Rechtbank Den Haag, 27-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1096, AWB - 18 _ 8033
Rechtbank Den Haag, 27-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1096, AWB - 18 _ 8033
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 januari 2020
- Datum publicatie
- 12 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:1096
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:884, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 8033
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Eiseres is gevestigd in Nederland. Zij is onderdeel van een concern dat in verschillende lidstaten is gevestigd. Het hoofdkantoor is gevestigd in Duitsland. De prestaties die het hoofdkantoor en andere buiten Nederland gevestigde tot het concern behorende vennootschappen verricht ten behoeve van eiseres, leiden bij eiseres tot belastingheffing. Eiseres stelt dat er sprake is van een belemmering van de vrijheid van vestiging, want door de territoriale begrenzing van de fiscale eenheid wordt zij geconfronteerd met een belastingheffing die er anders niet was geweest. Bij een fiscale eenheid worden onderlinge prestaties immers niet belast. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet wordt belemmerd in haar vrijheid van vestiging. Ook is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van een gelijk geval met vennootschappen die wel een fiscale eenheid kunnen vormen.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/8033
(gemachtigde: mr. G.C. Bulk),
en
Procesverloop
Eiseres heeft op 26 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2016.
Verweerder heeft bij uitspraak van 16 november 2018 het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019.
Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde, [A] , mr. L. Zoetelief,
[B] , [c] , [D] en [E] . Namens verweerder zijn verschenen [F] , [G] , [H] en [I] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet OB). Zij houdt zich voornamelijk bezig met het verrichten van diensten binnen de verzekeringssector. Daarnaast verricht zij activiteiten op het gebied van vermogensbeheer en financiële dienstverlening.
2. Eiseres maakt deel uit van een grensoverschrijdend concern, waarvan de moedervennootschap in Duitsland is gevestigd (het concern).
3. De moedervennootschap verricht managementactiviteiten, zij verleent centrale diensten en zij initieert, entameert en coördineert projecten die in het belang zijn van het gehele concern. Op grond van een tussen [N.V.] (onderdeel van eiseres) en de moedervennootschap gesloten overeenkomst, de zogenoemde “Master Service Level Agreement”, worden de op centraal niveau belopen kosten aan eiseres doorberekend. Eiseres heeft soortgelijke overeenkomsten gesloten met andere op concernniveau werkzame vennootschappen in Duitsland.
4. Over het derde kwartaal van 2016 zijn aan eiseres door de in Duitsland gevestigde moedermaatschappij dan wel in Duitsland gevestigde en tot het concern behorende vennootschappen, kosten doorberekend voor aan haar verrichte diensten. Eiseres heeft over die kosten een bedrag van € 393.042 aan verlegde omzetbelasting op aangifte voldaan. Eiseres heeft een pro rata recht op aftrek van twee percent, zodat per saldo slechts een bedrag van € 7.861 van de verlegde omzetbelasting als voorbelasting in aftrek is gebracht.
Geschil 5. In geschil is of eiseres over de aan haar doorberekende kosten omzetbelasting is verschuldigd. Meer in het bijzonder is in geschil of de territoriale begrenzing van de fiscale eenheid tot het grondgebied van Nederland een belemmering is van de vrijheid van vestiging als bedoeld in artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
6. Eiseres stelt dat sprake is van een belemmering van de vrijheid van vestiging. Zij voert daartoe aan dat zij door de territoriale begrenzing van de fiscale eenheid ongunstiger wordt behandeld dan vennootschappen waarvan de moedervennootschap in Nederland is gevestigd. Deze laatste kunnen immers een fiscale eenheid vormen met de in Nederland gevestigde moedervennootschap, als gevolg waarvan onderlinge prestaties niet zijn belast. Doordat eiseres geen fiscale eenheid kan vormen met de in Duitsland gevestigde moedervennootschap, leiden de prestaties die de moedervennootschap en andere buiten Nederland gevestigde tot het concern behorende vennootschappen ten behoeve van eiseres hebben verricht bij haar tot belastingheffing.
7. Verweerder stelt dat artikel 11 van de Btw-richtlijn juist is geïmplementeerd in de nationale wetgeving. De implementatie is in overeenstemming met andere EU-wetgeving, waaronder de vrijheid van vestiging.
Beoordeling van het geschil
8. Niet in geschil is dat de Duitse moedervennootschap dan wel de overige tot het concern behorende vennootschappen die buiten Nederland zijn gevestigd zowel volgens de Btw-richtlijn als volgens de Wet OB geen deel kunnen uitmaken van eiseres en volgens de beschikking daar ook niet toe behoren. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de beschikking waarmee de fiscale eenheid is vastgesteld, omdat zij niet bepleit dat de in Duitsland gevestigde onderdelen van het concern worden opgenomen in de fiscale eenheid. Zij wil slechts het effect uitschakelen van het niet deel uit kunnen maken van de fiscale eenheid en stelt dat alle onderlinge prestaties binnen het concern daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten als ware er een fiscale eenheid.
9. Het HvJ EU heeft in het arrest van 2 september 2015, C‑386/14, Groupe Steria (ECLI:EU:C:2015:524 ) met betrekking tot de heffing van winstbelasting onder meer het volgende overwogen:
“14. Ingevolge artikel 49 VWEU moeten de beperkingen van de vrijheid van vestiging worden opgeheven. De bepalingen van het VWEU inzake de vrijheid van vestiging strekken naar de letter weliswaar tot garantie dat de nationale behandeling in de lidstaat van ontvangst wordt toegepast, maar verzetten zich dus ook ertegen dat de lidstaat van oorsprong de vestiging van een van zijn staatsburgers of van een naar zijn nationaal recht opgerichte vennootschap in een andere lidstaat belemmert (arrest X, C‑686/13, EU:C:2015:375, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
15. Uit de rechtspraak van het HvJ EU blijkt dat – althans voor de heffing van winstbelasting – de vrijheid van vestiging wordt belemmerd, indien een ingezeten vennootschap met een dochteronderneming of een vaste inrichting in een andere lidstaat door een wettelijke regeling van een lidstaat vanuit fiscaal oogpunt ongunstiger wordt behandeld dan een ingezeten vennootschap met een vaste inrichting of een dochteronderneming in laatstbedoelde lidstaat (zie arrest Nordea Bank Danmark, C‑48/13, EU:C:2014:2087, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).”
10. De rechtbank leidt uit het Groupe Steria-arrest af dat als er in onderhavig geval al sprake zou zijn van een belemmering van de vrijheid van vestiging, dat een belemmering zou zijn van de vrijheid van vestiging van de moedermaatschappij en niet van eiseres. Eiseres is immers reeds gevestigd in Nederland en wordt door onderhavige heffing niet belemmerd in haar vrijheid om zich elders te vestigen.
11. Eiseres heeft verder met wat zij heeft gesteld en overgelegd ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van economische verwevenheid met de Duitse vennootschappen die de kosten aan haar hebben doorberekend. De overzichten van de aan eiseres doorberekende kosten en de kopie van de ‘Master Service Level Agreement’ zijn daartoe onvoldoende. Op basis daarvan kan niet worden vastgesteld dat de activiteiten van de vennootschappen in hoofdzaak strekken tot verwezenlijking van eenzelfde economisch doel, zoals de bediening van een gemeenschappelijke klantenkring, of het in hoofdzaak uitoefenen van activiteiten ten behoeve van de andere vennootschappen. Ook het bestaan van niet-verwaarloosbare onderlinge economische betrekkingen kan op basis van die gegevens niet worden vastgesteld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vorenbedoelde Duitse vennootschappen ook diensten verlenen aan andere onderdelen van het concern en dat, zoals eiseres ter zitting desgevraagd heeft verklaard, het effect van de aan eiseres doorberekende kosten op de totale omzet van de Duitse vennootschappen gering is. Er is om die reden ook geen sprake van een gelijk geval met vennootschappen die wel een fiscale eenheid kunnen vormen.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en
mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: