van [B.V. Y] gaat, naar het oordeel van de rechtbank, het verlies van deze maatschappij en daarmee het voorvoegingsverlies van FE oud verloren en kan verrekening daarvan in 2012 niet meer plaatsvinden.

De stelling van eiseres dat de verliezen van [B.V. Y] ook kunnen worden toegerekend aan [B.V. Z], de enige overgebleven vennootschap van FE oud en om die reden voor verrekening in aanmerking komen binnen FE nieuw, volgt de rechtbank niet. Verliezen als de onderhavige zijn subject gebonden. In het onderhavige geval is het subject de voormalige moedermaatschappij [B.V. Y]. Door de liquidatie eind 2011 van deze vennootschap gaat daarmee de mogelijkheid van verliesverrekening in 2012 verloren. Verweerder heeft daarom terecht verrekening van het voorvoegingsverlies van € 134.000 geweigerd.

8. Hetgeen voorts nog door eiseres naar voren is gebracht kan aan het bovenstaande niet afdoen. Dat in het begin van de procedure en de daarin gevoerde correspondentie de nadruk heeft gelegen op de vraag of op grond van artikel 15ah, lid 2 en letter b, van de Wet Vpb de winst, toerekenbaar aan de door de FE oud gedreven onderneming, tot de winst van [B.V. Z] behoort, is onvoldoende om te leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Gesteld noch gebleken is dat namens verweerder zodanig duidelijke en ondubbelzinnige uitlatingen zijn gedaan dat daardoor bij eiseres de rechtens te honoreren verwachting is gewekt dat het geschil zich slechts zou beperken tot deze vraag.

Van schending van het beginsel van fair-play is geen sprake. Geen rechtsregel belet verweerder om in zijn verweerschrift een ander of nader standpunt in te nemen. Niet is gebleken dat eiseres door de handelwijze van verweerder in haar procesbelang is geschaad. Eiseres heeft, zo blijkt ook uit haar pleitnota, voldoende mogelijkheid gekregen om zich te verweren tegen de standpunten van verweerder.

9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel