Rechtbank Den Haag, 14-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13274, AWB - 18 _ 7431
Rechtbank Den Haag, 14-11-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13274, AWB - 18 _ 7431
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 14 november 2019
- Datum publicatie
- 16 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:13274
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:1551, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 7431
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslagen en vergrijpboetes zijn terecht aan uitzendbureau opgelegd. Indien de loonadministratie wordt uitbesteed, blijft eiseres als werkgever en inhoudingsplichtige verantwoordelijk voor een juiste en volledige loonaangifte en voor een juiste inhouding en afdracht van loonheffingen. De bevoegdheid tot naheffing vervalt dan ook niet in het geval de werkgever ter zake geen verwijt te maken valt. Van het niet naleven van de bepalingen van de belastingwet door een ander als eiseres als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Awr is dus geen sprake
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 18/7431, SGR 18/7432, SGR 18/7433, SGR 18/7434, SGR 18/7435, SGR 18/7436, SGR 18/7437 en SGR 18/7438
(gemachtigde: [A] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 23 januari 2018 aan eiseres opgelegd:
- een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met
31 december 2013 ten bedrage van € 21.036. Voorts is € 3.418 aan belastingrente in rekening gebracht (SGR 18/7431: naheffingsaanslag 1);
- een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met
31 december 2013 ten bedrage van € 31.723, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 6.485 en een verzuimboete van € 578. Voorts is € 5.154 aan belastingrente in rekening gebracht (SGR 18/7432: naheffingsaanslag 2);
- een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met
31 december 2014 ten bedrage van € 58.397. Voorts is € 7.299 aan belastingrente in rekening gebracht (SGR 18/7433: naheffingsaanslag 3);
- een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met
31 december 2014 ten bedrage van € 26.753, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 5.228 en een verzuimboete van € 584. Voorts is € 3.344 aan belastingrente in rekening gebracht (SGR 18/7434: naheffingsaanslag 4);
- een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met
31 december 2015 ten bedrage van € 136.230. Voorts is € 11.579 aan belastingrente in rekening gebracht (SGR 18/7435: naheffingsaanslag 5);
- een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met
31 december 2015 ten bedrage van € 24.291, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 2.843 en een verzuimboete van € 1.291. Voorts is € 2.064 aan belastingrente in rekening gebracht (SGR 18/7436: naheffingsaanslag 6);
- een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met
31 december 2016 ten bedrage van € 99.391. Voorts is € 4.472 aan belastingrente in rekening gebracht (SGR 18/7437: naheffingsaanslag 7);
- een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met
31 december 2016 ten bedrage van € 13.805, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 2.755 en een verzuimboete van € 278. Voorts is € 621 aan belastingrente in rekening gebracht (SGR 18/7438: naheffingsaanslag 8).
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 31 oktober 2018 de naheffingsaanslagen 2, 4 en 6 verminderd, de in de naheffingsaanslagen 2, 4 en 6 begrepen belastingrentebeschikkingen verminderd, de in de naheffingsaanslagen 2 en 4 begrepen vergrijpboetes verminderd, alle verzuimboetes vernietigd en de overige naheffingsaanslagen, belastingrentebeschikkingen en vergrijpboetes gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [B] ( [B] ), bijgestaan door
M.A. Budak (de tolk van [B] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[C] en [D] .
Overwegingen
Feiten
1. De ondernemingsactiviteiten van eiseres bestaan uit het ter beschikking stellen van technisch personeel aan derden, met name voor het uitvoeren van schilder- en straalwerkzaamheden. [B] is enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres.
2. In 2017 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aangiften loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016. Verweerder heeft tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat er in de jaren 2013 tot en met 2016 te weinig uren zijn verloond, dat eiseres in 2015 en 2016 reiskostenvergoedingen heeft uitbetaald zonder dat in de administratie daarvoor een onderbouwing is te vinden, dat eiseres door het hanteren van te lage percentages voor de sectorfondspremie te weinig premie werknemersverzekeringen heeft afgedragen en dat eiseres voor de jaren 2013 tot en met 2016 niet heeft aangetoond dat met de door haar aan haar werknemers ter beschikking gestelde auto’s niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Van de bevindingen van het onderzoek is op 15 januari 2018 een controlerapport opgesteld. Een kopie van dit rapport behoort tot de gedingstukken.
3. Naar aanleiding van voormeld boekenonderzoek zijn aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen, vergrijp- en verzuimboetes opgelegd. Verweerder heeft bij de naheffingsaanslagen 1, 3, 5 en 7 correcties aangebracht ter zake van de niet-verloonde uren. Bij de overige naheffingsaanslagen heeft verweerder correcties aangebracht ter zake van de reiskostenvergoedingen (naheffingsaanslagen 6 en 8), de premie werknemersverzekeringen (naheffingsaanslagen 2, 4 en 6) en het privégebruik auto (naheffingsaanslagen 2, 4, 6 en 8). De vergrijpboetes bedragen 25% van de over de correcties privégebruik auto verschuldigde belasting.
4. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen 2, 4 en 6 verminderd tot op een bedrag van respectievelijk € 30.149 (naheffingsaanslag 2), € 24.867 (naheffingsaanslag 4) en € 23.977 (naheffingsaanslag 6), de in die naheffingsaanslagen begrepen belastingrentebeschikkingen verminderd en de in de naheffingsaanslagen 2 en 4 begrepen vergrijpboetes verminderd tot op respectievelijk € 5.507 (vergrijpboete naheffingsaanslag 2) en € 4.047 (vergrijpboete naheffingsaanslag 4). Verweerder heeft verder alle verzuimboetes vernietigd en de overige naheffingsaanslagen, belastingrentebeschikkingen en vergrijpboetes gehandhaafd. De correcties luiden na de uitspraken op bezwaar als volgt:
2013 2014 2015 2016
niet-verloonde uren € 21.036 € 58.397 € 136.230 € 99.391
reiskostenvergoedingen € 4.664 € 2.783
premie werknemers-
verzekeringen € 5.782 € 5.840 € 7.941
privégebruik auto € 24.367 € 19.027 € 11.372 € 11.022
totaal € 30.149 € 24.867 € 23.977 € 13.805
Geschil 5. In geschil is of de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Verzoek om aanhouding
6. De rechtbank heeft ter zitting het aldaar door de gemachtigde gedane verzoek om de behandeling van de onderhavige zaken in afwachting van, naar hij heeft gesteld, een strafrechtelijke procedure tegen de voormalige adviseur van eiseres - een medewerker van het administratiekantoor [naam administratiekantoor] - aan te houden, afgewezen. De rechtbank heeft daarbij, zoals zij ter zitting ook aan partijen heeft meegedeeld, in aanmerking genomen dat de gemachtigde de rechtbank eerder van zijn verzoek op de hoogte had kunnen brengen en hij voorts van (het voornemen tot) een strafrechtelijke procedure geen begin van bewijs heeft ingebracht. Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres, zoals hierna onder 8 is overwogen, in dit geval inhoudingsplichtige is en dat in de onderhavige zaken enkel de omvang van de correcties in geschil is. De uitkomst van een strafrechtelijke procedure tegen de voormalige adviseur doet de grondslag van die naheffingsaanslagen niet teniet; evenmin vervalt daardoor de inhoudingsplicht van eiseres.
Motivering beroepen
7. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiseres haar beroepen onvoldoende heeft gemotiveerd, zodat de beroepen reeds hierom (kennelijk) ongegrond dienen te worden verklaard. De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen geen hoge eisen worden gesteld aan de motivering van een beroep. Een summiere aanduiding van de gronden is in beginsel voldoende. Uit de bij het beroepschrift gevoegde uitspraken op bezwaar, het hoorverslag en de reactie van eiseres op het hoorverslag valt op te maken dat eiseres zich niet met de opgelegde naheffingsaanslagen en vergrijpboetes kan verenigen. Het beroepschrift van eiseres is derhalve voldoende gemotiveerd. Het primaire standpunt van verweerder faalt dan ook.
Tenaamstelling naheffingsaanslagen
8. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de onderhavige naheffingsaanslagen aan de voormalige adviseur van eiseres hadden moeten worden opgelegd. Deze stelling faalt. Op grond van artikel 20, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) geschiedt de naheffing van te weinig geheven (loon)belasting bij degene die deze belasting had behoren af te dragen. In gevallen waarin ten gevolge van het niet naleven van bepalingen van de belastingwet door een ander dan de belastingplichtige te weinig belasting wordt geheven, wordt de naheffingsaanslag aan de ander opgelegd. Vast staat dat bij eiseres in de onderhavige tijdvakken werknemers in dienst waren ten aanzien van wie eiseres op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet) inhoudingsplichtig was. Nu eiseres inhoudingsplichtige is en de onderhavige naheffingsaanslagen betrekking hebben op het loon van de werknemers van eiseres, zijn de naheffingsaanslagen in zoverre terecht aan eiseres opgelegd. Dat eiseres, naar zij heeft gesteld, haar loonadministratie had uitbesteed aan haar voormalige adviseur, dat haar voormalige adviseur met haar loonadministratie heeft gefraudeerd en dat de onjuiste heffing niet aan haar te wijten zou zijn, brengt hierin geen verandering. Ook indien de loonadministratie wordt uitbesteed, blijft eiseres als werkgever en inhoudingsplichtige verantwoordelijk voor een juiste en volledige loonaangifte en voor een juiste inhouding en afdracht van de loonheffingen. De bevoegdheid tot naheffing vervalt dan ook niet in het geval de werkgever ter zake geen verwijt te maken valt. Van het niet naleven van de bepalingen van de belastingwet door een ander dan eiseres is dus geen sprake.
Niet-verloonde uren (naheffingsaanslagen 1, 3, 5 en 7)
9. Verweerder heeft bij een van de grootste opdrachtgevers van eiseres - Schildersbedrijf Midden-Nederland B.V. te Sliedrecht (de opdrachtgever) - een controle uitgevoerd naar de bij die opdrachtgever bijgehouden urenregistraties en deze vergeleken met de door eiseres ter zake van deze opdrachtgever bijgehouden urenregistraties. Hieruit is naar voren gekomen dat de urenregistraties van de opdrachtgever niet met de urenregistraties van eiseres overeenkomen. Verweerder heeft uitgaande van de bij de opdrachtgever bijgehouden urenregistraties omvangrijke correcties bij eiseres aangebracht, welke correcties deels naar het anoniementarief en deels naar het gebruteerde tabeltarief zijn berekend.
10. Uit de overzichten die zijn opgenomen op bladzijde 7 en 8 van het controlerapport komt naar voren dat het aantal uren volgens de urenregistraties van de opdrachtgever veel hoger is dan het aantal uren dat eiseres in haar loonadministratie heeft verantwoord. Verweerder heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres dusdanig weinig uren in haar loonadministratie heeft verantwoord, dat het bedrag aan loonheffingen dat daardoor niet zou worden geheven relatief en absoluut omvangrijk is en dat eiseres dit wist of zich daarvan bewust moet zijn geweest. Dat eiseres, naar zij ter zitting heeft gesteld, niet op de hoogte was van de regelgeving omtrent de loonheffingen en dat zij op de deskundigheid van haar voormalige adviseur vertrouwde, ontslaat eiseres nog niet van haar verantwoordelijkheid als werkgever en inhoudingsplichtige om de primaire vastleggingen van haar loonadministratie, zoals urenregistraties en loonbetalingen, bij te houden en deze gegevens alsmede de loonaangiften op juistheid te controleren. Het vorenstaande brengt mee dat eiseres voor de onderhavige tijdvakken niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Daaruit volgt dat op grond van het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Awr de bewijslast dient te worden omgekeerd. Dit betekent dat de beroepen ongegrond worden verklaard, tenzij eiseres doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
11. Eiseres is naar het oordeel van de rechtbank niet in dat bewijs geslaagd. Eiseres heeft geen enkel bewijs geleverd waaruit blijkt dat door verweerder teveel niet-verloonde uren in aanmerking genomen zouden zijn. Ook de stelling van eiseres ter zitting, dat de voormalige adviseur diverse schaduwboekhoudingen heeft bijgehouden, is onvoldoende concreet en niet nader met bewijsstukken onderbouwd om te kunnen concluderen dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Eiseres gaat overigens, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, voor de jaren 2014 tot en met 2016 kennelijk zelfs uit van een hoger aantal uren dan het totaal aantal uren waarmee bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen voor die jaren rekening is gehouden. Ten slotte heeft eiseres ook haar stelling, dat diverse werknemers in haar loonadministratie zijn verantwoord die niet voor haar hebben gewerkt, niet met nadere bewijsstukken onderbouwd.
12. Op verweerder rust ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting om een redelijke schatting te maken van de door eiseres niet-verloonde uren. Verweerder heeft zijn schatting gebaseerd op de urenregistraties zoals die bij de opdrachtgever zijn aangetroffen en is daarbij uitgegaan van een, niet door eiseres weersproken, netto-uurloon van € 10 voor onbekende werknemers en een bruto-uurloon van € 13 voor bekende werknemers. De rechtbank acht de door verweerder gemaakte schatting van de niet-verloonde uren dan ook redelijk. Ook overigens heeft eiseres tegen deze berekening niets aangevoerd.
Reiskostenvergoedingen
13. Eiseres heeft in 2015 en 2016 aan diverse werknemers een onbelaste reiskostenvergoeding uitbetaald. Verweerder heeft in de administratie van eiseres geen onderbouwing van deze reiskostenvergoedingen aangetroffen en heeft op grond van de werkkostenregeling deze reiskostenvergoedingen als eindheffingsloon aangemerkt. Daarbij is verweerder uitgegaan van een totaal aan reiskostenvergoedingen van € 14.541(2015) en
€ 7.522 (2016) en van een door eiseres berekende vrije ruimte van respectievelijk € 8.315 (2015: 1,2% x € 692.946) en € 4.043 (1,2% x € 336.972). Verweerder heeft ter zake van de reiskostenvergoedingen de naheffingen op respectievelijk € 4.980 (80% x € 6.226) en
€ 2.783 (80% x € 3.479) berekend.
14. Eiseres, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door verweerder aangebrachte correcties ter zake van de reiskostenvergoedingen ten onrechte hebben plaatsgevonden. Eiseres heeft op dit punt namelijk niets aangevoerd.
Premies werknemersverzekeringen
15. Verweerder heeft tijdens het boekenonderzoek geconstateerd dat de arbeidsovereenkomsten van de werknemers als uitzendovereenkomsten met uitzendbeding zijn te beschouwen en dat, gelet op de aard van de werkzaamheden, de sectorfondspremie voor risicopremiegroep 11, behorend bij sector 52, voor alle werknemers had moeten worden toegepast. Nu eiseres dat heeft nagelaten, heeft zij te weinig sectorfondspremie afgedragen. Verweerder heeft voor de jaren 2013, 2014 en 2015 de verschillen tussen de af te dragen sectorfondspremie voor risicopremiegroep 11 en de door eiseres afgedragen sectorfondspremie nageheven.
16. Eiseres, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de correcties ter zake van de sectorfondspremie ten onrechte zijn aangebracht. Eiseres heeft ook op dit punt niets aangevoerd.
Privégebruik auto
17. Op grond van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet ligt het op de weg van eiseres om aan te tonen dat elk van de in het onderhavige jaar aan haar werknemers ter beschikking gestelde auto's op jaarbasis voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij heeft aangevoerd niet het vereiste bewijs geleverd. De door eiseres ingebrachte rittenregistratie ter zake van de auto met het kenteken [kenteken] voldoet niet aan de daartoe te stellen eisen. Zo ontbreekt per rit onder meer de datum, de begin- en eindstand van de kilometerteller, het begin- en eindadres alsmede de vermelding van het karakter van de rit. Eiseres heeft ter zake van de andere auto’s in het geheel geen rittenregistraties overgelegd. Daarnaast heeft eiseres evenmin bewijs geleverd van haar stelling dat er wel kilometerlijsten op een laptop of computer aanwezig zijn, maar dat deze door de FIOD in beslag zijn genomen. Ook anderszins heeft eiseres niet aangetoond dat elk van de aan haar werknemers ter beschikking gestelde auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt en dat zij ter zake van de auto met het kenteken [kenteken] voor het jaar 2013 het juiste bijtellingspercentage heeft gehanteerd. Verweerder heeft dan ook terecht de onderhavige correcties privégebruik auto aangebracht.
Slotsom naheffingsaanslagen
18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder terecht de onderhavige correcties aangebracht. De naheffingsaanslagen zijn dan ook terecht aan eiseres opgelegd.
Belastingrente
19. Eiseres heeft tegen de in rekening gebrachte belastingrenten geen gronden ingebracht. Nu de beroepsgronden tegen de onderhavige naheffingsaanslagen geen doel treffen, blijven de belastingrentebeschikkingen, zoals die deels na bezwaar zijn verminderd, in stand.
Vergrijpboetes
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, met hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat het aan grove schuld van eiseres te wijten is dat zij te weinig belasting heeft afgedragen. Eiseres heeft ten aanzien van twee ter beschikking gestelde auto’s geen rittenregistraties bijgehouden en voor één auto heeft zij, naar hiervoor onder 17 is overwogen, een onvolledige rittenregistratie bijgehouden, terwijl op eiseres de bewijslast rust dat terecht geen bijtelling wegens privégebruik bij haar werknemers heeft plaatsgevonden. Eiseres was naar het oordeel van de rechtbank wel op de hoogte van de regels omtrent het privégebruik auto, gelet op de aanwezigheid van rittenregistraties en aangezien zij voor de auto met het kenteken [kenteken] wel een (te lage) bijtelling heeft gehanteerd en eiseres zich dus kennelijk bewust is geweest van de grens van 500 kilometer per jaar. Nu eiseres voorts ter zake van de andere aan haar werknemers ter beschikking gestelde auto’s geen bijtellingen wegens privégebruik heeft aangegeven, heeft zij dermate lichtvaardig gehandeld dat sprake is grove schuld. Dat eiseres haar loonadministratie en haar aangiften loonheffingen door haar voormalige adviseur heeft laten verzorgen, kan aan voormeld oordeel niet afdoen. Dit verwijt treft namelijk eiseres zelf en niet degene die zij heeft ingeschakeld voor het verzorgen van haar loonadministratie en haar aangiften loonheffingen. Eiseres diende immers zelf een rittenregistratie bij te houden. Bovendien heeft eiseres niets aangevoerd over de (reikwijdte van de) opdracht die zij destijds aan haar voormalige adviseur heeft gegeven en ook niets over de inhoud van de adviezen van die adviseur over het privégebruik auto. De vergrijpboetes zijn dan ook terecht opgelegd. De rechtbank acht, in aanmerking nemende de ernst van de beboetbare feiten en de omstandigheden van het geval, vergrijpboetes van 25% passend en geboden. Van overige (financiële) omstandigheden die mogelijk aanleiding kunnen zijn voor het verder matigen van de vergrijpboetes is de rechtbank niet gebleken.
Zorgvuldigheidsbeginsel
21. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt dit beroep. De enkele omstandigheid dat verweerder in de uitspraken op bezwaar heeft vermeld dat bepaalde berekeningen in het controlerapport niet juist zijn, brengt niet mee dat verweerder het boekenonderzoek slordig en onzorgvuldig heeft uitgevoerd. In de bezwaarfase vindt namelijk een volledige heroverweging plaats van de in de aanslagregeling door verweerder ingenomen standpunten. Ook overigens heeft eiseres geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat verweerder in de controle- en/of bezwaarfase onzorgvuldig heeft gehandeld.
Slotsom
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. E.E. Schotte en
mr. A.D. van Riel, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: