Home

Rechtbank Gelderland, 28-03-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1351, AWB - 18 _ 1575

Rechtbank Gelderland, 28-03-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1351, AWB - 18 _ 1575

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
28 maart 2019
Datum publicatie
2 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2019:1351
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1575

Inhoudsindicatie

Navordering, nieuw feit. Onderzoek naar door de gemachtigde ingediende aangiften. Aftrekbare kosten niet aannemelijk gemaakt, bijtelling van inkomen niet aannemelijk gemaakt. Hoorplicht in bezwaar niet geschonden.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 18/1575 en 18/1577

in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser de volgende navorderingsaanslagen opgelegd:

- inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2014 (aanslagnummer [000] .H.47.01), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.015. Tevens is bij beschikking € 2.027 aan belastingrente in rekening gebracht.

- IB/PVV over het jaar 2015 (aanslagnummer [000] .H.57.01) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.407

- inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) over het jaar 2015 berekend naar een bijdrage inkomen van € 51.407.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 2 februari 2018 de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en IB/PVV 2015 gehandhaafd. Voor de Zvw is geen uitspraak op bezwaar gedaan omdat eiser daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.

Eiser heeft tijdig beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Ook heeft hij beroep ingesteld met betrekking tot de Zvw.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft daarnaast het procesverbaal van een onderzoek door de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) naar de gemachtigde van eiser als een op de zaak betrekking hebbend stuk overgelegd. Verweerder heeft een geanonimiseerde en een niet geanonimiseerde versie van dit rapport overgelegd. Met betrekking tot de niet geanonimiseerde versie heeft verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft bij uitspraak van 10 januari 2019 geoordeeld dat dit rapport een op de zaak betrekking hebbend stuk is en dat geheimhouding van de geanonimiseerde delen van het procesverbaal gerechtvaardigd is. Verweerder heeft uiteindelijk alleen de geanonimiseerde versie van het procesverbaal overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019.

Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [A] .

De gemachtigde van eiser heeft ter zitting op verzoek van de rechtbank een machtiging overgelegd.

Het beroep tegen de navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2015 met nummer AWB 18/1576 heeft eiser ter zitting ingetrokken. Verweerder heeft toegezegd deze navorderingsaanslag ambtshalve te zullen verminderen in het geval dat de navorderingsaanslag IB/PVV over 2015 wordt verminderd.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser was in 2014 en 2015 dominee. De aangiften IB/PVV over 2014 en 2015 van eiser zijn ingediend door zijn gemachtigde.

2. Eiser heeft in 2014 € 44.178 aan resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven. Dit resultaat bestond uit € 40.034 aan traktement van de Protestantse Kerk Nederland (PKN), € 1.284 van predikbeurten elders en een bijtelling van 64% x 1,5% van WOZ waarde van de ambtswoning van € 2.860.

3. In de aangifte IB/PVV over 2014 zijn de volgende posten in aftrek op het inkomen van eiser gebracht:

- Pensioenpremie

€ 3.984

- Woonbijdrage ambtswoning

€ 4.706

- Reële arbeidsbeloning echtgenote

€ 9.750

- Afschrijving toga

€ 416

- Ambtskleding

€ 374

- Telefoon, mobiel en internet

€ 1.353

- Vakliteratuur en overig

€ 351

- Pastorale reiskosten waarvoor geen vergoeding

€ 933

- Representatiekosten

€ 1.322

- Contributies abonnementen en samenstellen accountantsrapport

€ 628

Totaal kosten

€ 23.817

Daarnaast zijn nog zorgkosten ten bedrage van € 508 (na toepassing van de drempel) en giften ten bedrage van € 2.674 (na toepassing van de drempel) in aftrek gebracht.

4. De aanslag IB/PVV 2014 is op 20 oktober 2016 conform de aangifte opgelegd.

5. Eiser heeft in 2015 € 49.537 aan resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven. Dit resultaat bestond uit € 44.378 aan traktement van de PKN, € 2.148 van predikbeurten elders en een bijtelling van 64% x 1,5% van de WOZ-waarde van de ambtswoning van € 2.860.

6. In de aangifte IB/PVV over 2015 zijn de volgende posten in aftrek op zijn inkomen gebracht:

- Reiskosten predikbeurten elders

€ 643

- Pensioenpremie

€ 3.912

- Woonbijdrage ambtswoning

€ 4.899

- Reële arbeidsbeloning echtgenote

€ 10.150

- Afschrijving toga en ambtskleding

€ 416

- Ambtskleding

€ 374

- Telefoon, mobiel en internet

€ 1.254

- Vakliteratuur en overig

€ 351

- Pastorale reiskosten waarvoor geen vergoeding

€ 968

- Representatiekosten

€ 1.346

- Contributies abonnementen en samenstellen accountantsrapport

€ 616

Totaal kosten

€ 24.929

7. Daarnaast zijn nog zorgkosten ten bedrage van € 131 (na toepassing van de drempel) en giften ten bedrage van € 2.675 (na toepassing van de drempel) in aftrek gebracht.

8. De aanslag IB/PVV 2015 is op 11 november 2016 conform de aangifte opgelegd.

9. In 2015 heeft een klant van de gemachtigde van eiser verklaard dat het opvoeren van uitgaven hem door de gemachtigde was opgedrongen, terwijl er geen bewijsstukken waren voor die uitgaven. Naar aanleiding van deze melding is verweerder in 2016 een onderzoek begonnen naar de gemachtigde van eiser. In augustus 2016 heeft verweerder daarover een memo opgesteld waarin is geconstateerd dat van de handmatig gecontroleerde aangiften die de gemachtigde heeft ingediend 52,3% moest worden gecorrigeerd. Naar aanleiding van deze resultaten heeft een opsporingsambtenaar van de FIOD op 9 november 2016 een onderzoek gedaan naar de persoonsgebonden aftrek in 485 door de gemachtigde ingediende aangiften IB/PVV in de jaren 2012 tot en met 2015. De opsporingsambtenaar heeft op die aangiften de zogenoemde chikwadraattoets toegepast. Voor de rubrieken medicijnen en vervoer in die aangiften heeft de opsporingsambtenaar geconstateerd dat aan de hand van de uitkomst van de chikwadraattoets het sterke vermoeden bestaat dat de getoetste bedragen geen werkelijke bedragen zijn maar dat zij gefingeerd zijn (blz. 52 van het procesverbaal van het FIOD-onderzoek). Het procesverbaal van dit onderzoek is op 8 februari 2017 opgemaakt.

10. Op 23 januari 2017 is een opsporingsonderzoek gestart naar de gemachtigde van eiser. Het FIOD onderzoek ziet met name op opzettelijk onjuist opgevoerde zorgkosten in de aangiften van de klanten van de gemachtigde. De gemachtigde wordt ervan verdacht opzettelijk onjuist aangiften inkomstenbelasting op zijn eigen naam en/of op naam van zijn partner en van betrokken belastingplichtigen over de jaren 2012 tot en met 2015 te hebben gedaan. Eiser is niet een van de belastingplichtigen, die in het FIOD-onderzoek zijn betrokken.

11. Bij brief van 16 maart 2017 heeft verweerder eiser gevraagd om informatie over de aftrekposten in de aangiften IB/PVV over 2014 en 2015. Eiser heeft daarop niet gereageerd. De gemachtigde van eiser heeft bij e-mail van 5 april 2017 uitstel gevraagd voor het aanleveren van nadere stukken voor een groot aantal klanten, waaronder eiser. Verweerder heeft vervolgens in een brief aan eiser van 24 juli 2017 aangekondigd dat hij een navorderingsaanslag wil opleggen.

12. Op 14 oktober 2017 heeft verweerder de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 opgelegd. Verweerder heeft de volgende posten gecorrigeerd:

-

Bijtelling voor de ambtswoning: verweerder heeft een percentage van 90% in plaats van 65% toegepast. Eiser was uitgegaan van een te lage WOZ-waarde en er dient een percentage van 1,7% in plaats van 1,5% te worden toegepast. Dit leidt tot een correctie van € 1.837 voor 2014 en € 1.870 voor 2015.

-

De aftrek van de kosten uit overige werkzaamheden in 2014 en 2015 is geschrapt. Dit leidt tot een correctie van € 23.817 in 2014 en € 24.929 in 2015.

-

De persoonsgebonden aftrek (zowel de zorgkosten als de giftenaftrek) van € 3.182 in 2014 en € 2.806 in 2015, is ook geschrapt.

13. Eiser heeft tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 op 6 november 2017 bezwaar gemaakt met twee summier gemotiveerde proforma bezwaarschriften. Hij heeft in deze bezwaarschriften niet verzocht om te worden gehoord. Eiser heeft de bezwaarschriften niet nader gemotiveerd.

14. Verweerder heeft eiser bij brieven van 12 december 2017 en 2 januari 2018 eraan herinnerd dat hij zijn bezwaarschriften niet nader heeft gemotiveerd. In deze brieven is eiser ook uitdrukkelijk uitgenodigd contact op te nemen. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de bezwaarschriften kennelijk ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van een hoorgesprek.

Geschil

15. In geschil is het antwoord op de vragen of verweerder voor 2014 en 2015 een nieuw feit had op grond waarvan hij de navorderingsaanslagen kon opleggen. Als sprake is van een nieuw feit is de vraag in geschil of in 2014 en 2015 inkomen van een andere belastingplichtige bij het inkomen van eiser is geteld en of eiser terecht kosten in aftrek op zijn inkomen heeft gebracht. Tot slot is in geschil of eiser ten onrechte in de bezwaarfase niet is gehoord en of de aanslag door de bevoegde inspecteur is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

Nieuw feit

16. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, verweerder de te weinig geheven belasting navorderen. Een nieuw feit, daarmee wordt een feit bedoeld dat verweerder niet bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan een grond voor navordering opleveren, behalve in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

17. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van een nieuw feit. In dat kader moet beoordeeld worden of de navorderingsaanslagen voortvloeien uit feiten die bij het opleggen van de primitieve aanslagen al bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Verweerder mag bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die eiser in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden, tenzij hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven of het ontbreken daarvan, in redelijkheid behoort te twijfelen (zie onder meer Hoge Raad 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082). Verweerder hoeft in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de in het aangiftebiljet opgenomen posten, als daarvoor ook een andere, niet onwaarschijnlijke verklaring mogelijk is (vergelijk Hoge Raad 12 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7165 en HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).

18. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet kan navorderen, omdat het daartoe op grond van artikel 16 van de AWR vereiste nieuwe feit ontbreekt. Verweerder heeft daartegenover gesteld dat de inhoud van de aangiften IB/PVV van eiser over 2014 en 2015, gelet op de aard en de hoogte van de daarin opgenomen aftrekposten, geen aanleiding gaf tot nader onderzoek. Verweerder betoogt verder dat hij na het opleggen van de definitieve aanslagen pas signalen heeft gekregen die aanleiding gaven om de aangiften die de gemachtigde heeft ingediend nader te onderzoeken. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat in november 2016 intern bekend werd dat de Belastingdienst de door de gemachtigde ingediende aangiften ging onderzoeken. In dat kader zijn de vragenbrieven van 16 maart 2017 gestuurd.

19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder reden kreeg te twijfelen aan de juistheid van de aangiften die door de gemachtigde van eiser waren ingediend nadat een opsporingsambtenaar door middel van een statistische toets constateerde dat het waarschijnlijk was dat de zorgkosten die de gemachtigde van eiser in de door hem ingediende aangiften opvoerde gefingeerd waren. Deze constatering rechtvaardigde nadere vragen van verweerder en vormt naar het oordeel van de rechtbank een nieuw feit. Uit het procesverbaal dat op 8 februari 2017 van dit onderzoek is opgemaakt, volgt dat dit onderzoek op 9 november 2016 is uitgevoerd. De (primitieve) aanslag IB/PVV over 2014 is op 20 oktober 2016 opgelegd en de (primitieve) aanslag IB/PVV over 2015 is met dagtekening 11 november 2016 opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kon na 9 november 2016 van verweerder worden verwacht dat hij door de gemachtigde van eiser ingediende aangiften aan een nader onderzoek zou gaan onderwerpen. Gelet op de hiervoor genoemde mededeling van verweerder is dat ook gebeurd. In het geval van eiser heeft verweerder met zijn brief van 16 maart 2017 vragen gesteld over de aftrekposten in de aangiften IB/PVV over 2014 en 2015. De definitieve aanslag IB/PVV 2014 is vóór 9 november 2016 opgelegd. Omdat eiser de vragen die naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek zijn gesteld, niet beantwoordde en de aftrekposten op geen enkele wijze verder onderbouwde, is daarmee grond voor navordering ontstaan.

20. De (primitieve) aanslag IB/PVV over 2015 is met dagtekening 11 november 2016 opgelegd. Dat is twee dagen na het uitvoeren van het statistische onderzoek door een opsporingsambtenaar. Het is vaste rechtspraak dat gegevens die bekend zijn bij de FIOD ook aan verweerder worden toegerekend. Wel geldt daarbij dat verweerder een redelijke termijn wordt gegund om die gegevens te verwerken (zie Hoge Raad 10 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2678). Een termijn van twee dagen is een dusdanig korte termijn dat dit niet als een redelijke termijn kan gelden waarbinnen verweerder deze gegevens moest verwerken. Verweerder kon daarom de aanslag IB/PVV 2015 opleggen zonder de aangifte eerst aan een nader onderzoek te onderwerpen. Daarbij weegt ook mee dat het strafrechtelijk onderzoek zich voornamelijk richtte tegen ten onrechte opgevoerde zorgkosten terwijl eiser geen bijzonder hoge zorgkosten in aftrek heeft gebracht. Ook voor het jaar 2015 heeft eiser de vragen in de brief van 16 maart 2017 niet beantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom ook voor het jaar 2015 een nieuw feit aanwezig.

21. De conclusie is dat verweerder voor 2014 en 2015 beschikte over een nieuw feit voor navordering. De beroepsgrond van eiser op dit punt faalt dus.

Inkomen van een andere dominee bij het inkomen van eiser geteld?

22. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte het inkomen van een andere belastingplichtige, dominee [B] , bij het inkomen van eiser heeft geteld. Verweerder bestrijdt dit gemotiveerd en wijst erop dat hij bij het opleggen van de aanslag behalve de correctie wegens de bijtelling van de ambtswoning geen inkomen heeft bijgeteld.

23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zijn stelling niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft niet onderbouwd welk bedrag zou zijn bijgeteld en heeft op geen enkele wijze duidelijk gemaakt waarom verweerder niet had mogen uitgaan van het inkomen dat eiser in zijn aangifte heeft aangegeven. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting aangeboden om stukken van de PKN over te leggen. De rechtbank gaat aan dit verder ongemotiveerde aanbod voorbij, aangezien verweerder bij het opleggen van de navorderingsaanslagen geen inkomsten heeft bijgeteld en het niet valt in te zien hoe de stukken van de PKN tot het bewijs zouden kunnen bijdragen van de stelling over de bijtelling.

Aftrekbare kosten en zorgkosten

24. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de bij de feiten opgesomde kosten terecht in aftrek heeft gebracht. Eiser heeft echter geen enkele onderbouwing gegeven van deze kosten. Verweerder heeft daar meermalen naar gevraagd, zowel via zijn gemachtigde als aan eiser persoonlijk. De gemachtigde van eiser heeft daarover op de zitting verklaard dat hij stukken van zeer veel belastingplichtigen bij de Belastingdienst zou hebben overgelegd en biedt aan daarvan een ontvangstbevestiging te laten zien.

25. Omdat de opgevoerde posten aftrekbare kosten betreffen, ligt het op de weg van eiser om daarvan een onderbouwing te laten zien door middel van bijvoorbeeld kopieën van nota’s of overschrijvingen. Dat heeft eiser niet gedaan. Verweerder heeft eiser in zijn brief van 16 maart 2017 specifiek gevraagd naar een onderbouwing. Eiser heeft zelf geen enkele reactie gegeven op deze brief die aan hem was gericht. Zijn gemachtigde stelt dat hij op 5 april 2017 de onderbouwing van de kosten van eiser zou hebben ingediend. Ter onderbouwing van die stelling wijst de gemachtigde echter op een verzoek om uitstel om diezelfde onderbouwing voor eiser en nog een groot aantal andere belastingplichtigen te mogen overleggen. Verder biedt de gemachtigde aan een ontvangstbevestiging over te leggen. Daaruit zou blijken dat hij stukken van zeer veel belastingplichtigen aan de Belastingdienst zou hebben overgelegd. Met het overleggen van die ontvangstbevestiging kan eiser de aftrekbare kosten echter niet aannemelijk maken, omdat daaruit niet kan blijken welke bewijsstukken zijn overgelegd. De rechtbank gaat daarom aan dit aanbod voorbij. Eiser heeft ter onderbouwing van de stellingen in het beroepschrift geen enkel stuk bijgevoegd waarmee hij de aftrekbare kosten aannemelijk zou kunnen maken.

26. De conclusie is dat eiser de opgevoerde aftrekposten niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook de hierop gerichte beroepsgronden falen dus.

Hoorplicht

27. Tot slot klaagt eiser erover dat hij in de bezwaarfase niet is gehoord en dat hem geen proceskostenvergoeding is toegekend. Verweerder betoogt dat aan het niet horen met een beroep op artikel 6:22 van de Awb voorbij kan worden gegaan.

28. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Met het gebruik van het woord 'kennelijk' wordt bedoeld dat alleen van het horen kan worden afgezien indien in redelijkheid geen twijfel mogelijk is omtrent het oordeel dat het bezwaar ongegrond is (zie Centrale Raad van Beroep 31 juli 2018, nr. 17/6124, ECLI:NL:CRVB:2018:2340). Deze situatie doet zich hier voor. Daarbij is van belang dat eiser niet had verzocht om te worden gehoord, en dat hij ondanks twee herinneringsbrieven niet reageert op het verzoek om zijn bezwaarschrift te motiveren. Verder heeft eiser ook in de fase die aan het opleggen van de aanslag voorafging, niet gereageerd op verzoeken om nadere informatie.

29. Aangezien verweerder het bezwaar in de uitspraak op bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard, heeft hij terecht geen kostenvergoeding aan eiser toegekend. Eisers klachten hierover falen.

30. De beroepsgrond dat het kantoor Arnhem van de Belastingdienst niet bevoegd zou zijn de onderhavige aanslag op te leggen, faalt ook. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3 van de AWR en de toelichting op de Uitvoeringsregeling volgt dat een op de voet van artikel 2, derde lid, letter b, van de AWR in verbinding met de Uitvoeringsregeling aangewezen inspecteur landelijke bevoegdheid heeft. (zie ook Hoge Raad 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4198).

31. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dienen de beroepen inzake de beschikkingen belastingrente ongegrond te worden verklaard.

32. Gelet op het voorgaande moeten de beroepen ongegrond worden verklaard.

33. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.M. Geraerts, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 28 maart 2019

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.