Home

Rechtbank Den Haag, 07-10-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10885, AWB - 19 _ 7283, 19 _ 7284 en 19 _ 7286

Rechtbank Den Haag, 07-10-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10885, AWB - 19 _ 7283, 19 _ 7284 en 19 _ 7286

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
7 oktober 2020
Datum publicatie
31 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:10885
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7283, 19 _ 7284 en 19 _ 7286
Relevante informatie
Art. 16 AWR, Art. 27e lid 1 AWR

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 19/7283, 19/7284 en 19/7286

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2015 en 2016 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Voor beide jaren zijn verzuimboetes opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 10 oktober 2019 de door eiser gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Met instemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Eiser heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen conclusie van dupliek ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten. Na sluiting van het onderzoek heeft verweerder per brief van 30 september 2020 verzocht alsnog een conclusie van dupliek in te mogen dienen. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

1. Eiser exploiteerde in 2015 en 2016 een eetcafé.

2. Op 14 september 2016 is verweerder een onderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2015. Het onderzoek is later uitgebreid naar de inkomstenbelasting. Op 3 mei 2018 is een rapport van het boekenonderzoek opgemaakt. In het rapport zijn de volgende correcties berekend:

2015 2016

Resultaat volgens boekhouding € 363.059 -/- € 74.589 -/-

Verschil omzet kassa en boekhouding € 434.125+ € 226.703+

Meer gokopbrengsten € 11.461+ € 6.009+

Heineken bonus € 9.941+ € 6.126+

Gewijzigde winst voor ondernemersaftrek € 92.468 € 164.249

Het inkomen uit werk en woning, na correcties, bedraagt volgens punt 8.2, pagina 22, van het rapport € 66.102 voor 2015 en € 132.246 voor 2016. In het rapport is vermeld dat (ambtshalve) aanslagen zullen worden opgelegd over de jaren 2014 tot en met 2016 conform de bedragen opgenomen onder punt 8.2.

3. Voor de jaren 2015 en 2016 heeft eiser na te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, geen aangiftes IB/PVV ingediend.

4. Met dagtekening 8 augustus 2018 heeft verweerder de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd naar het in het rapport boekenonderzoek berekende belastbare inkomen uit werk en woning van € 66.102. De opgelegde verzuimboete bedraagt € 369. De aanslag Zvw is opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen van € 51.976.

5. Met dagtekening 12 september 2018 heeft verweerder ambtshalve aanslagen IB/PVV en Zvw opgelegd voor het jaar 2016 naar een inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen van € 35.000. De opgelegde verzuimboete bedraagt € 369. Met dagtekening 29 september 2018 heeft verweerder een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd naar het in het rapport boekenonderzoek berekende belastbare inkomen uit werk en woning van € 132.246. De navorderingaanslag Zvw is opgelegd naar het maximumbijdrage-inkomen van € 52.763.

Geschil

6. In geschil is of verweerder bevoegd is tot navordering over het jaar 2016 en of de (navorderings)aanslagen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Niet in geschil is dat de vereiste aangiftes voor 2015 en 2016 niet zijn gedaan zodat reeds daarom sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.

7. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder geen navorderingsbevoegdheid heeft voor het jaar 2016. De aanslagen voor 2016 zijn immers opgelegd terwijl de resultaten van het boekenonderzoek bekend waren. Eiser betwist dat de (navorderings)aanslagen berusten op een redelijke schatting. Er dient rekening te worden gehouden met afschrijving van inventaris, rentelasten op investeringen in 2014 en met een voorziening voor belastingrente op naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2013 tot en met 2016.

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de (navorderings)aanslagen terecht zijn opgelegd en naar de juiste bedragen. De bedoeling van de inspecteur was om een ambtshalve aanslag over het jaar 2016 vast te stellen met gebruikmaking van de uitkomsten van het boekenonderzoek. Abusievelijk heeft de aanslagregelaar daar geen rekening mee gehouden en een aanslag opgelegd naar een te laag verzamelinkomen. Deze fout is rechtgezet door een navorderingsaanslag op te leggen op basis van de uitkomsten van het boekenonderzoek.

Beoordeling van het geschil

9. Op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is navordering in alle gevallen – dus ook bij afwezigheid van een nieuw feit – mogelijk indien aanvankelijk te weinig belasting is geheven ten gevolge van een fout en dit de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Die kenbaarheid wordt wettelijk verondersteld indien de te weinig geheven belasting tenminste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van een dergelijke fout die kenbaar was voor eiser (vgl. HR 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1529). Eiser had kunnen en moeten weten dat de aanslag naar een inkomen van € 35.000 te laag was, aangezien verweerder in het rapport van het boekenonderzoek een correctie naar een inkomen van werk en woning van € 132.246 had aangekondigd en er vervolgens een aanslag is opgelegd waarbij die correctie zonder enig denkbare reden achterwege is gebleven. Verweerder was dan ook bevoegd tot navorderen over het jaar 2016.

10. Omdat eiser geen aangifte IB/PVV heeft gedaan voor de jaren 2015 en 2016, wordt op grond van artikel 27e van de AWR het beroep ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Dit betekent dat eiser overtuigend moet aantonen dat en in hoeverre de (navorderings)aanslagen onjuist zijn. De omkering en verzwaring van de bewijslast neemt niet weg dat de (navorderings)aanslagen niet naar willekeur mogen worden vastgesteld en dienen te berusten op een redelijke schatting.

11. Verweerder is bij het vaststellen van de (navorderings)aanslagen uitgegaan van gegevens uit eisers eigen administratie. Hij heeft de omzet gecorrigeerd voor het verschil tussen de volgens het kassasysteem behaalde omzet (€ 435.983 respectievelijk € 456.718) en de omzet volgens de boekhouding (€ 1.859 respectievelijk € 230.015). Verder heeft hij een correctie toegepast voor van Heineken verkregen bonussen die niet als bate waren verantwoord en een correctie voor het verschil aan gokopbrengsten volgens het overzicht van de speelautomatenexploitant en de verantwoorde opbrengst in de boekhouding. Naar het oordeel van de rechtbank berusten de (navorderings)aanslagen hiermee op een redelijke schatting.

12. Eiser heeft niet doen blijken dat de (navorderings)aanslagen tot te hoge bedragen zijn opgelegd. De in zijn beroepschrift ingenomen stelling dat door het verhogen van de omzet, ook extra kosten in aanmerking moeten worden genomen, volgt de rechtbank niet. Verweerder is uitgegaan van het resultaat zoals verantwoord volgens de eigen administratie van eiser (het grootboek) en hierin zouden de door eiser gemaakte kosten reeds verwerkt moeten zijn. Verweerder merkt in zijn verweerschrift op dat de boekhouding van eiser “rammelt”, incompleet is en dat eiser niet in staat was om bepaalde primaire documentatie (zoals jaaroverzichten van leveranciers, afschrijvingen op rekeningafschriften van de bank) ter verstrekken. Met de pas bij repliek overgelegde stukken (resultatenrekening en een overzicht “betalingen verbouwing/investeringen” 2014 en 2015) heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond, dat de (navorderings)aanslagen te hoog zijn.

13. Omdat eiser ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand geen aangifte IB/PVV voor 2015 en 2016 heeft ingediend, zijn terecht verzuimboetes opgelegd. Omstandigheden op grond waarvan deze zouden moeten worden vernietigd dan wel verminderd zijn niet gesteld of gebleken.

14. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze te hoog is.

15. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van mr. G. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel