Rechtbank Den Haag, 12-09-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:11233, AWB - 18 _ 3414
Rechtbank Den Haag, 12-09-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:11233, AWB - 18 _ 3414
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 september 2019
- Datum publicatie
- 11 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:11233
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 3414
Inhoudsindicatie
Vrijwillig vertrekregeling is aan te merken als een regeling voor vervroegde uittreding
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/3414
(gemachtigde: mr. A.A.W. Langevoord),
en
Procesverloop
Eiseres heeft voor het tijdvak november 2015 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij een bedrag van € 131.123 pseudo-eindheffing (RVU-heffing) als bedoeld in artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is aangegeven, welk bedrag op 8 januari 2016 is afgedragen. Tegen deze afdracht heeft eiseres op 26 januari 2016 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2018 het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , [B] en [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres maakt onderdeel uit van een wereldwijd opererend Amerikaans concern [concern] ) dat verpakkingsglas produceert voor de voedings- en drankenindustrie. De Nederlandse productiebedrijven in de onderhavige periode waren gevestigd in [vestigingsplaats] , [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] .
2. In verband met de zware concurrentie in de glas producerende sector en een overschot aan verpakkingsglas in de markt heeft eiseres in 2014 besloten in Nederland het personeelsbestand in te krimpen. In het kader hiervan heeft eiseres geïnventariseerd welke met name oudere werknemers op vrijwillige basis wilden afvloeien om plaats te maken voor jongere werknemers.
3. Met de werknemers die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid vervroegd uit te treden (de vrijwillige ontslagronde), is een afvloeiingsregeling overeengekomen waarbij onder andere is overeengekomen dat de werknemer gedurende de opzegtermijn is vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van salaris, vakantietoeslag en overige emolumenten. De afvloeiingsregelingen zijn vastgelegd in vaststellingsovereenkomsten.
4. In totaal hebben 45 werknemers gebruik gemaakt van de afvloeiingsregeling. Op twee na zijn alle werknemers ouder dan 60 jaar. De helft van de deelnemers was werkzaam bij eiseres en de andere helft bij de fabrieken in [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] .
5 Tijdens een periodiek overleg in het kader van het horizontaal toezicht (HT), heeft verweerder aangegeven van mening te zijn dat de afvloeiingsregeling moet worden aangemerkt als een Regeling vervroegd uittreden (RVU) en dat - naast de uitkering vanaf datum uitdiensttreding tot aan de pensioenleeftijd - ook het loon gedurende de opzegtermijn tot de grondslag van de RVU-heffing moet worden gerekend.
6. De aangifte loonheffingen over het tijdvak november 2015 betreft een correctie op de aangiften loonheffingen over de maanden januari 2015 tot en met mei 2015 en ziet uitsluitend op de RVU-heffing over de loonbetalingen gedurende de opzegtermijn.
7. In januari 2017 heeft de directie bekend gemaakt dat de fabriek in [vestigingsplaats] per augustus 2017 zou worden gesloten met als gevolg het gedwongen ontslag van ca. 230 werknemers in 2017. In het kader van deze sluiting is in maart 2017 overeenstemming bereikt met de vakbonden over een Sociaal Plan.
Geschil 8. Primair is in geschil of de vrijwillige ontslagronde uit 2014, gevolgd door de gedwongen ontslagen in 2017 moet worden aangemerkt als één reorganisatie. Subsidiair is tussen partijen in geschil of het loon dat is betaald gedurende de opzegtermijn tot de grondslag van de RVU-heffing behoort.
9. Eiseres neemt het standpunt in dat de twee ontslagrondes als één samenhangend geheel dienen te worden beschouwd en ook de vrijwillige ontslagronde daarmee niet als een RVU kan worden aangemerkt. Subsidiair voert eiseres aan dat indien de vrijwillige ontslagronde afzonderlijk moet worden getoetst, het loon dat gedurende de opzegtermijn is betaald niet tot de grondslag van de RVU-heffing behoort.
10. Verweerder neemt het standpunt in dat er sprake is van twee afzonderlijke, los van elkaar staande, ontslagrondes en dat de loonbetalingen gedurende de opzegtermijn onderdeel uitmaken van de RVU.
Beoordeling van het geschil
11. Artikel 32ba van de Wet (tekst 2015) bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt een door een inhoudingsplichtige gedane en op hem drukkende uitkering ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding alsmede een door een inhoudingsplichtige voldane en op hem drukkende bijdrage of premie aan een fonds dat of een verzekeraar die een zodanige regeling uitvoert, aangemerkt als loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 52%.
(…)
6. Onder een regeling voor vervroegde uittreding wordt verstaan een regeling die of een gedeelte van een regeling dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft voorafgaand aan het ingaan van uitkeringen ingevolge een pensioenregeling of de Algemene Ouderdomswet te voorzien in een of meer uitkeringen of verstrekkingen ter overbrugging van de periode tot het ingaan van het pensioen of de uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet dan wel tot het aanvullen van uitkeringen ingevolge een pensioenregeling. In afwijking in zoverre van de eerste volzin wordt een regeling niet als regeling voor vervroegde uittreding aangemerkt, voor zover die regeling een pensioenovereenkomst inhoudt als bedoeld in de Pensioenwet of een pensioenregeling is als bedoeld in hoofdstuk IIB of in de artikelen 38d, 38e of 38f.”
12. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de vrijwillige ontslagronde, gevolgd door de gedwongen ontslagen als gevolg van het stilleggen van de gehele glasfabriek in [vestigingsplaats] in 2017 moet worden aangemerkt als één reorganisatie. Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden onderzocht of ten tijde van de vrijwillige ontslagronde al was besloten dat de gehele glasfabriek in [vestigingsplaats] zou worden gesloten. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, stelt de rechtbank het volgende vast. In totaal hebben vijfenveertig werknemers gebruik gemaakt van de vrijwillige regeling. Drieënveertig van deze werknemers zijn ouder dan 60 jaar. Niet alleen werknemers van de glasfabriek in [vestigingsplaats] hebben gebruik gemaakt van de vrijwillige regeling, maar ook werknemers van de fabrieken in [vestigingsplaats] en [vestigingsplaats] . In 2013 en 2014 zijn bovendien plannen ontwikkeld voor een complete herstructurering van de fabriek in [vestigingsplaats] . Het betrof onder meer het voornemen tot een omvangrijke investering voor de aankoop van naastgelegen panden, de bouw van een parkeergarage, een logistieke route om de eindproducten over het water te gaan verschepen en een apart toegankelijke tentoonstellingsruimte voor de promotie van het product. In november 2015 heeft eiseres nog forse bedragen geïnvesteerd in een stoffilter waarbij in de media door de plant-manager van eiseres werd gemeld dat de toekomst van de vestiging in [vestigingsplaats] met vertrouwen tegemoet werd gezien. Ter zitting heeft de gemachtigde voorts verklaard dat het definitieve besluit tot sluiting van de fabriek in [vestigingsplaats] ergens in 2016 in de Verenigde Staten is genomen, maar dat de Nederlandse directie hiervan pas eind 2016 op de hoogte is gesteld. In januari 2017 heeft de Nederlandse directie het personeel en de vakbonden vervolgens op de hoogte gesteld van het besluit dat de glasfabriek in [vestigingsplaats] in augustus 2017 zou worden gesloten. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat op het moment dat de werknemers besloten gebruik te maken van de vrijwillige ontslagronde, sluiting van de glasfabriek in [vestigingsplaats] niet aan de orde was. Dit betekent dat de vrijwillige ontslagronde geheel los staat van de gedwongen ontslagronde en derhalve ten aanzien van de vrijwillige ontslagronde afzonderlijk moet worden beoordeeld of er sprake is van een RVU.
13. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een RVU in de zin van artikel 32ba, zesde lid, van de Wet LB gaat het erom of de uitkeringen of verstrekkingen bedoeld zijn om te dienen ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de (gewezen) werknemer tot de pensioendatum. De beweegredenen van de inhoudingsplichtige om zodanige uitkeringen te verstrekken doen in dit verband niet ter zake. Dat geldt evenzeer voor de intenties en keuzes van werknemers om voor de vrijwillige ontslagronde te opteren (vergelijk Hoge Raad 22 juni 2018, nr. 16/06236, ECLI:NL:HR:2018:958, onderdeel 3.2.).
14. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vrijwillige ontslagregeling voor zover deze ziet op betalingen vanaf de daadwerkelijke uitdiensttreding tot aan de pensioendatum moet worden aangemerkt als een RVU. Bij het subsidiaire standpunt is dus uitsluitend in geschil of de doorbetaling van het salaris gedurende de opzegtermijn als RVU moet worden aangemerkt. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Onderdeel van de getroffen vaststellingsovereenkomsten is dat de werknemers vanaf een daarin opgenomen datum tot aan het moment van uitdiensttreding zijn vrijgesteld van werk. Gedurende deze opzegtermijn behoudt de werknemer zijn salaris, vakantietoeslag en overige emolumenten. Gesteld noch gebleken is dat werknemers gedurende deze opzegtermijn werkzaamheden hebben verricht. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze betalingen gedurende de opzegtermijn daarmee deel uit van het inkomen dat dient ter overbrugging of aanvulling van het inkomen van de (gewezen) werknemer tot de pensioendatum en maken zij daarmee onderdeel uit van de totale regeling in de zin van artikel 32ba, zesde lid van de Wet LB.
15. Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat op de loonbetalingen gedurende de opzegtermijn terecht de RVU-heffing is ingehouden en afgedragen.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.