Rechtbank Den Haag, 30-01-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:76, AWB - 16 _ 2373
Rechtbank Den Haag, 30-01-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:76, AWB - 16 _ 2373
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 januari 2017
- Datum publicatie
- 13 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:76
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 2373
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft ten aanzien van maatwerkopleidingstraject recht op toepassing afdrachtvermindering onderwijs. Voor toepassing afdrachtvermindering onderwijs is niet vereist dat met het volgen van deelkwalificaties de volledige beroepspraktijkvorming moet zijn gevolgd.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 16/2373 t/m SGR 16/2375
[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigden: mr. N.P. Prins en mr. J.D. van der Meulen),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 naheffingsaanslagen loonheffingen ten bedrage van respectievelijk € 74.147 (2011), € 113.166 (2012) en € 20.506 (2013) opgelegd. Voorts zijn bij de naheffingsaanslagen vergrijpboetes opgelegd en is heffings- dan wel belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vergrijpboetes vernietigd en de naheffingsaanslagen alsmede de beschikkingen heffings- en belastingrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2016.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is een organisatie voor personeelsvoorzieningen en vacatures in Zuid-Holland in onder meer de agrarische sector en de bouwsector.
2. In de onderhavige tijdvakken hebben diverse werknemers van eiseres een éénjarig maatwerkopleidingstraject bij eiseres gevolgd. Het opleidingstraject werd in samenwerking met [bedrijf] B.V. en [naam school] School verzorgd. Het opleidingstraject bestond uit twee deelkwalificaties van de in het Centraal Register Beroepsonderwijs (crebo) opgenomen opleiding “Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2”, met crebo-nummer 10045, te weten de deelkwalificaties “geautomatiseerde informatievoorziening-gebruik 2”, met deelkwalificatienummer 50209, en “tekstverwerken 2”, met deelkwalificatienummer 53143.
3. De volledige opleiding “Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2” betreft een driejarige opleiding die bestaat uit vijftien deelkwalificaties, waarvan negen - waaronder de deelkwalificatie “geautomatiseerde informatievoorziening-gebruik 2” - verplicht zijn. Voor vijf - waaronder de deelkwalificatie “tekstverwerken 2” - is er een keuze en één is vrij. Het aantal studiebelastingsuren van deze beroepsopleiding bedraagt in totaal 4.800 uur (1.600 uur per jaar). Het aantal studiebelastingsuren van de door de werknemers van eiseres gevolgde deelkwalificaties bedraagt in totaal 455 uur voor één jaar.
4. Eiseres heeft in haar loonaangiften over de onderhavige tijdvakken met betrekking tot de werknemers die het maatwerkopleidingstraject hebben gevolgd, de afdrachtvermindering onderwijs (de afdrachtvermindering) toegepast.
5. Naar aanleiding van een in 2014 bij eiseres ingesteld boekenonderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres voor de onderhavige tijdvakken ten onrechte de afdrachtvermindering heeft toegepast en heeft hij de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd.
Geschil 6. In geschil is of eiseres ten aanzien van het maatwerkopleidingstraject recht heeft op toepassing van de afdrachtvermindering. Meer specifiek is in geschil of voor het recht op de afdrachtvermindering vereist is dat (met de onderhavige deelkwalificaties) de volledige beroepspraktijkvorming van de gehele driejarige opleiding “Bedrijfsadministratief medewerker, mbo niveau 2” wordt gevolgd. Voorts is in geschil of verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
Beoordeling van het geschil
7. De Hoge Raad heeft in het arrest van 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:38, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“2.3.1. Het eerste middel is gericht tegen het in onderdeel 2.2.2 weergeven oordeel van het Hof. Het middel betoogt dat de afdrachtvermindering slechts kan worden toegepast in het geval een volledige beroepsopleiding wordt gevolgd en dat het volgen van een onderdeel van de opleiding waarvoor een deelcertificaat wordt uitgereikt niet voldoende is.
2.3.2. Belanghebbende maakt aanspraak op de afdrachtvermindering die is voorzien in artikel 14, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (tekst 2010 en 2011; hierna: de Wva). Deze afdrachtvermindering is van toepassing met betrekking tot “de werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt van de beroepsbegeleidende leerweg van een [HR: nader aangeduide] beroepsopleiding”. Hierin kan niet de eis worden gelezen dat de werknemer een (volledige) beroepsopleiding volgt. Hetgeen de werknemer moet volgen is ‘de beroepspraktijkvorming’. Wel volgt hieruit dat het moet gaan om een beroepspraktijkvorming die als zodanig deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg van een van de beroepsopleidingen die in voornoemde bepaling worden aangeduid.
Het middel moet worden toegegeven dat de positie van een jeugdige werknemer op de arbeidsmarkt vooral verbetert na afronding van een volledige opleiding. Voorts is in de parlementaire geschiedenis steun te vinden voor de opvatting dat de afdrachtvermindering onderwijs alleen kan worden toegepast als een (volledige) beroepsopleiding wordt gevolgd (vgl. Kamerstukken II 1995/96, 24 458, nr. 3, blz. 9-10, en Kamerstukken I 1995/96, 24 458, nr. 122b, blz. 1, en Kamerstukken II 1997/98, 26 060, nrs. 1-2, blz. 8). Deze omstandigheden echter zijn van onvoldoende gewicht om aan belanghebbende haar op de wettekst steunende aanspraak op de afdrachtvermindering te ontzeggen. Het eerste middel faalt derhalve.”
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het gebruik van het lidwoord “de” in de zinsnede “werknemer die de beroepspraktijkvorming volgt” en het woord “als zodanig” in rechtsoverweging 2.3.2. van voormeld arrest alsmede uit de aan het arrest voorafgaande conclusie van Advocaat-Generaal Niessen van 10 juni 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2196, kan worden afgeleid dat een deelkwalificatie van een crebo-erkende beroepsopleiding alleen recht kan geven op de afdrachtvermindering indien daarmee de beroepspraktijkvorming van de volledige beroepsopleiding is gevolgd. Voorts heeft verweerder verwezen naar rechtsoverweging 7.10. van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag 6 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2012.
9. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voormeld arrest niet de restrictieve uitleg die verweerder voorstaat en welke inhoudt dat voor de toepassing van de afdrachtvermindering vereist is dat met het volgen van (een) deelkwalificatie(s) de volledige beroepspraktijkvorming van de gehele driejarige opleiding moet zijn gevolgd. Het arrest van de Hoge Raad gaat - mede gelet op de omstandigheid dat er in het daar berechte geval de volledige beroepspraktijkvorming van de gehele opleiding was vervat in één deelkwalificatie (welke volledig was gevolgd) terwijl de opleiding voor het overige bestond uit drie louter theoretische deelkwalificaties - naar het oordeel van de rechtbank niet verder dan dat ten minste beroepspraktijkvorming moet zijn gevolgd die deel uitmaakt van een opleiding van de beroepsbegeleidende leerweg die ook overigens valt binnen de voorwaarden die de Wet educatie beroepsonderwijs stelt. Daarvan is hier sprake. Het standpunt van verweerder dat de beroepspraktijkvorming van de volledige beroepsopleiding moet worden gevolgd, berust dan ook op een onjuiste lezing van het arrest. Dat de Advocaat-Generaal in zijn conclusie wel heeft geconcludeerd dat de volledige beroepspraktijkvorming moet zijn gevolgd, maakt dit niet anders, aangezien uit het arrest niet blijkt dat de Hoge Raad dit standpunt heeft overgenomen. Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank uit voormelde hofuitspraak het standpunt van verweerder evenmin worden afgeleid. Voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, zoals door verweerder is verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding, temeer nu tegen deze uitspraak eventueel rechtstreeks beroep in cassatie kan worden ingesteld.
10. Niet in geschil is dat de werknemers van eiseres binnen een maatwerkopleidingstraject de onderhavige deelkwalificaties hebben gevolgd en dat zij ter zake van deze deelkwalificaties beroepspraktijkvorming hebben gevolgd. Nu eiseres voorts onweersproken heeft gesteld dat de onderhavige deelkwalificaties voor tenminste 60% uit beroepspraktijkvorming in de zin van artikel 7.2.2., tweede lid, onderdeel b, van de Wet educatie beroepsonderwijs bestaan en verweerder daarnaar geen (nader) onderzoek heeft verricht, heeft eiseres voor de onderhavige tijdvakken recht op toepassing van de afdrachtvermindering.
11. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder ten onrechte de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Nu de naheffingsaanslagen dienen te worden vernietigd, dienen tevens de beschikkingen heffings- en belastingrente te worden vernietigd. De beroepen zijn derhalve gegrond. De overige stellingen van eiseres behoeven daarom geen behandeling meer.
Proceskosten
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496, wegingsfactor 1 en factor 1 wegens samenhang). Voor een hogere vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig. De reiskosten van een gemachtigde rechtsbijstandverlener zijn reeds in de forfaitaire vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begrepen, zodat deze kosten niet separaat voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslagen;
- vernietigt de beschikkingen heffings- en belastingrente;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.240;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, voorzitter, en mr. T.A. de Hek en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2016.