Home

Rechtbank Den Haag, 03-02-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1328, AWB - 19 _ 1458

Rechtbank Den Haag, 03-02-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1328, AWB - 19 _ 1458

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
3 februari 2020
Datum publicatie
11 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:1328
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1458

Inhoudsindicatie

In geschil zijn de vergrijpboetes. De boetes zijn terecht opgelegd op grond van het regime van artikel 67n van de Awr, zoals dat luidde op het moment van inkeer. Van een pleitbaar standpunt acht de rechtbank geen sprake. Eisers standpunt dat de box 3 heffing in strijd is met artikel 1 EP en dat hij om die reden in het geheel geen box 3-vermogen hoefde aan te geven in de betreffende jaren is niet verdedigbaar. Het standpunt dat sprake is van strijd met artikel 1 van het EP ontslaat een belastingplichtige namelijk niet van zijn plicht de vraag naar zijn vermogen in de aangifte naar waarheid te beantwoorden. De opgelegde boetes acht de rechtbank passend en geboden. De boetes zijn terecht en tot de juiste bedragen opgelegd.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 19/1458 tot en met SGR 19/1469

(gemachtigde: mr. W.G.G. Jansen de Lannoy),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2005 tot en met 2016 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is heffings- dan wel belastingrente in rekening gebracht. Over de jaren 2006 tot en met 2014 zijn vergrijpboetes opgelegd.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 januari 2019 de navorderingsaanslagen voor de jaren 2005 tot en met 2011 en de vergrijpboetes gehandhaafd. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 februari 2019 de bij de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 tot en met 2016 in rekening gebrachte belastingrente verminderd en de vergrijpboetes gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft voor een enkelvoudige kamer plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Eiseres is evenals haar gemachtigde, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] . De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 6 januari 2020 gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2005 tot en met 2016 geen melding gemaakt van de door haar in Zwitserland aangehouden bank- en effectenrekeningen. Voor al deze jaren zijn definitieve aanslagen IB/PVV vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangiften.

2. De aangiften IB/PVV 2005 tot en met 2008 zijn ingediend vóór 2 juli 2009. De aangiften IB/PVV 2009 tot en met 2016 zijn ontvangen na 31 december 2009.

3. Verweerder heeft naar aanleiding van een verzoek van eiseres om ambtshalve vermindering bij brieven van 22 mei 2014 de aanslagen voor de jaren 2006 tot en met 2012 verminderd wegens voorkoming van dubbele belasting voor uit Duitsland ontvangen ouderdomspensioen.

4. Eiseres heeft bij brief van 3 mei 2017 in verband met haar bankrekeningen in Zwitserland een beroep gedaan op de inkeerregeling, zoals deze is opgenomen in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).

5. Verweerder heeft daarna aan eiseres de volgende navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboetes opgelegd:

Jaar

zaaknummer

Datum

Te betalen

Boete

2005

SGR 19/1463

28-09-2018

€ 9.157

x

2006

SGR 19/1464

28-09-2018

€ 11.490

€ 2.334

2007

SGR 19/1465

28-09-2018

€ 6.615

€ 1.308

2008

SGR 19/1466

28-09-2018

€ 7.583

€ 1.542

2009

SGR 19/1467

28-09-2018

€ 15.956

€ 7.164

2010

SGR 19/1468

22-09-2018

€ 17.277

€ 7.876

2011

SGR 19/1469

22-09-2018

€ 16.335

€ 7.477

2012

SGR 19/1461

22-09-2018

€ 15.031

€ 7.190

2013

SGR 19/1460

22-09-2018

€ 15.933

€ 7.436

2014

SGR 19/1462

22-09-2018

€ 15.928

€ 7.582

2015

SGR 19/1458

22-09-2018

€ 8.482

x

2016

SGR 19/1459

22-09-2018

€ 8.320

x

6. Voor de jaren 2006 tot en met 2008 is een vergrijpboete van 40% en voor de jaren 2009 tot en met 2014 van 120% over de nagevorderde belasting opgelegd.

Geschil 7. In geschil zijn de vergrijpboetes. De hoogte van de nagevorderde belasting en de in rekening gebrachte heffings- dan wel belastingrente zijn niet in geschil. In geschil is voor de jaren 2006 tot en met 2008 of sprake is van vrijwillige inkeer in de zin van artikel 67n van de Awr. Voorts is voor de jaren 2006 tot en met 2014 in geschil of sprake is van een pleitbaar standpunt.

8. Eiseres stelt primair dat de vergrijpboetes voor de jaren 2006 tot en met 2008 zijn opgelegd in strijd met artikel 7 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Volgens eiseres kon zij voor feiten (het doen van onjuiste aangifte) begaan vóór 31 december 2009 op grond van artikel 67n van de Awr, zoals die bepaling luidde tot 2 juli 2009, inkeren zonder dat vergrijpboetes werden opgelegd. Subsidiair stelt eiseres dat voor de jaren 2006 tot en met 2014 geldt dat het niet vermelden van de saldi van buitenlandse bankrekeningen berust op een pleitbaar standpunt zodat geen boetes kunnen worden opgelegd. Eiseres acht pleitbaar dat de vermogensrendementsheffing op stelselniveau dan wel op individueel niveau in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 van het EP).

9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inkeerregeling van toepassing is zoals die gold ten tijde van de inkeer, zodat geen sprake is van strijd met artikel 7 van het EVRM en artikel 15 van het IVBPR. Daarnaast stelt verweerder dat er geen sprake is van een pleitbaar standpunt en dat er ook overigens geen reden is de boetes te matigen. De boetes zijn daarom terecht en naar de juiste bedragen opgelegd.

Beoordeling van het geschil

Jaren 2005, 2015 en 2016

10. De rechtbank stelt vast dat aan eiseres voor de jaren 2005, 2015 en 2016 geen vergrijpboetes zijn opgelegd. Dit betekent dat eiseres geen belang heeft bij de beoordeling van de beroepen voor zover die zien op die jaren. De rechtbank zal de beroepen daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

Jaren 2006 tot en met 2014

11. De Hoge Raad heeft op 2 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2041) geoordeeld dat de aan de inkeerbepaling van artikel 67n van de Awr te ontlenen verwachting omtrent het al dan niet belopen van een boete, niet moet worden beoordeeld naar het moment waarop de onjuiste aangifte wordt gedaan, maar naar het moment waarop de betrokkene inkeert. Nu eiseres op 3 mei 2017 is ingekeerd, heeft verweerder de wet juist toegepast door aan eiseres boetes op te leggen voor de jaren 2006 tot en met 2008 op grond van het regime van artikel 67n van de Awr, zoals dat luidde op het moment van inkeer. Het primaire standpunt van eiseres faalt dan ook.

12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voor de jaren 2006 tot en met 2014 opzettelijk onjuiste aangiften gedaan door het niet vermelden van de saldi van buitenlandse bankrekeningen in haar aangiften. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres die saldi opzettelijk voor verweerder verborgen heeft gehouden met het oogmerk heffing van IB/PVV over dat tegoed te ontlopen. Van een pleitbaar standpunt dat in de weg staat aan het opleggen van een vergrijpboete acht de rechtbank geen sprake. Het standpunt van eiseres dat de box 3-heffing in strijd is met artikel 1 van het EP en dat zij om die reden in het geheel geen box 3-vermogen hoefde aan te geven in de betreffende jaren is niet verdedigbaar. In de door eiseres genoemde conclusie (ECLI:NL:PHR:2016:41) en jurisprudentie is geen steun te vinden voor de pleitbaarheid van het standpunt dat geen enkel bedrag aan belasting zou hoeven te worden betaald over het box 3-vermogen (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2020). Het standpunt dat sprake is van strijd met artikel 1 van het EP ontslaat een belastingplichtige dan ook niet van zijn plicht de vraag naar zijn vermogen in de aangifte naar waarheid te beantwoorden. Deze feitelijke informatie is ook nodig voor de beoordeling of sprake is van strijd met artikel 1 van het EP. Het subsidiaire standpunt van eiseres faalt.

13. Voor het aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement bij de boetegrondslag – zoals eiseres ook nog betoogt - biedt de wet geen ruimte en ziet de rechtbank ook overigens geen aanleiding. De rechtbank acht de opgelegde boetes gelet op de ernst van het feit - het gedurende een reeks van jaren verzwijgen van buitenlandse bankrekeningen - passend en geboden. De boetes zijn terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. De beroepen zullen daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Proceskosten

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover deze zien op de jaren 2005, 2015 en 2016;

-

verklaart de beroepen voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. E.E. Schotte en

mr. S.E. Postema, leden, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2020.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel