Home

Rechtbank Den Haag, 13-12-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14739, AWB - 18 _ 4979

Rechtbank Den Haag, 13-12-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14739, AWB - 18 _ 4979

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
13 december 2018
Datum publicatie
21 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2018:14739
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4979

Inhoudsindicatie

beroep ongegrond

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 18/4979, SGR 18/4980

(gemachtigde: T. Brandhorst),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres op 30 december 2017 en 6 januari 2018 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2018 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Biede partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018.

Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van der Perk – Wensveen en R.A.W. Ruiterman.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft een parkeervergunning (de vergunning) voor het gebied Centrum , met gebiedscode [gebiedscode], in [plaats] (het vergunningsgebied). Deze vergunning is niet geldig in de [straat 1] en de [straat 2].

2. Op 30 december 2017 om 12:16 uur stond de auto van eiseres geparkeerd op een parkeerplaats in de [straat 2] in [plaats]. Ter zake van dit parkeren heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd van € 63,65 bestaande uit € 2,65 aan parkeerbelasting en € 61,00 aan kosten.

3. Op 6 januari 2018 om 16:03 uur stond de auto van eiseres geparkeerd op een parkeerplaats in de [straat 1] in [plaats]. Ter zake van dit parkeren heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd van € 63,70 bestaande uit € 1,70 aan parkeerbelasting en € 62,00 aan kosten.

Geschil 4. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht aan eiseres zijn opgelegd.

5. Eiseres heeft –zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.

Eiseres stelt dat zij niet duidelijk erop is gewezen dat zij alvorens de auto te parkeren het einde van de vergunningszone was gepasseerd. Het was eiseres niet kenbaar dat zij niet voldeed aan de vergunningsvoorwaarden. Voorts stelt eiseres dat de door verweerder in rekening gebrachte kosten te hoog zijn. Eiseres stelt dat perceptiekosten en de personeelskosten die zijn toe te rekenen aan bezwaar en administratie niet mogen worden doorbelast.

6. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.

Beoordeling van het geschil

7. De rechtbank stelt vast dat eiseres, door te parkeren aan de [straat 1] en de [straat 2], niet heeft voldaan aan de vergunningsvoorwaarden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997 nr. 32 834, ECLI:NL:HR:1997:AA3336, is er dan geen sprake is van parkeren met een vergunning. Het is de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden bij gebruik van de vergunning. Eiseres had aan de hand van de bij de vergunning behorende plattegrond en de daarbij opgenomen tekst redelijkerwijs kunnen weten waar de vergunning niet geldig is.

8. Op grond van artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet (de Wet) worden ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld. Op grond van artikel 234, zesde lid, van de Wet worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van die kosten. Deze regels zijn neergelegd in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (het Besluit). Artikel 2 van het Besluit bepaalt welke gemeentelijke kosten hierbij in aanmerking mogen worden genomen en dat de raad op grond van een kostenraming het bedrag van de in rekening te brengen kosten vaststelt. Uit artikel 3 van het Besluit volgt dat de in rekening te brengen kosten voor het jaar 2017 ten hoogste € 61 en voor het jaar 2018 ten hoogste € 62 mogen bedragen.

9. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder overgelegde begrotingen, waaruit blijkt dat de werkelijke kosten per naheffingsaanslag zijn geraamd op € 61,13 voor het jaar 2017 en voor 2018 op € 62,84. De in de begroting genoemde bedragen zijn te herleiden tot de in artikel 2, eerste lid, van het Besluit genoemde kostensoorten. Salariskosten voor bezwaar en administratie vallen naar het oordeel van de rechtbank onder artikel 2, eerste lid, onder e, van het Besluit. De rechtbank is van oordeel dat de in de begroting opgenomen kosten bij de bepaling van het op de voet van artikel 234, zesde lid, van de Wet in rekening te brengen bedrag in aanmerking genomen kunnen worden (vgl. Hof Den Haag, 5 april 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:954). Dat sprake is van een voorzichtige raming van het aantal op te leggen naheffingsaanslagen leidt niet tot een ander oordeel. De stelling van eiseres dat digitale handhaving in 2017 en 2018 al leidt tot lagere kosten heeft verweerder ter zitting gemotiveerd weersproken. Voorts acht de rechtbank geen sprake van het in aanmerking nemen van dubbele kosten, omdat de perceptiekosten anders dan eiseres stelt eenmaal worden meegenomen in de raming en naar verweerder heeft verklaard niet samenhangen met oninbare aanslagen maar met instandhoudingskosten van het systeem.

10. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van

mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel