Rechtbank Den Haag, 30-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8108, AWB - 16 _ 10083
Rechtbank Den Haag, 30-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8108, AWB - 16 _ 10083
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 juni 2017
- Datum publicatie
- 13 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2017:8108
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2018:797, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 10083
Inhoudsindicatie
Beroep ongegrond
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/10083
(gemachtigde: mr. D.A. Evertsz),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres een aanslag in het recht van schenking opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 november 2016 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2017.
Eiseres is verschenen met de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], [persoon B] en [persoon C].
Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van [persoon D] met het zaaknummer SGR 16/10107. Al hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaak van eiseres.
Overwegingen
1. Eiseres beschikte over een tegoed op een rekening bij een buitenlandse bank dat bij de fiscus niet bekend was. Per brief aan verweerder van 20 november 2013 heeft eiseres kenbaar gemaakt gebruik te willen maken van de inkeerregeling van artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) om aldus over in het buitenland aangehouden vermogen inkomstenbelasting te voldoen.
2. Bij brief van 25 maart 2014 vraagt verweerder onder meer naar de herkomst van het tegoed op de buitenlandse bankrekening. In reactie daarop deelt eiseres mee dat de bankrekening in 1991 is geopend maar zij niet weet welk bedrag toen op de rekening is gestort. Wel is haar bekend dat het toen gestorte geld afkomstig was uit de verkoop van onroerende zaken in Nederland door haar ouders. Vervolgens hebben partijen gecorrespondeerd over de hoogte van het buitenlandse tegoed.
3. De in 2 aangehaalde briefwisselingen hebben uiteindelijk geleid tot een vaststellingsovereenkomst die op 19 juli 2014 door eiseres is ondertekend (de vso) en die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“U heeft op 21 november verklaard gerechtigd te zijn (geweest) tot niet eerder aangegeven buitenlandse vermogensbestanddelen. Ingevolge (…) de inkeerregeling (…) van artikel 67n van de [Awr] (…) is, na onderling overleg, besloten in het kader van een compromis een vaststellingsovereenkomst te sluiten als bedoeld in artikel 7:900, lid 1 Burgerlijk Wetboek tussen [partijen].
Onderwerp van deze vaststellingsovereenkomst is de van [eiseres] na te vorderen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2001 tot en met 2012, alsmede de heffingsrente/belastingrente. (…)
Uitgangspunt van deze vaststellingsovereenkomst is het feit, dat [eiseres] onjuiste aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft gedaan over de jaren 2001 tot en met 2012. (…).
Uit praktische overwegingen zijn partijen overeengekomen om het totaal van de hiervoor genoemde bedragen, zijnde (…), als enkelvoudige inkomstenbelasting te heffen in één navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2010 ten name van [eiseres].
(…)
Deze vaststellingsovereenkomst is gesloten onder de volgende voorwaarden
- (…);
- De fiscale gevolgen (enkelvoudige belasting, heffingsrente en heffingsrente) van deze vaststellingsovereenkomst worden volledig verwerkt in één op te leggen navorderingsaanslag Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 ten name van [eiseres].”
4. Per brief van 26 maart 2015 deelt verweerder eiseres mee dat hem is gebleken dat de ouders van eiseres in 1991 aan haar een schenking hebben gedaan en dat hij daarom voornemens is aan eiseres een aanslag schenkbelasting op te leggen. Verweerder deelt verder mee dat hij aan de hand van de beschikbare gegevens de verkrijging ambtshalve heeft berekend op ƒ 535.307 (€ 242.912) en de daarover verschuldigde belasting op ƒ 81.729 (€ 37.087). Conform die mededeling is de onderhavige aanslag opgelegd.