Hoge Raad, 05-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:482, 18/02986
Hoge Raad, 05-04-2019, ECLI:NL:HR:2019:482, 18/02986
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 april 2019
- Datum publicatie
- 5 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:482
- Formele relaties
- Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBZWB:2018:3963
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1346
- Zaaknummer
- 18/02986
Inhoudsindicatie
Motorrijtuigenbelasting; artt. 7, 13, 34, en 37 Wet MRB; art. 67c AWR; VWEU; prejudiciële vragen rechtbank; naheffing en verzuimboete voor gebruik maken van de weg met een motorrijtuig met buitenlands kenteken; houder is ingezetene van Nederland maar heeft niet de Nederlandse nationaliteit; wettelijk vermoeden van hoofdverblijf in Nederland en van duur van houderschap van motorrijtuig in Nederland; tegenbewijsmogelijkheid; is berekeningsvoorschrift hoogte mrb (indirect) discriminerend?; rechtvaardiging en proportionaliteit van maatregelen; berekeningsvoorschrift ook aanvaardbaar voor berekening verzuimboete.
Uitspraak
5 april 2019
Nr. 18/02986
Prejudiciële beslissing
in het geding tussen [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur, waarin de Rechtbank Zeeland-West-Brabant bij beslissing van 9 juli 2018, nr. BRE 17/228, op de voet van artikel 27ga van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vragen aan de Hoge Raad heeft voorgelegd ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing. De beslissing van de Rechtbank is aan deze beslissing gehecht.
1 De procedure in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd alsmede een verzuimboete.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant.
2 Het procesverloop bij de Hoge Raad
De Rechtbank heeft prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft schriftelijke opmerkingen ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 15 november 2018 geconcludeerd de prejudiciële vragen te beantwoorden zoals weergegeven in punt 10 van zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2018:1346).
3 Uitgangspunten
3.1.1. Belanghebbende staat vanaf 11 juli 2013 ingeschreven als ingezetene van Nederland in de basisregistratie personen (hierna: de BRP). Zij heeft niet de Nederlandse nationaliteit.
3.1.2. Op 25 mei 2016 is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van een personenauto in Nederland gebruik maakte van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Het betrof een in Polen geregistreerde personenauto (hierna: de auto). De auto is eigendom van een neef van belanghebbendes partner. Belanghebbende had op dat moment de auto feitelijk tot haar beschikking en zij had op dat moment haar hoofdverblijf in Nederland.
3.1.3. De Inspecteur heeft met dagtekening 16 november 2016 op grond van artikel 34, lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (hierna: mrb) ten bedrage van € 3.553 opgelegd. De berekening van het nageheven belastingbedrag heeft de Inspecteur gebaseerd op hetgeen daarover in artikel 34, lid 2, tweede volzin, in samenhang gelezen met artikel 7, lid 3, en artikel 13, lid 2, van de Wet is bepaald, met dien verstande dat hij in dit geval enkel de tijdvakken die zijn gelegen in de periode 11 juli 2013 tot en met 24 mei 2016 in aanmerking heeft genomen. Tegelijkertijd heeft de Inspecteur aan belanghebbende op de voet van artikel 37 van de Wet, in samenhang gelezen met artikel 67c van de AWR, een verzuimboete van € 3.553 opgelegd.