Rechtbank Den Haag, 15-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6467, 16_9230 IBPVV
Rechtbank Den Haag, 15-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6467, 16_9230 IBPVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 juni 2017
- Datum publicatie
- 29 juni 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:6467
- Zaaknummer
- 16_9230 IBPVV
Inhoudsindicatie
Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 specifieke zorgkosten in aanmerking genomen. Het betreft onder meer vervoerskosten en dieetkosten. Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiser niet aannemelijk dat hij vervoerskosten - voor meer dan verweerder in aftrek heeft toegelaten - als bedoeld in artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft gemaakt. Met hetgeen hij heeft overgelegd maakt eiser wel aannemelijk dat een deel van de dieetkosten die hij in aanmerking heeft genomen ten onrechte niet door verweerder zijn geaccepteerd. Beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/9230
(gemachtigde: H. Landwerd),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 september 2016 de navorderingsaanslag verminderd.
Eiser heeft daartegen bij de rechtbank Gelderland beroep ingesteld. Het beroep is door de rechtbank Gelderland doorgestuurd naar de rechtbank Den Haag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2017.
Namens eiser zijn verschenen [persoon 1] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z.C. Hidding en [persoon 2] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1953 en heeft voor het jaar 2011 aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.130. In de aangifte heeft eiser als persoonsgebonden aftrekpost de navolgende specifieke zorgkosten opgevoerd:
Uitgaven voor vervoer € 80
Dieetkosten € 2.200
Extra uitgaven kleding en beddengoed € 300
Uitgaven specifieke zorgkosten € 2.580
2. Met dagtekening 19 juli 2013 is aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd conform de ingediende aangifte.
3. Met dagtekening 8 maart 2016 heeft verweerder verzocht om nadere informatie met betrekking tot de in aanmerking genomen specifieke zorgkosten. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld om vóór 29 maart 2016 te reageren. Op dit verzoek is door eiser niet binnen de gestelde termijn gereageerd.
4. Met dagtekening 28 april 2016 heeft verweerder eiser geïnformeerd over zijn voornemen om de in aanmerking genomen specifieke zorgkosten na te vorderen. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren. Door eiser is niet binnen de gestelde termijn gereageerd.
5. Met dagtekening 11 juni 2016 is de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 (de navorderingsaanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.273. Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag zijn door verweerder geen uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking genomen. Bij beschikking is tevens € 164 aan heffingsrente in rekening gebracht.
6. Op 24 mei 2016 is door verweerder alsnog een reactie van eiser ontvangen op het verzoek van 8 maart 2016 en het voornemen van 28 april 2016. Tot deze reactie behoren, voor zover hier van belang, de volgende stukken:
- -
-
Een door een internist op 22 maart 2012 ondertekende “Tabel vaste aftrekbare bedragen voor diëten 2006”;
- -
-
Bankafschriften van eiser uit 2011;
- -
-
Een door VGZ verstrekt overzicht van gedeclareerde zorgkosten over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011;
- -
-
Een overzicht van de afspraken die eiser in 2011 met diverse medici heeft gehad.
7. De reactie van eiser is door verweerder aangemerkt als bezwaar tegen de navorderingsaanslag.
8. Bij brieven van 9 juni 2016 en 7 juli 2016 heeft verweerder ten behoeve van de behandeling van het bezwaar aan eiser verzocht om aanvullende informatie. Door eiser is niet op deze verzoeken gereageerd.
9. Bij uitspraak op bezwaar is verweerder gedeeltelijk aan het bezwaar van eiser tegemoetgekomen. In totaal is een bedrag van € 727 (€ 40 als uitgaven voor vervoer, € 300 als uitgaven voor extra kleding en beddengoed en € 387 aan niet door de verzekeraar vergoede tandartskosten als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp) aan uitgaven specifieke zorgkosten door verweerder geaccepteerd.
Geschil
10. In geschil is of verweerder terecht niet alle door eiser geclaimde zorgkosten in aanmerking heeft genomen. Niet in geschil is dat het verzamelinkomen van eiser vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 19.273 bedraagt.
11. Eiser stelt dat € 80 aan vervoerskosten en € 2.200 aan dieetkosten in aanmerking dienen te worden genomen. Voorts is door eiser ter zitting aangevoerd dat de niet vergoede tandartskosten niet € 387, maar € 560 bedragen. Volgens eiser dient daarbij van de tandartskosten een bedrag van € 333 niet te worden aangemerkt als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, maar als uitgaven voor andere hulpmiddelen. Dit bedrag ziet namelijk op een gebitsprothese.
12. Verweerder stelt dat terecht niet alle door eiser aangegeven vervoerskosten en dieetkosten in aanmerking zijn genomen. Voorts is volgens verweerder terecht van een bedrag van € 387 aan tandartskosten uitgegaan en niet van € 560. Door verweerder wordt - naar aanleiding van het standpunt van eiser ter zitting - erkend dat het bedrag van € 333 dat eiser heeft uitgegeven ten behoeve van de gebitsprothese niet moet worden aangemerkt als uitgaven voor genees- en heelkundige hulp, maar als uitgaven voor andere hulpmiddelen.
Beoordeling van het geschil
13. De rechtbank stelt vast dat de als bezwaar aangemerkte reactie van eiser is ingediend op een datum die is gelegen voor de dagtekening van de navorderingsaanslag. Alvorens aan de inhoudelijke behandeling van het geschil toe te komen ziet de rechtbank zich dan ook voor de vraag gesteld of niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiseres terecht achterwege is gebleven. Gezien het feit dat eiser ten tijde van het geven van een reactie reeds op de hoogte was gesteld van het voornemen van verweerder om een navorderingsaanslag op te leggen alsmede de omstandigheid dat tussen deze aankondiging van de navorderingsaanslag en het geven van de reactie bijna een maand is verstreken, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs kunnen menen dat de navorderingsaanslag reeds tot stand was gekomen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de rechtbank - in overeenstemming met het standpunt van partijen - van oordeel dat niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar terecht achterwege is gebleven.
14. Ingevolge artikel 6.16 van de Wet IB 2001 worden uitgaven voor specifieke zorgkosten die zijn gedaan voor de belastingplichtige in aanmerking genomen. Een definitie van uitgaven voor specifieke zorgkosten is opgenomen in artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, (…);
b. vervoer;
(…);
d. andere hulpmiddelen, (…);
(…);
f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling.
g. extra kleding en beddengoed (…);
(…).’
15. Artikel 37 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. De extra kosten van een op voorschrift van een arts of een diëtist gehouden dieet als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel f, (…), van de wet, worden bepaald aan de hand van de navolgende tabel:
Voor het dieet bij het ziektebeeld en de aandoening |
op welk dieet de in deze kolom genoemde typering van toepassing is |
bedragen de extra uitgaven |
|
(…) |
|||
Metabole ziekten |
hypercholesterolemie |
verzadigd vetbeperkt in combinatie met fyto/plantensterolenverrijkt |
€ 100 |
(…) |
(…).’
16. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij uitgaven voor specifieke zorgkosten als bedoeld in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 heeft gemaakt. De rechtbank zal achtereenvolgens beoordelen of eiser ten aanzien van de vervoerskosten, de dieetkosten en de tandartskosten in de op hem rustende bewijslast is geslaagd.
17. Met betrekking tot het bedrag van € 80 aan door eiser geclaimde vervoerskosten overweegt de rechtbank dat uit het overgelegde afsprakenoverzicht volgt dat eiser gedurende 2011 tenminste zes afspraken met medici heeft gehad. Het enkele feit dat eiser aanwezig is geweest op deze afspraken is echter onvoldoende om tot het oordeel te komen dat uitgaven voor vervoer in aanmerking moeten worden genomen. Daarvoor is in ieder geval ook vereist dat eiser aannemelijk maakt dat hij ten behoeve van zijn aanwezigheid op de afspraken kosten heeft gemaakt. Nu eiser de door hem in aanmerking genomen vervoerskosten niet heeft gespecificeerd en het niet mogelijk is aansluiting te maken tussen de afspraken van eiser en de overgelegde bankafschriften, is hij niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Naar het oordeel van de rechtbank is het bedrag van € 40 dat verweerder aan vervoerskosten heeft geaccepteerd dan ook niet te laag.
18. De gestelde dieetkosten zijn door eiser onderbouwd met de “Tabel vaste aftrekbare bedragen voor diëten 2006”. In deze tabel zijn de volgende categorieën aangevinkt:
Voor het dieet bij het ziektebeeld |
en de aandoening |
op welk dieet de typering van toepassing is |
Aftrek |
(…) |
|||
Metabole ziekten |
Diabetes |
Diabetesdieet |
€ 302 |
(…) |
|||
Metabole ziekten |
Hypercholesterolemie |
Verzadigd vetzurenbeperkt en cholesterol-beperkt in combinatie met visverrijkt groentenverrijkt en fruitverrijkt |
€ 302 |
(…) |
De rechtbank stelt vast dat de tabel van eiser niet ziet op het jaar 2011, maar op het jaar 2006 en slechts onderbouwing biedt voor uitgaven ten bedrage van € 604 terwijl eiser voor het jaar 2011 € 2.200 aan dieetkosten heeft geclaimd. Nu verweerder er in zijn verzoek van 9 juni 2016 op heeft gewezen dat eiser de tabel voor 2006 heeft ingediend en eiser alle gelegenheid heeft gehad om alsnog de tabel voor het jaar 2011 te overleggen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser alsnog in de gelegenheid te stellen om een formulier voor het jaar 2011 in te dienen. Aangezien de tabel voor het jaar 2006 echter op 22 maart 2012 door een internist is ondertekend, aanvaart de rechtbank deze tabel als bewijsmiddel voor zover in de tabel genoemde categorieën corresponderen met categorieën die in 2011 zijn opgenomen in artikel 37 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Gelet op het feit dat het diabetesdieet in 2011 niet langer in de tabel is opgenomen en het bedrag aan vaste aftrek voor het dieet bij hypercholestrerolemie is beperkt tot € 100, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 100 in aanmerking dient te worden genomen aan uitgaven voor de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet.
19. Eiser stelt dat een bedrag van € 560 aan niet vergoede tandartskosten in aanmerking dient te worden genomen. De rechtbank kan deze stelling niet volgen. Uit het door VGZ verstrekte overzicht van gedeclareerde zorgkosten over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 blijkt dat het bedrag aan niet vergoede tandartskosten voor het jaar 2011 € 444 bedraagt. Voorts is door verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat het verschil tussen dit bedrag en de bij uitspraak op bezwaar reeds in aanmerking genomen kosten ten bedrage van € 387 bij de partner van eiser zijn toegekend. Gelet op het voorgaande dient ten aanzien van de tandartskosten een bedrag van € 387 in aanmerking te worden genomen als uitgaven voor specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001, zoals verweerder bij de uitspraak op bezwaar ook heeft gedaan. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen € 333 aan uitgaven voor de gebitsprothese en € 54 aan overige tandartskosten, hetgeen bij het doen van uitspraak op bezwaar door verweerder is miskend. De uitgaven voor de gebitsprothese dienen te worden aangemerkt als uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 (van belang voor de toepassing van artikel 6.19 van de Wet IB 2001), terwijl de overige kosten dienen te worden aangemerkt als uitgaven als bedoeld in artikel 6,17, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001.
20. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in totaal een bedrag van € 827 (€ 54 uitgaven voor genees- en heelkundige, € 40 uitgaven voor vervoer, € 333 uitgaven voor andere hulpmiddelen, € 100 uitgaven voor dieetkosten en € 300 uitgaven voor extra kleding en beddengoed) als uitgaven voor specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 in aanmerking moet worden genomen. De vraag die zich aandient is of dit bedrag, met inachtneming van de verhoging van artikel 6.19 van de Wet IB 2001 en de drempel van artikel 6.20 van de Wet IB 2001, hoog genoeg is om bij de vaststelling van het belastbaar inkomen van eiser in aanmerking te worden genomen en aanleiding geeft de navorderingsaanslag te verminderen.
21. Artikel 6.19 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. Het bedrag aan uitgaven, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdelen b tot en met g, wordt verhoogd met:
(…)
b. 40%, indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt; (…).
(…).’
22. Artikel 6.20 van de Wet IB 2001 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen voor zover zij samen, na toepassing van de verhoging ingevolge artikel 6.19, meer bedragen dan:
(…)
b. indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 7.332 te boven gaat, maar € 38.955 niet te boven gaat: 1,65% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek;
(…).’
23. Ingevolge artikel 6.19 van de Wet IB 2001 dient het onder overweging 20 genoemde bedrag van € 827, voor zover dit bedrag ziet op uitgaven voor vervoer, uitgaven voor andere hulpmiddelen, uitgaven voor dieetkosten en uitgaven voor extra kleding en beddengoed en met inachtneming van de leeftijd van eiser, te worden verhoogd met 40%, ofwel tot € 1.137. Ingevolge artikel 6.20 van de Wet IB 2001 bedraagt de drempel waarboven eiser – met zijn verzamelinkomen van € 19.273 en dat van zijn partner van € 5.314 – uitgaven in aanmerking kan nemen € 405. Derhalve dient bij het vaststellen van het belastbaar inkomen van eiser een bedrag van € 732 als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aanmerking te worden genomen. Dit brengt mee dat het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verminderd tot een bedrag van € 18.541.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard. De navorderingsaanslag dient te worden verminderd en de bij de navorderingsaanslag in rekening gebrachte heffingsrente dient overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslag te worden verminderd.
Proceskosten
25. Volgens verweerder vormt de omstandigheid dat de uitgaven voor de gebitsprothese dienen te worden aangemerkt als uitgaven als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt dienaangaande dat als hoofdregel geldt dat wanneer een belanghebbende in beroep geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking komen. Van deze regel mag worden afgeweken indien het uitsluitend aan de belanghebbende is te wijten, dat de procedure voor de rechter is gevoerd (vgl. Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985).
26. Alhoewel door eiser niet is gereageerd op de informatieverzoeken die verweerder heeft gedaan alvorens uitspraak op bezwaar te doen, is het naar het oordeel van de rechtbank niet uitsluitend aan eiser te wijten dat de procedure voor de rechter is gevoerd. Immers, uit de informatie die wél door eiser is aangeleverd valt af te leiden dat een deel van de geclaimde dieetkosten in aanmerking dient te worden genomen en dat de uitgaven voor de gebitsprothese in een ander categorie moeten worden ingedeeld. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden dan ook geen aanleiding om een proceskostenveroordeling achterwege te laten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag over het jaar 2011 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.541 en vermindert de daarbij behorende heffingsrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.