Home

Rechtbank Den Haag, 29-05-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5619, AWB - 18 _ 1722

Rechtbank Den Haag, 29-05-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5619, AWB - 18 _ 1722

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
29 mei 2019
Datum publicatie
12 juli 2019
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2019:5619
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1722

Inhoudsindicatie

In geschil is of verweerder beschikt of een nieuw feit, op grond waarvan hij navorderingsaanslagen kon opleggen. In 2016 heeft verweerder onderzoek gedaan naar door de gemachtigde van eiseres ingediende aangiften. De FIOD voert vervolgens een chikwadraattoets uit, waaruit het sterke vermoeden volgt dat in de door de gemachtigde verzorgde aangiften gefingeerde bedragen zijn ingevuld. De rechtbank is van oordeel dat het resultaat van de chikwadraattoets een nieuw feit is, aangezien de IB-aangiften van eiseres in eerste instantie geen aanleiding gaven tot een nader onderzoek. De in aftrek gebrachte kosten zijn niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft de hoorplicht in bezwaar niet geschonden.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 18/1722, SGR 18/1726 en SGR 18/1728

(gemachtigde: M. van der Stelt),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres de jaren 2013, 2014 en 2015 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 januari 2018 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft in aanvulling op zijn verweerschrift een niet geanonimiseerd proces-verbaal van een FIOD-onderzoek naar gedragingen van, onder meer, de gemachtigde van eiseres aan de rechtbank toegezonden en daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Bij beslissing van 18 september 2018 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank het verzoek van verweerder toegewezen. Verweerder heeft een geanonimiseerde versie van het proces-verbaal overlegd.

Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019.

Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], [B] en [C].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2013, ingediend op

14 september 2015, een bedrag van € 1.070 aan persoonsgebonden aftrek opgevoerd. Dit bedrag bestaat uit € 552 aan specifieke zorgkosten en € 518 aan scholingsuitgaven.

2. In haar aangifte IB/PVV over het jaar 2014, ingediend op 14 september 2015, heeft eiseres voor een bedrag van € 863 aan persoonsgebonden aftrek opgevoerd. Dit bedrag bestaat geheel uit specifieke zorgkosten.

3. Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV over het jaar 2015, ingediend op

13 april 2016, een bedrag van € 834 aan persoonsgebonden aftrek opgevoerd. Dit bedrag bestaat geheel uit specifieke zorgkosten.

4. Bij het opleggen van de definitieve aanslagen IB/PVV over de jaren 2013, 2014 en 2015 op respectievelijk 26 november 2015, 5 februari 2016 en 3 juni 2016 heeft verweerder deze aftrekposten geaccepteerd.

5. Op 21 december 2015 heeft een familielid van de gemachtigde van eiseres verklaard dat het opvoeren van uitgaven door de gemachtigde was geadviseerd, terwijl er geen bewijsstukken waren voor die uitgaven. Voorts heeft verweerder op 4 mei 2016 nogmaals een signaal ontvangen over de gemachtigde van eiseres. Naar aanleiding van deze signalen is verweerder in de periode mei tot en met augustus 2016 een onderzoek begonnen naar de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft daarbij het klantenbestand van de gemachtigde van eiseres in kaart gebracht en een steekproef uitgevoerd. In het kader van de steekproef heeft verweerder 44 aangiften nader onderzocht.

6. In augustus 2016 heeft verweerder een memo opgesteld omtrent de uitkomsten van het onder 5 genoemde onderzoek. Verweerder heeft tijdens het onderzoek geconstateerd dat van de handmatig gecontroleerde aangiften die door de gemachtigde waren ingediend 52,3% moest worden gecorrigeerd. Naar aanleiding van deze resultaten heeft verweerder de FIOD verzocht om een onderzoek in te stellen. Op 11 oktober 2016 is verzocht om het uitvoeren van een CHI-Kwadraat toets, op 9 november 2016 is deze toets door een opsporingsambtenaar van de FIOD uitgevoerd. Daarbij is onderzoek gedaan naar de persoonsgebonden aftrek in 485 door de gemachtigde ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2015. Voor de rubrieken medicijnen en vervoer in die aangiften heeft de opsporingsambtenaar geconstateerd dat aan de hand van de uitkomst van de

CHI-Kwadraat toets het sterke vermoeden bestaat dat de getoetste bedragen geen werkelijke bedragen zijn, maar dat zij gefingeerd zijn (blz. 52 van het proces-verbaal van het FIOD-onderzoek). Het proces-verbaal van dit onderzoek is op 8 februari 2017 opgemaakt.

7. Op 23 januari 2017 is door de FIOD een opsporingsonderzoek gestart naar de gemachtigde van eiseres. De gemachtigde wordt ervan verdacht opzettelijk onjuist aangiften inkomstenbelasting op zijn eigen naam en/of op naam van zijn partner en van betrokken belastingplichtigen over de jaren 2012 tot en met 2015 te hebben gedaan. Eiseres is niet een van de belastingplichtigen, die in het FIOD-onderzoek zijn betrokken.

8. Bij brief van 16 maart 2017 heeft verweerder eiseres verzocht om informatie over de aftrekposten in haar aangiften IB/PVV over de jaren 2013, 2014 en 2015. Eiseres heeft daarop niet gereageerd. Gemachtigde heeft vervolgens per email contact gezocht met verweerder hetgeen heeft geresulteerd in een verleend uitstel voor het indienen van stukken. Bij brief van 14 juli 2017 heeft verweerder het uitstel ingetrokken. Op 21 juli 2017 heeft verweerder bij eiseres aangekondigd dat hij navorderingsaanslagen gaat opleggen, waarin de in onderhavige jaren opgevoerde specifieke zorgkosten (2013 tot en met 2015) en scholingsuitgaven (2013) worden gecorrigeerd.

Geschil 9.In geschil is of verweerder voor de onderhavige jaren beschikt over een nieuw feit en zo nee, of sprake is van kwade trouw, op grond waarvan hij de navorderingsaanslagen kon opleggen. Als verweerder kan navorderen is in geschil of eiseres terecht specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven in aftrek op haar inkomen heeft gebracht. Voorts is in geschil of eiseres ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.

10. Eiseres stelt dat geen sprake is van een nieuw feit noch van kwade trouw, zodat niet kan worden nagevorderd. Voorts stelt eiseres dat de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven ten onrechte zijn gecorrigeerd. Eiseres stelt verder dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, en dat daaraan niet voorbij kan worden gegaan middels artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ter zitting heeft gemachtigde zich voorts verzet tegen het overleggen van het nadere stuk door verweerder.

11. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken.

Beoordeling van het geschil

Nader stuk

12. Verweerder heeft de uitspraak van rechtbank Gelderland van 28 maart 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:1351) met betrekking tot een andere cliënt van de gemachtigde van eiseres als nader stuk ingediend. Ter zitting heeft gemachtigde zich ertegen verzet dat op dit nader stuk acht wordt geslagen. De rechtbank gaat hieraan voorbij. De indiening van het stuk heeft plaatsgevonden voor het verstrijken van de in artikel 8:58 van de Awb genoemde termijn van 10 dagen, en is derhalve tijdig. Voorts ziet de rechtbank anders dan gemachtigde geen redenen om deze uitspraak buiten beschouwing te laten.

Hoorplicht

13. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat sprake is van schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan van het horen van een belanghebbende afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is alleen het geval indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is. Het bezwaar is namelijk door eiseres ondanks meerdere verzoeken van verweerder daartoe niet nader gemotiveerd noch onderbouwd met stukken. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht kennelijk ongegrond verklaard.

Nieuw feit

14. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit, moet beoordeeld worden of sprake is van feiten die bij het opleggen van de definitieve aanslagen reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat verweerder er in het algemeen op mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en dat alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens, verweerder een nader onderzoek dient in te stellen (vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).

15. De rechtbank is van oordeel dat de aangiften van eiseres over de jaren 2013 tot en met 2015 voor verweerder geen aanleiding hoefden te zijn om een nader onderzoek in te stellen. Hierbij speelt mede een rol dat de aangiften een verzorgde indruk maakten en werden verzorgd door een professioneel gemachtigde. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan verweerder, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte van eiseres, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen (vgl. Hoge Raad 11 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1005). Omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om voor de onderhavige jaren nader onderzoek te doen, zijn ook overigens niet gebleken. Gelet op het onder 5-8 beschreven verloop is de rechtbank van oordeel dat verweerder eerst naar aanleiding van het op 9 november 2016 door een opsporingsambtenaar van de FIOD uitgevoerde onderzoek reden had om eiseres vragen te stellen over de in de onderhavige jaren geclaimde aftrekposten. Tijdens dat onderzoek is immers het sterke vermoeden ontstaan dat de gemachtigde van eiseres in de door hem ingediende aangiften gebruik maakte van gefingeerde getallen.

16. Nu de onderhavige definitieve aanslagen zijn opgelegd op 26 november 2015,

5 februari 2016 en 3 juni 2016 beschikte verweerder naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen overwogen onder 15 over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Aftrek specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven

17. Op grond van artikel 6.17 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) zijn uitgaven voor specifieke zorgkosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor genees- en heelkundige hulp, voor op voorschrift van een arts verstrekte farmaceutische hulpmiddelen, voor andere hulpmiddelen, voor extra gezinshulp en voor - kort samengevat - reiskosten ziekenbezoek. Op grond van artikel 6.27 Wet IB 2001 zijn scholingsuitgaven slechts aftrekbaar wanneer deze zijn gedaan met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning en wanneer het betreft één van de in dat artikel genoemde soort uitgaven.

18. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op de door haar gevraagde aftrek voor specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de kosten terecht in aftrek heeft gebracht. Deze stelling van eiseres wordt niet onderbouwt met bewijsstukken. Eiseres stelt dat zij wel degelijk bewijsstukken aan verweerder heeft verstrekt en dat verweerder deze is kwijtgeraakt. Los van de vraag of deze stelling van eiseres juist is, is zij daarna nog ruimschoots in de gelegenheid gesteld om de bewijstukken aan te leveren. Eiseres heeft dat evenwel nagelaten. Ook in beroep heeft eiseres geen bewijsstukken overgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres de opgevoerde specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft de in aftrek gebrachte kosten terecht nagevorderd.

Belastingrente

19. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat deze is berekend in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Awr.

20. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van

mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel