Rechtbank Den Haag, 29-05-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5618, AWB - 18 _ 1741
Rechtbank Den Haag, 29-05-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5618, AWB - 18 _ 1741
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 29 mei 2019
- Datum publicatie
- 9 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:5618
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 1741
Inhoudsindicatie
In geschil is of verweerder beschikt of een nieuw feit, op grond waarvan hij navorderingsaanslag kon opleggen. In 2016 heeft verweerder onderzoek gedaan naar door de gemachtigde van eiser ingediende aangiften. De FIOD voert vervolgens een chikwadraattoets uit, waaruit het sterke vermoeden volgt dat in de door de gemachtigde verzorgde aangiften gefingeerde bedragen zijn ingevuld. De rechtbank is van oordeel dat het resultaat van de chikwadraattoets een nieuw feit is, aangezien de IB-aangifte van eiser in eerste instantie geen aanleiding gaven tot een nader onderzoek. De in aftrek gebrachte kosten zijn niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft de hoorplicht in bezwaar niet geschonden.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/1741
(gemachtigde: E.H. van der Stelt),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 januari 2018 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft in aanvulling op zijn verweerschrift een niet geanonimiseerd proces-verbaal van een FIOD-onderzoek naar gedragingen van, onder meer, de gemachtigde van eiser aan de rechtbank toegezonden en daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 18 september 2018 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank het verzoek van verweerder toegewezen. Verweerder heeft een geanonimiseerde versie van het proces-verbaal overlegd
Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], [B] en [C].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2015, ingediend op 18 april 2016, een bedrag van € 1.289 aan persoonsgebonden aftrek opgevoerd, zijnde specifieke zorgkosten.
2. Bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV over 2015 op 3 juni 2016 heeft verweerder deze aftrekpost geaccepteerd.
3. Op 21 december 2015 heeft een familielid van de gemachtigde van eiser verklaard dat het opvoeren van uitgaven door de gemachtigde was geadviseerd, terwijl er geen bewijsstukken waren voor die uitgaven. Voorts heeft verweerder op 4 mei 2016 nogmaals een signaal ontvangen over de gemachtigde van eiser. Naar aanleiding van deze signalen is verweerder in de periode mei tot en met augustus 2016 een onderzoek begonnen naar de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft daarbij het klantenbestand van de gemachtigde van eiser in kaart gebracht en een steekproef uitgevoerd. In het kader van de steekproef heeft verweerder 44 aangiften nader onderzocht.
4. In augustus 2016 heeft verweerder een memo opgesteld omtrent de uitkomsten van het onder 3 genoemde onderzoek. Verweerder heeft tijdens het onderzoek geconstateerd dat van de handmatig gecontroleerde aangiften die door de gemachtigde waren ingediend 52,3% moest worden gecorrigeerd. Naar aanleiding van deze resultaten heeft verweerder de FIOD verzocht om een onderzoek in te stellen. Op 11 oktober 2016 is verzocht om het uitvoeren van een CHI-Kwadraat toets, op 9 november 2016 is deze toets door een opsporingsambtenaar van de FIOD uitgevoerd. Daarbij is onderzoek gedaan naar de persoonsgebonden aftrek in 485 door de gemachtigde ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2015. Voor de rubrieken medicijnen en vervoer in die aangiften heeft de opsporingsambtenaar geconstateerd dat aan de hand van de uitkomst van de
CHI-Kwadraat toets het sterke vermoeden bestaat dat de getoetste bedragen geen werkelijke bedragen zijn, maar dat zij gefingeerd zijn (blz. 52 van het proces-verbaal van het FIOD-onderzoek). Het proces-verbaal van dit onderzoek is op 8 februari 2017 opgemaakt.
5. Op 23 januari 2017 is door de FIOD een opsporingsonderzoek gestart naar de gemachtigde van eiser. De gemachtigde wordt ervan verdacht opzettelijk onjuist aangiften inkomstenbelasting op zijn eigen naam en/of op naam van zijn partner en van betrokken belastingplichtigen over de jaren 2012 tot en met 2015 te hebben gedaan. Eiser is niet een van de belastingplichtigen, die in het FIOD-onderzoek zijn betrokken.
6. Bij brief van 16 maart 2017 heeft verweerder eiser verzocht om informatie over de aftrekposten in zijn aangifte IB/PVV over 2015. Eiser heeft daarop niet gereageerd. Gemachtigde heeft vervolgens per email contact gezocht met verweerder hetgeen heeft geresulteerd in een verleend uitstel voor het indienen van stukken. Bij brief van 14 juli 2017 heeft verweerder het uitstel ingetrokken. Op 21 juli 2017 heeft verweerder bij eiser aangekondigd dat hij een navorderingsaanslag gaat opleggen, waarin de opgevoerde specifieke zorgkosten worden gecorrigeerd.
Geschil 7. In geschil is of verweerder voor het onderhavige jaar beschikt over een nieuw feit en zo nee, of sprake is van kwade trouw, op grond waarvan hij de navorderingsaanslag kon opleggen. Als verweerder kan navorderen is in geschil of eiser terecht specifieke zorgkosten in aftrek op zijn inkomen heeft gebracht. Voorts is in geschil of eiser ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
8. Eiser stelt dat geen sprake is van een nieuw feit noch van kwade trouw, zodat niet kan worden nagevorderd. Voorts stelt eiser dat de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten ten onrechte zijn gecorrigeerd. Eiser stelt verder dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, en dat daaraan niet voorbij kan worden gegaan middels artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ter zitting heeft gemachtigde zich voorts verzet tegen het overleggen van het nadere stuk door verweerder.
9. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
Nader stuk
10. Verweerder heeft de uitspraak van rechtbank Gelderland van 28 maart 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:1351) met betrekking tot een andere cliënt van de gemachtigde van eiser als nader stuk ingediend. Ter zitting heeft gemachtigde zich ertegen verzet dat op dit nader stuk acht wordt geslagen. De rechtbank gaat hieraan voorbij. De indiening van het stuk heeft plaatsgevonden voor het verstrijken van de in artikel 8:58 van de Awb genoemde termijn van 10 dagen, en is derhalve tijdig. Voorts ziet de rechtbank anders dan gemachtigde geen redenen om deze uitspraak buiten beschouwing te laten.
Hoorplicht
11. Ten aanzien van de stelling van eiser dat sprake is van schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan van het horen van een belanghebbende afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is alleen het geval indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is. Het bezwaar is namelijk door eiser ondanks meerdere verzoeken van verweerder daartoe niet nader gemotiveerd noch onderbouwd met stukken. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht kennelijk ongegrond verklaard.
Nieuw feit
12. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit, moet beoordeeld worden of sprake is van feiten die bij het opleggen van de definitieve aanslag reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat verweerder er in het algemeen op mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en dat alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens, verweerder een nader onderzoek dient in te stellen (vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
13. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van eiser over 2015 voor verweerder geen aanleiding hoefde te zijn om een nader onderzoek in te stellen. Hierbij speelt mede een rol dat de aangifte een verzorgde indruk maakte en werd verzorgd door een professioneel gemachtigde. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan verweerder, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte van eiser, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen (vgl. Hoge Raad 11 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1005). Omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om voor het onderhavige jaar nader onderzoek te doen, zijn ook overigens niet gebleken. Gelet op het onder 3-6 beschreven verloop is de rechtbank van oordeel dat verweerder eerst naar aanleiding van het op 9 november 2016 door een opsporingsambtenaar van de FIOD uitgevoerde onderzoek reden had om eiser vragen te stellen over de in het onderhavige jaar geclaimde aftrekposten. Tijdens dat onderzoek is immers het sterke vermoeden ontstaan dat de gemachtigde van eiser in de door hem ingediende aangiften gebruik maakte van gefingeerde getallen.
14. Nu de onderhavige definitieve aanslag is opgelegd op 3 juni 2016 beschikte verweerder naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen overwogen onder 13 over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
Aftrek specifieke zorgkosten
15. Op grond van artikel 6.17 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp, voor op voorschrift van een arts verstrekte farmaceutische hulpmiddelen, voor andere hulpmiddelen, voor extra gezinshulp en voor - kort samengevat - reiskosten ziekenbezoek.
16. De rechtbank stelt voorop dat op eiser de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op de door hem gevraagde aftrek voor specifieke zorgkosten. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de kosten terecht in aftrek heeft gebracht. Deze stelling van eiser wordt niet onderbouwt met bewijsstukken. Eiser stelt dat hij wel degelijk bewijsstukken aan verweerder heeft verstrekt en dat verweerder deze is kwijtgeraakt. Los van de vraag of deze stelling van eiser juist is, is hij daarna nog ruimschoots in de gelegenheid gesteld om de bewijstukken aan te leveren. Eiser heeft dat evenwel nagelaten. Ook in beroep heeft eiser geen bewijsstukken overgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser de opgevoerde specifieke zorgkosten niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft de in aftrek gebrachte kosten terecht nagevorderd.
Belastingrente
17. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat deze is berekend in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Awr.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.