Rechtbank Den Haag, 02-08-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:10329, AWB - 17 _ 2839
Rechtbank Den Haag, 02-08-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:10329, AWB - 17 _ 2839
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 2 augustus 2018
- Datum publicatie
- 31 augustus 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:10329
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:284, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2839
Inhoudsindicatie
X was directeur en enig aandeelhouder van Y B.V. BV hield zich onder meer bezig met de exploitatie van een glaszetbedrijf.
De inspecteur stelt dat BV gebruik heeft gemaakt van valse in-en verkoop facturen, corrigeert de kasadministratie en stelt dat de berekende kastekorten winstuitdelingen van BV aan X zijn.
De inspecteur stelt ook dat X inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij.
Rechtbank Den Haag verbindt geen gevolgen aan het feit dat verweerder geen kopieën van de alinea’s uit bepaalde rapporten niet heeft overgelegd.
Verder oordeelt rechtbank Den Haag dat sprake is van omkering van de bewijslast. X heeft niet doen blijken dat de aanslagen ten onrechte of tot een onjuist bedrag zijn opgelegd.
Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. De vergrijpboetes worden verminderd.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 17/2839, SGR 17/2842, SGR 17/2843, SGR 17/2845 en SGR 17/2846
(gemachtigde: drs M. Hiele)
en
Procesverloop
Aan eiser zijn over de jaren 2010, 2011 en 2013 de hierna onder 7 vermelde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Tegelijkertijd heeft verweerder de hierna onder 8 vermelde vergrijpboetes aan eiser opgelegd en de aldaar vermelde bedragen aan heffingsrente en belastingrente aan eiser inrekening gebracht.
Voorts is aan eiser voor het jaar 2014 de hierna onder 9 vermelde aanslag IB/PVV en aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd. Tegelijkertijd met de aanslag IB/PVV heeft verweerder de hierna onder 9 vermelde vergrijpboete aan eiser opgelegd en het aldaar vermelde bedrag aan belastingrente aan eiser in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 maart 2017 de hiervoor vermelde navorderingsaanslagen, aanslagen, de vergrijpboetes en de rentebeschikkingen gehandhaafd.
Met betrekking tot het jaar 2010 heeft verweerder eiser niet ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 5 juli 2017 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Rechtbank Den Haag (de geheimhoudingskamer) heeft op 6 november 2017 op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan.
Verweerder heeft met dagtekening 5 december 2017 op de uitspraak van de geheimhoudingskamer gereageerd en bijlagen ingediend.
Eiser en verweerder hebben nadien nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.S.S. Lachmansingh, [persoon 1] en mr. W.C. van der Wel.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser, [eiser] , was in de onderhavige jaren directeur en enig aandeelhouder van [B.V. 1] (BV). BV hield zich onder meer bezig met de exploitatie van een glaszetbedrijf.
Eiser heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2010 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.950. Met dagtekening 23 september 2011 heeft verweerder aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.950.
Eiser heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.196. Met dagtekening 7 augustus 2012 heeft verweerder aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.196.
Eiser heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.769. Met dagtekening 15 juli 2014 heeft verweerder aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.769.
Eiser heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.020.
3. Verweerder is op 1 april 2014 een boekenonderzoek gestart bij BV naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013. Vervolgens is het onderzoek op 30 juli 2015 uitgebreid naar de aangiften omzetbelasting over het jaar 2014 en de aangiften vennootschapsbelasting 2010 tot en met 2014 van BV. Voorts is de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2014 van eiser beoordeeld. Dit vervolgonderzoek heeft plaatsgevonden in samenwerking met de politie.
4. Op 24 november 2015 heeft de politie een zoeking in het bedrijfspand van BV gedaan. Daarbij is een tasje met een – in de Bosnische taal geschreven – handgeschreven kasadministratie (kasbladen) en een (groot) aantal USB sticks aangetroffen. Voorts heeft de politie op een plank in het magazijn een gele ordner aangetroffen met daarin blanco facturen van diverse bedrijven, waaronder die van de bedrijven [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 4] . Tevens zijn diverse stempels van andere bedrijven aangetroffen, waaronder een stempel van [bedrijf 4] . In het proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2016 (bijlage 44 bij het verweerschrift) staat dat op één van de gevonden USB sticks verschillende mappen waren opgeslagen. Naast de mappen die betrekking hadden op BV, was er onder meer een map met de naam [bedrijf 1] met een groot aantal facturen opgemaakt in Word die betrekking hebben op de periode 2009 tot en met 2013 met betrekking tot diverse soorten glas en diverse glaslatten en een map met de naam [bedrijf 2] met betrekking tot de periode 2010 en 2011 betreffende glaslatten, profielen en andere materialen. Alle facturen van [bedrijf 1] zijn opgemaakt tussen 12 februari 2012 en 2014 en alle facturen van [bedrijf 2] zijn opgemaakt op 11 februari 2012. Alle facturen betroffen contante betalingen. Ook is een plastic mapje met onder meer een tabel van inkoopfacturen van [bedrijf 5] en een plastic mapje met blanco briefpapier van [bedrijf 5] bij BV gevonden (bijlage 48 verweerschrift).
Op 26 april 2016 is het rapport van het in 3 hiervoor vermelde boekenonderzoek opgemaakt. In dat rapport is geconcludeerd dat BV valse in- en verkoopfacturen heeft gebruikt en eiser daarmee contant geld uit de BV heeft onttrokken. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Geldbeweging, contante verkopen en contante inkopen
De contante ontvangsten welke in verband staan met de verkopen naar Bosnië hebben in werkelijkheid niet
plaatsgevonden. De contante uitgaven staan niet in relatie met de inkopen van de onderneming. De
uitgaven/opnamen zijn gebaseerd op fake inkoopfacturen. In verband met de correctie op de export naar
Bosnië (zie hoofdstuk 6.3 fake export) en de correctie op de inkopen (zie hoofdstuk 6.5 valse
inkoopfacturen) wijzigt ook de winst over de jaren 2009 tot en met 2014.
(…)
Vermomd dividend/uitdeling
[Eiser] is aandeelhouder/bestuurder van [BV]. Tijdens het onderzoek bij [BV]
is gebleken dat er, ten onrechte, forse bedragen aan omzet naar Bosnië en inkopen bij [bedrijf 2] (en/of
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 3] B.V.) zijn vermeld in het kasboek. Deze omzetfacturen en inkoopfacturen zijn vals
(zie hoofdstuk 6.3 en 6.5). De betreffende omzet en inkopen zijn allemaal via de kas verwerkt. Dit betekent
dat er ten onrechte gelden in het kasboek zijn verantwoord als opbrengst en als kosten. De bedragen die
per saldo uit het kasboek zijn opgenomen zijn: 2010 € 269.904, 2011 € 188.276, in 2012 is er € 6.755 kasgeld ingebracht, 2013 € 113.317 en 2014 € 150.390. Deze verschillen zullen worden aangemerkt als vermomd dividend. Het gaat hier in totaal om dermate grote bedragen die buiten de aangifte zijn gebleven dat zowel belastingplichtige als de DGA zich hiervan bewust moeten zijn geweest. De ten onrechte uit de kas opgenomen bedragen worden gecorrigeerd als uitdeling en bedragen:
2010: € 270.254
2011: € 188.276
2013: € 113.317
2014: € 150.390
De verschillen zijn dermate groot dat zowel de BV als de DGA zich bewust moeten zijn geweest van het
feit dat het kasgeld ten onrechte, te laag is opgenomen.
Op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan niet anders worden geconcludeerd dan
dat de het ten onrechte boeken van valse facturen en het dus uit de kas opnemen van gelden aangemerkt moet worden als een uitdeling.
(…)
Export
Over de controlejaren heeft belastingplichtige vermeld dat er goederen zijn uitgevoerd. Deze uitvoer vond
plaats naar [bedrijf 4] , (…), Bosnië. Alle jaren werden de goederen
door de afnemer opgehaald op het bedrijfsadres van belastingplichtige. De goederen werden vaak achteraf
(soms wel een half jaar later) altijd contant voldaan. Bij elke verkoopfactuur was een CMR aanwezig. De lay out van de facturen naar Bosnië verschillen van de lay out van de reguliere binnenlandse facturen (zie
bijlage 1). Verder blijkt over alle jaren dat de factuurnummers van de verkopen naar Bosnië ook gebruikt
worden voor de reguliere binnenlandse verkopen. Er zijn, ondanks herhaald verzoek (vanaf april 2014)
geen exportdocumenten overgelegd. De verkopen hadden voor het grootste gedeelte betrekking op de
leveringen van glaslatten aan Bosnië. Tijdens een gesprek op 9 juli 2014 verklaarde [eiser] dat
[ BV] en de afnemer [bedrijf 4] de goederen niet bij de douane ten uitvoer hebben
aangegeven. Volgens [eiser] zijn de goederen wel aangegeven ten invoer bij de douane in
Bosnië. In oktober 2014 werden, door [BV] bescheiden met betrekking tot de invoer in Bosnië
overhandigd op het belastingkantoor. [Eiser] blijft benadrukken dat de uitvoer van de goederen
uit Nederland voldoende is aangetoond aan de hand van de CMR’s.
Tijdens het vervolgonderzoek in september 2015 is aan [eiser] medegedeeld dat er bij de
documenten met betrekking tot de uitvoer naar Bosnië over de jaren 2009 tot en met 2013 een aantal
documenten is aangetroffen die geproduceerd (gedrukt) zijn in 2010 met een uitvoer gebruiksdatum in
2009. Dit is niet mogelijk. Hierop verklaarde [eiser] dat het maar om een paar CMR tjes gaat (zie
het overzicht facturen met CMR’s 2009).
(…)
Resume:
-(…)
-Dezelfde factuurnummers worden zowel voor de binnenlandse verkopen als voor de verkopen naar Bosnië gebruikt;
Er zijn gestempelde CMR’s, deze zijn niet allemaal betrouwbaar, het is niet aannemelijk dat documenten (die op nummer volgorde worden gedrukt) niet op nummer volgorde worden gebruikt;
- - De CMR’s zijn niet afgetekend voor ontvangst;
- De CMR’s deel 2 is regelmatig niet meegezonden met het transport;
- De CMR’s zijn in 2013 in het geheel niet met het transport meegezonden;
- Op de CMR’s uit 2014 zijn de nummers met witkalk weggewerkt;
- De goederen zijn door de afnemer opgehaald in Nederland;
- De goederen werden later contant voldaan;
- De goederen zijn niet ten uitvoer aangegeven (dit is mede in de Douane systemen onderzocht);
- (…)
- Er zijn wel (een soort) invoerdocumenten in Bosnië overhandigd;
De invoerdocumenten uit Bosnië zijn, via het Douane Informatie Centrum, bij de Douane in Bosnië op
echtheid beoordeeld. In opdracht van de Politie is het document door een beëdigde tolk vertaald. Uit de
vertaling blijkt:
De door [BV] geleverde Bosnische invoerdocumenten komen niet voor in het
douanesysteem;
De nummers van de invoerdocumenten komen wel voor in het douanesysteem maar zijn gebruikt
door andere importerende bedrijven;
Uit het douanesysteem blijkt dat [bedrijf 4] in de betreffende periode vier douane aangiftes heeft gedaan. Dit betrof een tegelsteen, een tweedehands zaagmachine, een grondverzetmachine en een Daimler Chrysler. Deze werden geïmporteerd van andere bedrijven dan [BV].
Verder heeft het controleteam in Bosnië contact gehad met de directeur van [bedrijf 4] en die verklaarde
dat het bedrijf nooit goederen zoals aluminium lijsten, houten lijsten, profielen en soortgelijke waar heeft
ingevoerd.
Dit betekent dat de betreffende invoerdocumenten vals zijn.
Gezien bovenstaande en in verband met de correctie op de contante inkopen kan worden vastgesteld dat
bovenstaande verkopen in het geheel niet hebben plaatsgevonden.
(…)
Voorbelasting
Bij het beoordelen van de administratie bleek het dat er over alle controlejaren inkopen waren die contant
zijn voldaan. Bij nadere beoordeling bleek het dat deze inkopen in de periode 2009 tot en met september
2010 hebben plaatsgevonden bij [bedrijf 1] (eigenaar de heer [eigenaar] ), (…), allemaal voor contante ontvangst getekend door [eigenaar] . In de periode oktober 2010 tot en met december 2011 hebben de inkopen plaatsgevonden bij [bedrijf 2] (eigenaar de heer [eigenaar] , afgevoerd voor de OB 28 januari 2010) (…) en zijn allemaal voor contante ontvangst getekend door [eigenaar] . Met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 vonden deze inkopen plaats bij [bedrijf 3] B.V. (…) aandeelhouder de heer [eigenaar] en voor de OB afgevoerd 28 november 2011, (…). Ook deze facturen zijn allemaal voor contante ontvangst ondertekend door [eigenaar] . (…)
Bij het politieonderzoek op 24 november 2015 is er een ordner aangetroffen met diverse zichtmappen. In deze zichtmappen waren van diverse bedrijven blanco facturen aanwezig. Zo ook van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V.
Verder zijn er diverse USB Sticks in beslag genomen. Op één van deze USB Sticks staan (in Word c.q. Excel) alle gemaakte facturen (zonder briefpapier) aan [BV], (…). Er is precies te zien wanneer deze facturen zijn gemaakt. Het blijkt dat dit regelmatig dagen of weken later is dan de factuurdatum (…) Verder staat er op de betreffende USB Stick diverse zaken met betrekking tot de onderneming [BV] en tevens privé zaken van [eiser]. Dit betekent dat de betreffende USB Stick tot het bedrijf [BV] behoort.
(…)
Op 5 november 2015 heb ik gesproken met de heer [eigenaar] (van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] BV.) Hij kon me niets vertellen over de transacties. Deze transacties hebben plaatsgevonden met iemand anders (volgens de heer [eigenaar] een partner van hem), hij kon me geen naam vertellen (wist niet te vertellen wat de naam was) en ook niet waar ik hem kon bereiken. De heer [eigenaar] wist ook niet hoe en waar de inkopen door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] B.V. van de betreffende transacties plaats hebben gevonden en hoe en wanneer de goederen waren afgeleverd.
(…)
Resume:
- De heer [eigenaar] kan niets vermelden met betrekking tot de transacties;-
- Deze transacties hebben met de heer [eigenaar] niet plaatsgevonden;
- Alles is contant is gegaan;
- [ BV] blanco facturen heeft;
- [ BV] een USB Stick heeft met daarop de facturen en de productiedatum van de facturen;
- Er geen uitvoer is geweest;
- (…)
In verband met bovenstaande feiten is het onaannemelijk dat deze transacties hebben plaatsgevonden.
(…)
Bij het politieonderzoek op 24 november 2015 bij [BV] zijn er op het kantoor diverse zichtmappen aangetroffen. In deze zichtmappen waren van diverse bedrijven blanco facturen aanwezig. Zo ook van (…) [bedrijf 5] .
Op 17 december 2015 heb ik gesproken met de heer [persoon 2] (van [bedrijf 5]). Hij kon me niets
vertellen over de transacties. Hij weet niets van deze transacties af. Hij had wel een kennis die wel eens
iets voor hem deed. De heer [persoon 2] handelde in die periode in toebehoren (installatie apparatuur) voor de
kwekerij, [bedrijf 5]). De heer [persoon 2] wist ook niet hoe en waar de inkopen plaats hebben gevonden en
hoe en wanneer de goederen waren afgeleverd. Er werden door de heer [persoon 2] facturen uitgeschreven
voor de activiteiten van [bedrijf 5] . De bij [BV]. aangetroffen facturen van [bedrijf 5] zijn volgens verklaring van de heer [persoon 2] niet door hem opgemaakt.
(…)
Bovenstaande transacties met betrekking tot [bedrijf 5] hebben niet plaatsgevonden.”
Verweerder heeft als bijlage 3 bij het in 5.1 hiervoor vermelde rapport een tapverslag van een op 7 juli 2015 tussen eiser en een bij BV werkzame administratief medewerker gevoerd gesprek gevoegd. In dat tapverslag staat onder meer het volgende:
“[Administratief medewerker] vraagt hoeveel facturen moet ze maken ‘van al dat geld hier”, vier of soms meer.
[Eiser] zegt dat ze meer dan 4 facturen moet maken. 5, 6, 7 of 8 facturen moet ze maken.
[Administratief medewerker]: Waar we eerst aan begonnen zijn, dat was DE GROTE ING (rekening), en ik heb op de KLEINE ING (rekening) 15000 staan, en op de ABN rekening 60 000 staan.
[Eiser]: Later gaan we hier waar het nodig is nog wat toevoegen.., voor die ene grote... er kwam nog ander geld bij in de kas.. .dat hebben we nog niet GEBOEKT/ingeboekt, dat moet nog GEBOEKT/ingeboekt worden.. hiertussen gaan we nog enkele facturen stoppen...
[Administratief medewerker]: Goed, maar dat kan je naar dit belastingjaar verplaatsen.., bijvoorbeeld dat geld uit december, zon 4500, dat is niet zo erg...
[Eiser]: Ja dat kan..
[Administratief medewerker]: Dus we hoeven niet... dat andere is belangrijk...
[Eiser]: Er moeten nog 50 000 ergens komen te staan/ingeboekt worden...
[Administratief medewerker]: aha...
[Eiser]: Ik weet niet wanneer die 50 000 binnen zijn gekomen, dus moet ik dat erin stoppen.. dat moet ik ook doen... daarom zullen er ook facturen tussen moeten komen/gestopt moeten worden.
[Administratief medewerker]: Ok. Dan maak ik deze facturen nog in orde, dan moet ik andere ma[a]nden er inzetten.. ik ging nu april, juli november en december doen... ik moet daartussen nog facturen maken.
[Eiser]: Ja.. waarom heb je het nu niet ertussen gestopt?
[Administratief medewerker]: Ok dan. Ik ga er nu (wat) tussen zetten van die kleinere.. .van die andere rekeningen.
[Eiser]: Je moet (ze) maken... naarmate het geld dat je in de kas hebt... je kunt ze niet maken als je geen geld hebt...
[Administratief medewerker]: Dat weet ik wel... maar ik dacht, wil je dan 4 facturen hebben, maar we gaan nog meer maken...we gaan 1 per maand doen...kan ik dan 12 facturen maken?
[Eiser]: Waarom zou je dit nou doen... wat moet je nu met 10000? Zet het (bedrag) op 20000, zoals we al zeiden.
[Administratief medewerker]: Man, je hebt 147 000...
[Eiser]: Dus...
[Administratief medewerker]: Ik moet 147 000 zien te verdelen..
[Eiser]: Hoezo... o ja, ik heb 147 dat klopt.., gedeeld door 20 en dat is dat...6.
[Administratief medewerker]: Ja...6 a 7...goed..
[Eiser]: NTV 12...
[Administratief medewerker]: Daarom zeg ik het ook... maandelijks maken...
[Eiser]: Heb je nog naar mij geluisterd toen ik het met jou daarover had?
[Administratief medewerker]: In 2 maanden hebben we dat...
[Eiser]: In 2 maanden ongeveer hebben we...
[Administratief medewerker]: Ik heb naar je geluisterd... je ging in 2 ... in april zijn we bijv. gestopt ...maar als ik zo 2 a 3 maanden te werk ga, dan kom ik er niet op uit omdat de facturen dan te groot zullen uitvallen...
[Eiser]: ja ...je moet zo factureren dat 20 000 de bovengrens is,.. zet er maar 19 000 in en zo..
[Administratief medewerker]: Ja, niet meer dan 20 000 . . .ik zal me nu op het netto bedrag richten, zodat het brutto bedrag plus de BTW dit bedrag wordt dat we willen hebben...(…)”
6. Volgens het proces-verbaal van bevindingen (p-v) van 21 maart 2016 (bijlage 41 bij verweerschrift) heeft het bij de doorzoeking bij BV aangetroffen kasboek vermoedelijk betrekking op kosten en baten van diverse hennepkwekerijen. In het p-v staat: “Uit diverse bevindingen komt naar voren dat het kasboek kennelijk is geschreven door [eiser]. In het kasboek wordt onder anderen “ [benaming] ” genoemd. Hiermee wordt kennelijk [eigenaar] bedoeld”. In het p-v van 9 februari 2016 (bijlage 42 bij verweerschrift) staat dat op pagina “ [benaming] ” van het kasboek staat: “259,= boete Pasat [datum] (jaar2014)”. Volgens een systeem van de politie was in de periode 2012-2014 een Volkswagen Passat in gebruik bij de zoon van eiser, [zoon eiser] , en heeft ook [eigenaar] van dit voertuig gebruik gemaakt. Volgens het CJIB is op 23 juli 2014 een boete van € 259 geïncasseerd van een rekening op naam van eiser. Op pagina “ [benaming] ” staat: “1300,= pino door [zoon eiser] en [benaming] toen ik in Bosnië was 16-07/23/7 mobil(2013)”. Volgens grenspassagegegevens is eiser op 15 juli 2013 en 21 juli 2013 met de auto de grens met Gradizka (Bosnië-Herzegovina) gepasseerd.
7. Verweerder heeft in zijn brief aan eiser van 7 juni 2016 het standpunt ingenomen dat BV in de onderhavige jaren ten onrechte zeer omvangrijke bedragen aan omzet naar Bosnië en inkopen bij [bedrijf 2] , [bedrijf 1] , [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 5] heeft vermeld in haar kasboek, dat de omzet- en inkoopfacturen vals zijn en dat deze transacties in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden. De bedragen die volgens verweerder per saldo via de gecorrigeerde kasadministratie contant zijn opgenomen zijn: in 2010: € 269.904, in 2011: € 188.276, in 2013: € 113.317 en in 2014: € 150.390 (de berekening van deze bedragen is opgenomen in het rapport van het boekenonderzoek onder 4.1). Verweerder heeft deze bedragen aangemerkt als winstuitdeling en belast in box 2. Verweerder heeft voorts geconcludeerd dat eiser in het jaar 2014 voor zijn rekening dan wel mede voor zijn rekening één of meer hennepkwekerijen heeft gedreven. Verweerder heeft € 21.390 als resultaat overige werkzaamheden belast en heeft een vergrijpboete van 100% over de correcties in box 2 aangekondigd.
8. Met dagtekening 27 juli 2016 heeft verweerder aan eiser de volgende navorderingsaanslagen en tegelijkertijd bij beschikkingen de volgende vergrijpboetes opgelegd en de volgende bedragen aan heffingsrente/belastingrente in rekening gebracht:
een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.950 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 269.904, een vergrijpboete van € 67.476 en € 12.289 aan heffingsrente;
een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.196 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 188.276, een vergrijpboete van € 47.069 en € 7.307 aan heffingsrente; en
een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2013 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.769 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 113.317, een vergrijpboete van € 38.329 en € 2.445 aan belastingrente.
9. Eveneens met dagtekening 27 juli 2016 heeft verweerder aan eiser een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.410 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 150.390. Tegelijkertijd is bij beschikkingen een vergrijpboete van € 33.085 opgelegd en € 2.058 belastingrente in rekening gebracht. Eveneens met dagtekening 27 juli 2016 heeft verweerder aan eiser een aanslag ZVW 2014 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van
€ 10.732. Tegelijkertijd is bij beschikking € 8 belastingrente in rekening gebracht.
10. Eiser heeft bij zijn brief van 2 maart 2018 de volgende verklaringen overgelegd:
1) een verklaring, ondertekend op 22 februari 2016, met de naam [persoon 2] :
“Verklaring
Ik, [persoon 2] (…) verklaar het volgende:
Ik heb samen met mijn zakelijke partner diverse spullen (partijen) zoals telefoons, accessoires, glas, glas artikelen, etc verkocht aan [BV] en (…).
Dit is allemaal voorgevallen van 2009 t/m 2015.
Ik verklaar tevens dat ik samen met mijn zakelijke partner meerdere malen de computers bij [BV] en (…) gebruikt hebt voor zakelijk activiteiten.
Tevens hadden mijn zakelijke partner en ik diverse mappen en usb sticks opgeslagen bij [BV] (…) tussen 2009 en 2015.
Hierbij onderteken ik naar de waarheid de bovengenoemde verklaring te hebben geschreven.
Met vriendelijke groet,
[persoon 2] ”
2) een verklaring, ondertekend op 30 mei 2016, met de naam [eigenaar] :
“Verklaring
Hierbij verklaar ik ( [eigenaar] (…), Eigenaar van bedrijven: [bedrijf 1] ,
[bedrijf 2] en [bedrijf 3] Mobiel) dat ik en mijn werkpartner zaken hebben gedaan met de volgende
bedrijven: [BV] en (…). Wij hebben onder andere producten zoals: Glaslatten, Glas, kit, aluminium profielen, telefoons en telefoon accessoires verkocht aan deze bedrijven.
Wij hebben meerdere keren gebruik gemaakt van de computers die in het kantoor van [BV]
stonden. Wij hebben ook verschillende USB Sticks daarbij gebruikt om onze documenten hierop op te slaan. Een deel van onze administratie zoals: Mappen en USB Sticks die bewaarden wij in het archief van [BV]. Hierbij onderteken ik naar de waarheid de bovengenoemde verklaring te hebben geschreven.
Met vriendelijke groet.
[eigenaar] ”
3) Een, op 29 december 2015 ondertekende, in het Bosnisch opgestelde, verklaring met daaronder de naam van voormalig directeur [voormalig directeur] van [bedrijf 4] .
4) Een, op 25 december 2016 ondertekende, in het Bosnisch opgestelde, verklaring van [persoon 3] . Eiser heeft hiervan de volgende vertaling overgelegd:
“Verklaring
Ik [persoon 3] (…) verklaar dat ik in de periode 2011 tot en met 2015 als vrachtwagenchauffeur goederen heb vervoerd van [BV] (glas en materiaal voor glas, kit, profielen en glaslatten) (…) naar Bosnië. Bovenstaande verklaring teken ik met mijn eigen handtekening.
[persoon 3]
Dit is niet door een erkend vertaler gedaan maar die zal hetzelfde zeggen.”
11. [persoon 2] heeft op 28 november 2016 bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag. In het bezwaarschrift staat: “Er is een onderzoek geweest betreft aantal facturen die zijn gevonden in [BV] en [B.V. 2] . Ik ben daarover paar keer benadert door belasting medewerkster (…) en ik heb duidelijk verteld dat ik met de facturen niets te maken heb dat dat iemand anders heeft gedaan (…).
12. Eiser heeft een door ene [persoon 4] - op 13 januari 2017 tegenover een notaris afgelegde - verklaring overgelegd waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Hierbij verklaar ik, [persoon 4] , (…), dat ik meerdere malen aan [eiser] heb verzocht, om datgeen ik had opgeschreven in mijn kladblaadje, te willen overschrijven op meerdere vellen A4 papier. Mijn aantekeningen betrof mijn administratie. Het ging over bedragen die ik
uitgeleend had en daarmee nog te goed had van diverse personen, dan wel geld dat ik
nog diende af te dragen aan andere genoemde personen. Omdat de aantekeningen ook Nederlandse woorden bevatte heb ik [eiser] verzocht dit voor mij over te schrijven, zodat het goed leesbaar zou zijn. Ik heb de aantekeningen bij [BV] in bewaring gegeven. [Eiser] heb ik als dank Joop
parfum gegeven. [Eiser] heeft in het geheel niets te maken met de genoemde
aantekeningen en bedragen. Het betroffen mijn aantekeningen en het is mijn
administratie.”
Geschil 13.In geschil is of de onderhavige navorderingsaanslagen, de aanslagen IB/PVV 2014 en ZVW 2014 en de vergrijpboetes terecht aan eiser zijn opgelegd en of de rentebeschikkingen terecht zijn.
14. Eiser ontkent dat hij gebruik heeft gemaakt van valse in- en verkoopfacturen. De in- en verkopen en leveringen van onder meer glaslatten en aluminiumprofielen die op de facturen staan vermeld hebben daadwerkelijk plaatsgevonden. Daarnaast stelt eiser dat de blanco facturen door de leveranciers zijn aangeleverd in verband met het onderzoek en dat BV de administratie van [bedrijf 1] Inkoop-Verkoop, [bedrijf 2] , [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 5] bewaarde. Eiser doet voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat in een andere zaak wel soortgelijke documenten zijn geaccepteerd en daar geen correctie is aangebracht. Eiser betwist verder dat hij inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij. De bij BV gevonden kasbladen betreffen niet eisers boekhouding en de verklaringen van eiser en de tapverslagen zijn verkeerd uitgelegd door de politie en verweerder.
15. Verweerder stelt dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast omdat eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Verweerder stelt dat de verkoopfacturen met betrekking tot [bedrijf 4] . en de inkoopfacturen van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 5] vals zijn. Verweerder stelt voorts dat op grond van de omschrijvingen op de handgeschreven kasbladen (zoals kosten betaald voor knippen en lampen) en de bevindingen van de politie aannemelijk is dat eiser in het jaar 2014 (aanzienlijke) inkomsten heeft genoten met de exploitatie van een hennepkwekerij. De boetes van 100% over de winstuitdelingen zijn terecht omdat er strafverzwarende omstandigheden zijn. Er is sprake van listigheid, valsheid en samenspanning. Verweerder stelt dat de vergrijpboete met betrekking tot het jaar 2013 moet worden verminderd naar € 28.329 omdat dit de grondslag van de boete is.
16. Voor de nadere onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
17. Bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient te worden vooropgesteld dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad heeft te gelden dat de belastingrechter niet is gebonden aan de feitenvaststelling door een strafrechter in een jegens de belanghebbende gevoerde (al dan niet onherroepelijk geworden) strafzaak ter zake van hetzelfde feitencomplex, noch aan enig oordeel van de strafrechter in die strafzaak (vgl. onder meer HR 20 maart 2015, nr. 13/03959, ECLI:NL:HR:2015:643). De belastingrechter dient zelfstandig een oordeel over het fiscale geschil te vormen. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het (eventuele) oordeel van de strafrechter af te wachten.
De op de zaak betrekking hebbende stukken
18. Indien verweerder verzuimt te voldoen aan de verplichting om op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen, is het op grond van artikel 8:31 Awb aan de rechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen. Dit voorschrift staat toe dat de rechter onder omstandigheden de gevolgtrekking maakt dat voorbijgegaan moet worden aan dit verzuim (overweging 3.4.2.van het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2018, nr. 16/04237, ECLI:NL:HR:2018:672).
19. De geheimhoudingskamer heeft in haar uitspraak in de onderhavige zaak geoordeeld dat verweerder de alinea’s uit de rapporten van de boekenonderzoeken bij [eigenaar] , [bedrijf 3] BV en [persoon 2] , waarin BV, [B.V. 2] BV en [B.V. 3] BV uitdrukkelijk worden genoemd, moet overleggen.
20. Verweerder stelt dat de alinea’s met betrekking tot [B.V. 2] BV en [B.V. 3] BV niet relevant zijn, omdat deze geen rol van betekenis spelen bij de onderhavige toegepaste correcties. Verweerder stelt voorts dat hij de relevante passages dan wel de belangrijkste conclusies uit de rapporten van de boekenonderzoeken bij [eigenaar] , [bedrijf 3] BV en [persoon 2] in het rapport van het in 3 hiervoor vermelde boekenonderzoek bij BV heeft opgenomen. De volgens verweerder relevante teksten van de tapgesprekken zijn vertaald door een beëdigd tolk en eveneens (letterlijk) in het controlerapport overgenomen. Daarnaast heeft verweerder deze alinea’s en tapgesprekken ook in zijn nadere stukken verwerkt. Verweerder stelt dat hij daarmee alles wat relevant is, heeft ingebracht.
21. Bezien in het licht van al hetgeen verweerder aan stukken heeft overgelegd en in aanmerking genomen hetgeen verweerder geloofwaardig heeft verklaard omtrent de inhoud van de in 19 hiervoor vermelde alinea’s met betrekking tot BV, acht de rechtbank het ontbreken van (kopieën van) die alinea’s uit de rapporten van zodanig geringe betekenis dat de rechtbank daaraan geen gevolgen zal verbinden.
De (navorderings)aanslagen
22. Op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt – indien de vereiste aangifte niet is gedaan – het beroep ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Dit betekent dat op eiser de verzwaarde bewijslast rust (overtuigend aantonen) dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
23. Van het niet doen van de vereiste aangifte kan alleen sprake zijn indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel verhoudingsgewijs als op zichzelf beschouwd aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden in dit verband slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De stelplicht en de bewijslast hiervan rust op verweerder (zie Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 07/10514, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
24. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door eiser gestelde in- en verkopen van glaslatten en dergelijke in feite niet hebben plaatsgevonden en dat eiser aldus gebruik heeft gemaakt van valse facturen. Dit oordeel steunt in het bijzonder op de omstandigheden dat:
-bij eiser blanco facturen van de vermeende leveranciers zijn aangetroffen en daarvoor geen geloofwaardige verklaring is gegeven;
-bij eiser een usb-stick is aangetroffen met daarop in Word de facturen van de leveranciers en de productiedatum van de facturen van (veel) later is dan de vermeende leveringen, en daarvoor geen geloofwaardige verklaring is gegeven;
-de vermeende leveranciers in eerste instantie niets over de transacties konden vertellen;
-bij de vermeende leveranciers de transacties ook niet in de administratie voorkwamen;
-geen afdoende bewijs is geleverd dat goederen zijn verkocht aan [bedrijf 4] en zijn uitgevoerd naar Bosnië; en
-het tapgesprek onder 5.2 over het opmaken van facturen met en bepaalde omvang.
Dat de vermeende leveranciers later hun verklaring hebben gewijzigd acht de rechtbank niet van belang, nu zij deze ongeloofwaardig acht. De rechtbank acht voorts niet aannemelijk dat de vermeende leveranciers hun administratie bij BV bewaarden. Eiser heeft bij het opmaken van de kasadministratie van BV aldus gebruik gemaakt van door hem zelf opgemaakte valse in- en verkoopfacturen en heeft hiermee opnamen uit de kas ten behoeve van zichzelf willen verdoezelen. Gelet hierop zijn de op die inkoopfacturen vermelde bedragen niet als inkoopkosten van BV aan te merken en de op de verkoopfacturen vermelde bedragen niet als gerealiseerde omzet van BV aan te merken. De rechtbank acht aannemelijk dat het handelen van eiser en BV heeft geresulteerd in de in 7 hiervoor vermelde kastekorten, dat eiser die bedragen uit de kas van BV heeft opgenomen en dat zowel BV als eiser zich hiervan bewust waren.
25. De volgens de aangiften te betalen bedragen aan IB/PVV wijken gelet op de omvang van de door de rechtbank aannemelijk geachte correcties zowel verhoudingsgewijs als op zichzelf aanzienlijk af van de over de onderhavige jaren werkelijk verschuldigde IB/PVV. De rechtbank acht, gelet op hetgeen in 24 hiervoor is overwogen, aannemelijk dat eiser zich hiervan bewust was ten tijde van het doen van de aangiften.
26. Aangezien eiser voor de onderhavige jaren gelet op het vorenstaande niet de vereiste aangiften heeft gedaan, wordt de bewijslast ten aanzien van de (navorderings)aanslagen omgekeerd en verzwaard. Dit neemt niet weg dat de (navorderings)aanslagen niet naar willekeur mogen worden vastgesteld en dienen te berusten op een redelijke schatting. De rechtbank acht de in 7 hiervoor vermelde schattingen van de in aanmerking te nemen winstuitdelingen redelijk, met name gelet op hetgeen door verweerder in het rapport van het boekenonderzoek bij BV (zie 5.1 hiervoor) is opgenomen. Ook de schatting van € 21.390 aan (netto) inkomsten uit één of meerdere hennepkwekerijen acht de rechtbank redelijk gelet op de bij BV gevonden kasbladen. De rechtbank acht de stelling van eiser dat het de boekhouding van [persoon 4] betreft ongeloofwaardig, met name gelet op hetgeen onder 6 is opgenomen met betrekking tot de verkeersboete en het verblijf van eiser in Bosnië. De rechtbank gaat voorbij aan de niet onderbouwde stelling van eiser ter zitting dat dit een reis van [persoon 4] betrof die ook in Bosnië zou zijn geweest; ook deze verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig.
27. Met al hetgeen eiser heeft aangevoerd en ingebracht heeft hij niet doen blijken dat de aanslagen ten onrechte of tot een onjuist bedrag zijn opgelegd.
28. Van schending van het gelijkheidsbeginsel acht de rechtbank geen sprake. Voor het aannemen van een schending van het gelijkheidsbeginsel dient allereerst sprake te zijn van gelijke gevallen. Daarvoor heeft eiser - met de enkele stelling dat er sprake is van een gelijk geval onder verwijzing naar een rapport - onvoldoende aangevoerd. Daarbij komt dat met het noemen van één ander voorbeeld waarbij de juiste toepassing van de wet achterwege zou zijn gebleven niet is voldaan aan de meerderheidsregel.
29. Verweerder heeft in zijn uitspraak op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010 eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de dagtekening van die aanslag 27 juni 2016 zou zijn en het bezwaarschrift door verweerder op 18 augustus 2016 is ontvangen. De juiste dagtekening is echter - zoals verweerder thans erkent - 27 juli 2016. Gelet hierop is eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Gelet hierop zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 vernietigen. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2013, de aanslag IB/PVV 2014, de aanslag ZVW 2014 en - aangezien eiser daartegen geen afzonderlijke gronden heeft aangedragen - de rentebeschikkingen in stand laten.
De vergrijpboetes
30. Verweerder heeft enkel vergrijpboetes opgelegd over de door hem gestelde winstuitdelingen. De rechtbank is van oordeel dat, gelijk verweerder heeft gesteld, eiser zich schuldig heeft gemaakt aan listigheid, valsheid en samenspanning. Gelet hierop en gelet op de artikelen 67d en 67e, eerste lid, van de Awr en paragraaf 8 van het BBBB zijn de opgelegde boetes passend en geboden. De nagevorderde IB/PVV over het jaar 2013 bedraagt € 28.329. De vergrijpboete die verweerder voor dat jaar heeft opgelegd bedraagt
€ 38.329. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep tegen de vergrijpboete voor het jaar 2013 gegrond verklaren en dient die boete in ieder geval tot € 28.329 te worden verminderd.
31. Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot de vergrijpboetes de redelijke termijn overschreden. Voor de aanvang van de termijn dient beoordeeld te worden aan welke handeling van verweerder eiser in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat aan hem een boete zou worden opgelegd. Eerst na ontvangst van de brief van verweerder van 7 juni 2016 met aankondiging van de boetes (zie 7 hiervoor) kon eiser redelijkerwijs verwachten dat verweerder vergrijpboetes zou opleggen betreffende de in die brief aangekondigde aanslagen. Daarvan uitgaande moet worden vastgesteld dat sinds die datum tot de datum van deze uitspraak 2 augustus 2018 2 jaar en ruim 1,5 maand zijn verstreken
(vgl. hof Amsterdam 2 juli 2009, 04/03329, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298, r.o. 5.7.3.7.) De rechtbank zal de vergrijpboetes daarom matigen met 5%.
32. Daarnaast matigt de rechtbank de boetes met 20% vanwege de omkering van de bewijslast en schatting van de correcties.
De boetes worden aldus met 25% gematigd tot:
2010: € 50.607 (75% van € 67.476; zie 8 hiervoor);
2011: € 35.301 (75% van € 47.069; zie 8 hiervoor);
2013: € 21.246 (75% van € 28.329; zie 8 en 30 hiervoor);
2014: € 24.813 (75% van € 33.085; zie 9 hiervoor)
Proceskosten
33. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.250 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij een hoorzitting,
1. punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 249 (bezwaar) en € 501 (beroep), een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 wegens samenhang). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.