Rechtbank Den Haag, 06-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13083, AWB - 19 _ 265
Rechtbank Den Haag, 06-12-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13083, AWB - 19 _ 265
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 6 december 2019
- Datum publicatie
- 10 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:13083
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1968, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 265
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag mrb terecht geheven van eiser met Bulgaarse nationaliteit voor auto met Bulgaars kenteken.
Eiser heeft hoofdverblijf in Nederland. Eiser staat vanaf 2014 tot heden ingeschreven op een woonadres in Schiedam. Op grond van voormelde bepaling van het derde lid van artikel 7 Wet MRB wordt eiser dan geacht zijn hoofdverblijf in Nederland te hebben. Daarbij komt dat eiser in Nederland is verzekerd voor ziektekosten, hier zorgtoeslag en een uitkering ontvangt.
Eiser heeft op 15 mei 2018 -als bestuurder- met de auto gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse weg. Eiser heeft dit gebruik ook niet weersproken. Vast staat tevens dat de auto eigendom is van eiser. Voorts is met de auto op 7 april 2017 in Rotterdam een parkeerovertreding begaan, welke eiser heeft voldaan.
Eiser slaagt niet in tegenbewijs. Verklaringen vader is onvoldoende specifiek, bevat inconsistenties en kan daarbij niet als objectief worden aangemerkt. De verklaring wordt bovendien verder niet ondersteund door concreet en verifieerbaar bewijs. Overige bewijsmiddelen hebben onvoldoende bewijskracht.
Verzuimboete, zoals gematigd, passend en geboden.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/265
(gemachtigde: mr. K.M. van der Boor),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, alsmede bij beschikking een boete.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 december 2018 de boete verminderd. De naheffingsaanslag is daarbij gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Turkse taal is aanwezig M. Kebap. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
[A] en [B] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op ter zitting genoemde recente jurisprudentie.
Bij brieven van 12 juni 2019 en 16 juni 2019 heeft de gemachtigde nog nadere aanvullende gronden en stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Verweerder heeft hierop bij brief van 17 juli 2019 gereageerd.
De voorzetting van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Turkse taal is aanwezig M. Kebap. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
[C] , [A] en [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Op 15 mei 2018 is eiser staande gehouden te [plaats] , terwijl hij bestuurder was van een auto, merk Mercedes C200 CDI, voorzien van het Bulgaarse kenteken [kenteken] (hierna de auto). Blijkens het ‘European Car and Driver’s Licence Information System’ is eiser vanaf 23 augustus 2012 houder van deze auto.
Voor de auto was geen motorrijtuigenbelasting voldaan.
2. Eiser staat sinds 4 februari 2014 ingeschreven op een woonadres te [woonplaats] in de Basisregistratie personen (brp).
3. Naar aanleiding van de constatering dat met de auto van de weg gebruik werd gemaakt is aan eiser een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd voor de periode van 5 februari 2014 tot en met 14 mei 2018 ten bedrage van € 6.567. Daarbij is tevens een verzuimboete opgelegd van € 5.278.
4. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de verzuimboete gematigd naar 10% tot een bedrag van € 528. De naheffingsaanslag is daarbij gehandhaafd.
Geschil 5. In geschil is de naheffingsaanslag en de boete.
Eiser stelt dat de auto pas in november 2016 Nederland is binnengekomen. De vader van eiser is toen met deze auto naar Nederland gereden, omdat eiser zijn voet/been had gebroken. Verweerder heeft niet aangetoond dat eiser de auto over de gehele periode van 5 februari 2014 tot en met 14 mei 2018 heeft gebruikt.
Namens eiser is voorts gesteld dat de door verweerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:482/483) niet van toepassing is omdat het daar een Pools kenteken en Poolse nationaliteit betrof. Bulgarije hanteert het nationaliteitsbeginsel.
Eiser meent dat hij voldoende tegenbewijs heeft geleverd en wijst daarbij op de verklaring van de vader van eiser en de overgelegde stukken uit Bulgarije. Eiser staat ingeschreven in Bulgarije en de auto staat op naam van eiser op het adres in Bulgarije. De auto stond ter beschikking van zijn vader en die staat niet in Nederland ingeschreven.
Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat de boete moet worden gematigd naar € 160 omdat het matigingsbeleid van de belastingdienst niet is gepubliceerd. De gemachtigde verwijst naar ECLI:NL:GHSHE:2015:5186.
Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken en stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Nadere gronden en stukken
6. De gemachtigde van eiser heeft bij brieven van 12 juni 2019 en 16 juni 2019 nog aanvullende gronden en stukken ingediend. Verweerder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze stukken buiten de scope van de aanhouding ter zitting van 29 mei 2019 vallen. Verweerder stelt dat deze stukken tot uitbreiding van het geding leiden, hetgeen in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheids- beginsel en strijd oplevert met een goede procesorde.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De rechtbank zal de nadere gronden en stukken tot de stukken van het geding toelaten en bij haar beoordeling betrekken.
De nader ingediende stukken bevatten geen argumenten die tot dan niet waren aangevoerd. De nadere stukken strekken ter onderbouwing van eerder aangevoerde stellingen. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake. Verweerder is bovendien in de gelegenheid geweest om op hetgeen door de gemachtigde is gesteld te reageren, zoals blijkt uit de reactie van verweerder bij brief van 17 juli 2019. Gelet hierop is evenmin sprake van strijd met een goede procesorde.
Bijstand tolk
7. Het onderzoek ter zitting heeft telkens plaatsgevonden met de door eiser naar de zitting meegenomen heer M. Kebap, tolk in de Turkse taal.
Ter zitting is gebleken dat de tolk slechts hetgeen eiser verklaarde vertaalde in het Nederlands en dat de vragen van de rechtbank en de opmerkingen van zijn gemachtigde en van verweerder niet voor eiser werden vertaald in het Turks. Desgevraagd verklaarde de tolk dat eiser wel het Nederlands kon verstaan, maar dat eiser moeite heeft met het zich uitdrukken in het Nederlands. Dit werd door eiser bevestigd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek ter zitting ten aanzien van eiser op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat hij met betrekking tot de opgelegde boete niet in zijn verdediging is geschaad.
Beoordeling van het geschil
8. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) wordt motorrijtuigenbelasting geheven ter zake van het houden van een motorrijtuig. Op grond van artikel 7, eerste lid, onder c, van de Wet MRB is de houder van een motorvoertuig degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft. Op grond van het derde lid van artikel 7 van de Wet MRB wordt deze houder, behoudens tegenbewijs, geacht in Nederland zijn hoofdverblijf te hebben als hij is ingeschreven in de brp.
Hoofdverblijf
9. Naar de rechtbank begrijpt stelt eiser zich op het standpunt dat hij zijn hoofdverblijf niet in Nederland heeft maar in Bulgarije omdat hij daar ook ingeschreven staat. Eiser meent voorts dat de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad toepassing mist.
10. In zijn uitspraak van 5 april 2019, nr. 18/02987; (ECLI:NL:HR:2019:483) oordeelde de Hoge Raad, naar aanleiding van prejudiciële vragen met betrekking tot de bewijslast verdeling voor het antwoord op de vraag waar een persoon zijn hoofdverblijf in de zin van artikel 7, derde lid, van de Wet MRB heeft, onder meer als volgt:
Indien de inspecteur feiten en omstandigheden aannemelijk kan maken die meebrengen dat een dergelijk motorrijtuig feitelijk in Nederland ter beschikking staat aan een persoon die zijn hoofdverblijf in Nederland heeft en voorts dat die persoon – zonder voorafgaande betaling van mrb voor dat motorrijtuig – gebruik van de weg in Nederland heeft gemaakt, kan de inspecteur op grond van artikel 20, lid 3, AWR mrb naheffen tot maximaal vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
Indien de betrokken persoon in de BRP is ingeschreven kan de inspecteur bij naheffing van die persoon – wegens het feitelijk in Nederland ter beschikking staan van het motorrijtuig – een beroep doen op het vermoeden van hoofdverblijf in Nederland en op het vermoeden van de duur van houderschap in Nederland. Deze vermoedens gelden voor alle tijdvakken die zijn gelegen na de dag van inschrijving in de BRP. Het is bij toepassing van de algemene naheffingsregels van artikel 20 AWR vervolgens aan de betrokken persoon om ter afwering van naheffing voor elk van de tijdvakken het vermoeden van hoofdverblijf in Nederland en/of het vermoeden van de duur van houderschap in Nederland te weerleggen.
De rechtbank vermag niet in te zien waarom voornoemde uitspraak in het onderhavige geval toepassing mist. Dat de belanghebbende in deze uitspraak een andere nationaliteit had en het een Poolse auto betrof kan aan de toepassing van het bewijsvermoeden niet afdoen.
11. Niet in geschil is dat eiser vanaf 2014 tot heden staat ingeschreven op een woonadres in [woonplaats] . Op grond van voormelde bepaling van het derde lid van artikel 7 Wet MRB wordt eiser dan geacht zijn hoofdverblijf in Nederland te hebben. Daarbij komt dat eiser in Nederland is verzekerd voor ziektekosten, hier zorgtoeslag en een uitkering ontvangt.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn hoofdverblijf in Nederland heeft. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat dit niet het geval is. Het enkele feit dat eiser ook in Bulgarije staat ingeschreven en dat Bulgarije het nationaliteitsbeginsel hanteert is daartoe onvoldoende.
Naheffingsaanslag
12. Artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB bepaalt dat belasting kan worden nageheven bij constatering van gebruik van de weg met een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig, waarvoor de belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. Het tweede lid van artikel 34 bepaalt dat in een situatie als de onderhavige de na te heffen belasting wordt berekend over een periode die aanvangt op het begin van het tijdvak, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet MRB en die eindigt op de dag die voorafgaat aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd. Het tweede lid van artikel 13 van de Wet MRB bepaalt dat het heffingstijdvak aanvangt op de dag waarop de houder is ingeschreven in de brp, tenzij wordt aangetoond met ingang van welke dag het in het buitenland geregistreerde voertuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft gestaan.
13. Vast staat dat eiser op 15 mei 2018 -als bestuurder- met de auto gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse weg. Eiser heeft dit gebruik ook niet weersproken. Vast staat tevens dat de auto eigendom is van eiser. Voorts is met de auto op 7 april 2017 in [plaats] een parkeerovertreding begaan, welke eiser heeft voldaan.
Omdat eiser op 15 mei 2018 feitelijk heeft beschikt over de auto en eiser in Nederland zijn hoofdverblijf heeft, heeft verweerder terecht eiser aangemerkt als de houder van de auto en als belastingplichtige voor de MRB.
14. Verweerder is voor de berekening van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor de aanvang van de berekeningsperiode uitgegaan van de datum van 5 februari 2014, de eerste dag waarop belanghebbende stond ingeschreven in de brp. De wetgever heeft ten aanzien van de duur van het houderschap in artikel 34, derde lid, van de Wet MRB een tegenbewijsregeling opgenomen. Het is aan eiser om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de berekeningsperiode. Anders dan eiser kennelijk meent moet hij dan ook aantonen dat de auto hem pas op een later moment dan 5 februari 2014 feitelijk ter beschikking in Nederland heeft gestaan.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in deze bewijslast geslaagd.
Eiser heeft een verklaring van zijn vader overgelegd. Eisers vader verklaart daarin dat de auto met het kenteken [kenteken] eigendom is van zijn zoon en dat hij van 2012 tot november 2016 in de auto heeft gereden en dat de auto Bulgarije niet heeft verlaten.
De rechtbank kent aan deze verklaring niet die waarde toe die eiser daaraan wil toekennen. De verklaring van de vader is onvoldoende specifiek en kan daarbij niet als objectief worden aangemerkt. De verklaring wordt bovendien verder niet ondersteund door concreet en verifieerbaar bewijs. In tegenstelling wat eiser meent maakt de omstandigheid dat de verklaring is afgelegd tegenover een notaris de verklaring niet geloofwaardiger.
Daarbij wijst verweerder terecht op inconsistenties in de verschillende verklaringen van de vader, zoals de afwijkende datum waarop de auto naar Nederland zou zijn gereden, mei 2016 of november 2016. Ook de medische reden waarom de vader van eiser naar Nederland zou zijn gereden wijkt af, daar waar sprake is van een gebroken voet of gebroken been. Dat deze verschillen verklaarbaar zouden zijn door een taalbarrière acht de rechtbank niet waarschijnlijk. Aannemelijk is immers dat vader en zoon in hun moedertaal communiceren.
Eiser heeft voorts nog een contract van ruil/vervanging van de auto overgelegd. Dit stuk geeft aan dat op 17 juli 2018 de auto is vervangen door een andere Mercedes. Nu deze datum van na de periode van naheffing ligt kan daaraan verder geen betekenis worden toegekend. Ook zijn door eiser duplicaten van kwitanties van een voertuig belasting overgelegd. Deze kwitanties betreffen de periode 2013 tot en met 2018. Ook hieraan kan geen afdoende bewijs worden ontleend dat de auto in de naheffingsperiode niet in Nederland ter beschikking van eiser heeft gestaan. Eiser is immers de eigenaar van een auto met Bulgaars kenteken. Het is daarom logisch dat voor deze auto Bulgaarse belasting moet worden betaald, ook als de auto in Nederland is.
Daarbij komt het de rechtbank vreemd voor dat kennelijk is betaald voor een Mercedes C200 Compressor. Dat is geen dieselauto zoals die waarvoor de naheffingsaanslag is opgelegd.
Verzuimboete
16. De boete is opgelegd op grond van het BBBB en vanwege financiële omstandigheden gematigd naar 10%. Anders dan eiser stelt is dit gepubliceerd beleid. De door eiser aangehaalde uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch ziet op de cumulatie van boetes in het kader van de Wet belasting zware motorvoertuigen en betreft een niet vergelijkbare casus.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.