Home

Rechtbank Den Haag, 15-03-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:11961, AWB - 17 _ 7460

Rechtbank Den Haag, 15-03-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:11961, AWB - 17 _ 7460

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
15 maart 2018
Datum publicatie
26 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:11961
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7460

Inhoudsindicatie

art. 52 en 52a Awr, informatiebeschikking

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/7460

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Het procesverloop

Verweerder heeft op 27 juni 2017 ten aanzien van eiser een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2017 de informatiebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift met bijlagen en een aanvullend verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2018.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde heeft zich bediend van pleitaantekeningen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden N.P. de Winter en G. Vrauwdeunt.

Overwegingen

1. In geschil is de rechtmatigheid van de informatiebeschikking.

2 Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de informatie- en administratieverplichtingen, kan de inspecteur dit op grond van artikel 52a, lid 1, van de Awr vaststellen bij een voor bezwaar vatbare informatiebeschikking.

3 In de informatiebeschikking van 27 juni 2017 wordt eiser verzocht zijn administratie over de jaren 2011 tot en met 2015 over te leggen. Blijkens de tekst van deze beschikking is deze gegeven wegens het niet voldoen van eiser aan de administratieplicht in de zin van artikel 52 van de Awr en is deze opgelegd in het kader van de behandeling van de bezwaarschriften tegen de volgende aanslagen:

- de navorderingsaanslag IB/PVV 2011

- de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011

- de navorderingsaanslag IB/PVV 2012

- de naheffingsaanslag omzetbelasting 2012

- de navorderingsaanslag IB/PVV en Zorgverzekeringswet 2013

- de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013

- de definitieve aanslagen IB/PVV en Zorgverzekeringswet 2014

- de naheffingsaanslag omzetbelasting 2014

4 Vooraf wordt overwogen dat de stelling van eiser, dat de inspecteur in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de informatiebeschikking niet vóór de aanslagregeling vast te stellen, zonder bijkomende omstandigheden niet kan slagen.

In het arrest van 2 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2895) heeft de Hoge Raad overwogen dat onder de term ‘beschikking’ in artikel 52a, lid 1, van de Awr – in overeenstemming met de betekenis van die term in de Awb – tevens moet worden verstaan ‘uitspraak op bezwaar’. Het is derhalve mogelijk om in de bezwaarfase een informatiebeschikking te nemen. Dit is alleen dan niet toegestaan, indien de inspecteur daarmee in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelt. De enkele omstandigheid dat verweerder de aanslag heeft vastgesteld zonder ter zake van het niet-voldoen aan de in artikel 52 van de Awr genoemde verplichtingen een informatiebeschikking te nemen, brengt niet mee dat het vaststellen van een zodanige beschikking in het kader van de behandeling van het bezwaar tegen de aanslag onverenigbaar is met beginselen van behoorlijk bestuur. De inspecteur beschikt ook in de bezwaarfase over de bevoegdheid om een informatiebeschikking te nemen.

5 In artikel 52, lid 2, van de Awr zijn als administratieplichtig, voor zover hier relevant, aangewezen:

“b. natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede natuurlijke personen die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 genieten;

(…)

d. natuurlijke personen die een werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 3.91, 3.92 en 3.92a van de Wet inkomstenbelasting 2001 verrichten.”

6 De stelling van verweerder dat eiser als resultaatgenieter in de zin van artikel 3.90 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) administratieplichtig in de zin van artikel 52, lid 1, van de Awr is, houdt geen stand. Voor resultaatgenieters ex art. 3.90 Wet IB 2001, waarbij veelal het persoonlijk verrichten van arbeid centraal staat, is de administratieplicht als bedoeld in artikel 52, lid 1, van de Awr met ingang van 1 januari 2003 niet meer van toepassing. Voor een gewone resultaatgenieter (niet-terbeschikkingsteller of houder van lucratieve belangen) geldt enkel de algemene verplichting tot het verstrekken van inlichtingen als bedoeld in artikel 47 van de Awr. De informatiebeschikking is echter niet (mede) gegrond op artikel 47 van de Awr.

7 Verweerder stelt daarnaast dat eiser als ondernemer voor de omzetbelasting administratieplichtig in de zin van artikel 52, lid 1, letter b, van de Awr is.

8 In zijn brief van 11 november 2017 verklaart eiser dat hij begin 2011 kennissen kosteloos is gaan helpen met licht administratieve werkzaamheden, en dat hij halverwege 2011 het voornemen had om op commerciële basis de belastingaangifte voor particulieren te verzorgen. Het wordt er daarom voor gehouden dat eiser zijn voornemen eerst op 24 april 2013 tot uitvoering heeft gebracht en vanaf die datum is aan te merken als een natuurlijk persoon die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de zin van artikel 52, lid 1, letter b, van de Awr. Blijkens het uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel heeft eiser zich met startdatum 24 april 2013 ingeschreven als eigenaar van de eenmanszaak “[eenmanszaak]”. De activiteiten bestaan uit het verrichten van lichte administratieve werkzaamheden voor particulieren. Eiser betwist niet dat in de jaren 2013 en 2014 aangiftes vanaf zijn IP-adres zijn gedaan. Het gestelde misbruik van zijn IP-adres heeft eiser, op wie hiervan de bewijslast rust, op geen enkele wijze onderbouwd, zodat aan die stelling voorbij wordt gegaan.

De stelling van verweerder dat eiser al vanaf 2011 moet worden aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting, kan niet zonder meer worden gevolgd. Verweerder licht toe dat eiser onderwerp is (geweest) van een strafrechtelijk onderzoek waaruit blijkt dat gedurende de jaren 2011 tot en met 2014 11.598 aangiftes door eiser zijn verzorgd en ingediend, zowel vanaf zijn eigen IP-adres als IP-adressen van anderen. Verweerder heeft desgevraagd onvoldoende kunnen specificeren wat de verdeling van de aangiftes over de jaren 2011 tot en met 2014 is geweest, en heeft evenmin de onderliggende stukken van het onderzoek in het geding gebracht, zodat niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten vóór 24 april 2013 van een zodanige aard en omvang waren dat eiser handelde in het kader van een bedrijf of zelfstandig beroep. Gesteld noch gebleken is voorts dat eiser zich bij de belastingdienst heeft gemeld als ondernemer voor de omzetbelasting en/of een teruggaaf omzetbelasting heeft gevraagd of aangegeven.

9 Uit het voorgaande volgt dat eiser op grond van artikel 52, lid 1, letter b, van de Awr administratieplichtig is vanaf 24 april 2013. Geconcludeerd wordt derhalve dat de informatiebeschikking terecht is gegeven voor de jaren 2013 tot en met 2015. De rechtbank zal eiser op grond van artikel 27e, lid 2, van de Awr een nieuwe termijn stellen om de verzochte administratie over de jaren 2013 tot en met 2015 te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van zes weken vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak passend. Dat eiser, naar in beroep is aangevoerd, wegens het feitelijk niet voldaan hebben aan zijn administratieplicht niet aan de het verzoek zal kunnen voldoen, is geen grond om het opleggen van een informatiebeschikking achterwege te laten.

10 Nu eiser in de informatiebeschikking is aangemerkt als informatieplichtige in de zin van artikel 52, lid 1, van de Awr, en hem hierin niet tevens is opgedragen tot het verstrekken van inlichtingen als bedoeld in artikel 47 van de Awr, kan deze informatiebeschikking voor de jaren 2011 en 2012 geen stand houden. De verplichting tot informatieverstrekking met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 komt te vervallen.

11 Het beroep wordt gedeeltelijk gegrond verklaard.

12 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te gelasten het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden en verweerder te veroordelen in de proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 750 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).

Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht is grond, indien verweerder het verwijt treft dat hij een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. Hoge Raad 13 april 2007,

ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Eiser heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat verweerder een dergelijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek om een integrale kostenvergoeding daarom af.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond, voor zover deze is gericht tegen de informatiebeschikking ten aanzien van:

-

de navorderingsaanslag IB/PVV 2011,

-

de naheffingsaanslag omzetbelasting 2011,

-

de navorderingsaanslag IB/PVV 2012,

-

de naheffingsaanslag omzetbelasting 2012;

-

verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

-

wijzigt de informatiebeschikking in die zin dat eiser wordt verzocht zijn administratie over de jaren 2013 tot en met 2015 over te leggen;

-

stelt eiser een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikking gevraagde administratie over de jaren 2013 tot en met 2015 te verstrekken;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 750, te betalen aan eiser;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van

mr. R. Vijverberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel