Rechtbank Den Haag, 20-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6785, 16_2957 en 16_2958 ACCIJ
Rechtbank Den Haag, 20-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6785, 16_2957 en 16_2958 ACCIJ
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 juni 2017
- Datum publicatie
- 12 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:6785
- Zaaknummer
- 16_2957 en 16_2958 ACCIJ
Inhoudsindicatie
Eiser heeft uit hoofde van zijn functie recht op vrijstelling van omzetbelasting en accijns op de aanschaf van motorbrandstof. Vanaf 1 januari 2012 maakt hij gebruik van een Forax Card. Daarmee kan eiser bij aangesloten pomphouders brandstof aanschaffen zonder de pomphouder te hoeven betalen. Forax schiet het verschuldigde bedrag in feite voor, waarna de op de brandstof in rekening gebrachte omzetbelasting en accijns door Forax bij de belastingdienst wordt teruggevraagd. Eiser heeft ook brandstof aangeschaft bij niet bij Forax aangesloten pomphouders. De daarop in rekening gebrachte omzetbelasting en accijns is door eiser zelf bij de belastingdienst teruggevraagd. Deze teruggaafverzoeken zijn door verweerder afgewezen. Het bezwaar dat eiser hiertegen heeft gemaakt is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens hem uitsluitend Forax bevoegd was om teruggaafverzoeken te doen en eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat het fiscale recht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen kent. Grondslag voor teruggaaf aan eiser is gelegen in de vrijstelling die is geformaliseerd in artikel 39 van de Awr. De Awr schrijft niet voor dat op een teruggaafverzoek als het onderhavige wordt beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking. Tegen de afwijzing van een dergelijk verzoek en de daaropvolgende beslissing op bezwaar staan dan ook geen bezwaar en beroep open. Het beroep van eiser wordt niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 16/2957 en SGR 16/2958
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 9 april 2015 en 14 april 2015 teruggaafbeschikkingen (de beschikkingen) gegeven.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen. De bezwaarschriften zijn op 24 april 2015 door verweerder ontvangen.
Bij berichten van 3 juli 2015 en 8 juli 2015 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. In de ingebrekestellingen heeft eiser verweerder een termijn gegeven van twee weken om alsnog op de bezwaren te beslissen.
Met dagtekening 5 augustus 2015 heeft eiser verzocht om toekenning van dwangsommen met ingang van 18 juli 2015 respectievelijk 23 juli 2015.
Met dagtekening 3 augustus 2015 heeft verweerder vooraankondigingen gedaan van de uitspraken op bezwaar. Daarbij is eiser in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
Op 31 augustus 2015 is eiser gehoord.
Op 12 april 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op zijn bezwaren.
Bij brief van 9 juni 2016 heeft verweerder de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij concludeert verweerder dat hij geen dwangsommen is verschuldigd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [persoon 3], [persoon 2] , [persoon 4] en [persoon 5].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft uit hoofde van zijn aanstelling bij een internationale organisatie recht op vrijstelling van omzetbelasting en accijns op de aanschaf van motorbrandstof. Tot 1 december 2012 betaalt eiser de door de pomphouder aan hem in rekening gebrachte prijs, waarna hij bij verweerder verzoekt om teruggaaf van de daarin begrepen omzetbelasting en accijns om aldus de vrijstelling te effectueren.
2. Vanaf 1 december 2012 maakt eiser gebruik van een zogenaamde Forax Card. Met deze kaart kan eiser bij aangesloten pomphouders motorbrandstof aanschaffen zonder dat hij aan de pomphouder hoeft te betalen. Het voor de brandstof verschuldigde bedrag wordt in feite door Forax voorgeschoten, waarna Forax de omzetbelasting en accijns bij de belastingdienst terugvraagt. Forax brengt aan eiser het resterende bedrag in rekening en berekent daarbij een kostenvergoeding. Voor transacties met pomphouders die niet zijn aangesloten bij Forax heeft eiser, overeenkomstig de werkwijze van vóór 1 december 2012, teruggaafverzoeken (de teruggaafverzoeken) bij verweerder ingediend.
3. Bij de beschikkingen zijn de teruggaafverzoeken afgewezen. De beschikkingen zijn ten name van eiser afgegeven en bevatten ieder een rechtsmiddelverwijzing. Verweerder heeft de bezwaren van eiser tegen de beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens hem eiser, doordat hij de Foraxkaart in gebruik heeft genomen, niet langer bevoegd is zelf verzoeken om teruggaaf in te dienen.
Geschil
4. In geschil is of de bezwaren van eiser tegen de beschikkingen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Indien de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, is in geschil of de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen. Daarnaast is in geschil of verweerder dwangsommen verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren van eiser.
5. Eiser stelt dat zijn bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Volgens eiser was hij bevoegd de teruggaafverzoeken in te dienen en zijn de verzoeken ten onrechte afgewezen. Voorts stelt eiser dat verweerder dwangsommen is verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren.
6. Verweerder stelt dat aan het materiële geschil niet kan worden toegekomen omdat de beroepen van eiser niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Volgens verweerder was uitsluitend Forax bevoegd om teruggaafverzoeken in te dienen en kan eiser niet worden aangemerkt als belanghebbende. Verweerder verbindt hieraan het gevolg dat zijn brief van 9 juni 2016 niet kan worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar, waardoor eiser niet beschikt over een rechtsingang bij de belastingrechter. Indien de beroepen wel ontvankelijk zijn, zijn de bezwaren volgens verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast stelt verweerder dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen en dat eiser geen recht heeft op dwangsommen.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
7. Het fiscale recht kent een gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bepaalt dat tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter openstaat indien sprake is van een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Artikel 7:1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat degene aan wie het recht is toegekend beroep in te stellen bij de bestuursrechter, eerst bezwaar moet maken. Het voorstaande betekent dat slechts bezwaar kan worden gemaakt tegen de beslissing van verweerder om de teruggaafverzoeken af te wijzen, indien die beslissing volgens de belastingwetgeving een voor bezwaar vatbare beschikking is.
8. De grondslag voor teruggaaf van de door eiser op de aanschaf van motorbrandstof betaalde omzetbelasting en accijns is niet is gelegen in de Wet op de omzetbelasting 1968 of de Wet op de accijns, maar in de vrijstelling die eiser uit hoofde van zijn functie geniet. Deze vrijstelling is geformaliseerd in artikel 39 van de Awr en nader geregeld in artikel 32 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (de Uitvoeringsregeling). Artikel 32 van de Uitvoeringsregeling luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. Een op grond van artikel 39 van de wet te verlenen vrijstelling wordt:
a. voorwaardelijk verleend;
b. voor goederen of diensten verleend voor redelijke hoeveelheden.
De inspecteur kan nadere voorwaarden en beperkingen stellen.
(…)
5. De in het eerste lid bedoelde vrijstellingen van omzetbelasting en accijns met betrekking tot motorbrandstoffen (…) worden (…) verleend in de vorm van teruggaaf van betaalde belasting.
(…).’
9. De rechtbank stelt vast dat, nu de Awr verweerder niet opdraagt om op verzoeken als hier in geding te beslissen bij voor bezwaar vatbare beschikking, de rechtsmiddelverwijzing die op de beschikkingen is opgenomen wettelijke grondslag ontbeert. De beschikkingen zijn dan ook niet voor bezwaar vatbaar. Tegen de door verweerder in reactie op de bezwaarschriften van eiser genomen beslissingen, staat geen beroep open.
10. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen van eiser niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Dwangsom
11. Artikel 4:17 van de Awb luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. (…).’
12. Artikel 6:2 van de Awb luidt:
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
13. Uit het systeem van de wet volgt dat de negatieve variant (de weigering tot het nemen of het niet tijdig nemen) van een besluit dat in zijn positieve vorm van (bezwaar en) beroep is uitgezonderd, deelt in die uitzondering (vgl bijvoorbeeld Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 2 juli 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH9017). Nu noch tegen de teruggaafbeschikkingen noch tegen de door verweerder in reactie op de bezwaarschriften van eiser genomen beslissingen bezwaar en/of beroep openstaat, kan eiser evenmin bij de rechtbank opkomen tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op de door eiser ingediende bezwaarschriften. Ook de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de door eiser ingediende bezwaarschriften zijn dus niet ontvankelijk. Dat eisers inleidende verzoeken zonder meer waren gericht op het verkrijgen van een beschikking als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb en eiser, ook al heeft hij een derde gemachtigd tot het doen van teruggaveverzoeken bij verweerder, belanghebbende blijft bij de reactie op die verzoeken, maakt dit niet anders.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en mr. H.W.M. van Kesteren, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.