Rechtbank Den Haag, 23-09-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:9417, 19_6987
Rechtbank Den Haag, 23-09-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:9417, 19_6987
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 september 2020
- Datum publicatie
- 25 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2020:9417
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:1056, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19_6987
Inhoudsindicatie
Aan eiser is een aanslag erfbelasting opgelegd naar een te betalen bedrag van nihil. Het bezwaar tegen de aanslag is door verweerder afgewezen. Nu het bezwaar van eiser hem niet in een betere positie kan brengen, had het bezwaar echter niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De rechtbank doet dit alsnog. Beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/6987
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een aanslag erfbelasting opgelegd (de aanslag).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 september 2019 het bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 juni 2020 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld een behandeling op zitting niet nodig te achten en partijen verzocht binnen een week te laten weten of zij toch op een zitting willen worden gehoord. Geen van beide partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft vervolgens op 7 september 2020 het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Op 2 december 2017 is de heer [erflater] (de erflater) overleden. In het testament van de erflater zijn eiser en zijn echtgenote tezamen en ieder voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd.
2. Ter zake van de verkrijging van de nalatenschap van de erflater zijn met dagtekening 29 januari 2019 aan eiser en zijn echtgenote aanslagen erfbelasting opgelegd. De aan eiser opgelegde aanslag vermeldt een belaste verkrijging van € 197.137 en een te betalen bedrag van nihil. De aan de echtgenote opgelegde aanslag vermeldt eenzelfde belaste verkrijging en een te betalen bedrag van € 66.627.
3. Namens de erfgenamen is op 30 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen. De hier voorliggende uitspraak op bezwaar ziet uitsluitend op het bezwaar van eiser.
4. Met dagtekening 15 oktober 2019 is aan eiser een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 197.137 en een te betalen bedrag van € 33.313. De aan de echtgenote opgelegde aanslag is bij uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2019 verminderd naar € 33.313.
Geschil
5. In geschil is of de aanslag erfbelasting naar een juist bedrag is opgelegd. Eiser stelt dat de aanslag € 8.000 hoger is dan toegezegd, dat ten onrechte rente is berekend en dat hij onjuist is geïnformeerd door verweerder.
Beoordeling van het geschil
6. Een bezwaar dient niet-ontvankelijk te worden verklaard indien de indiener van dat rechtsmiddel geen belang bij het bezwaar heeft. Daarvan is sprake indien het bezwaar de indiener niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende beslissingen (zie HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:844).
7. De aan eiser opgelegde aanslag bedraagt nihil. Bij de aanslag is geen belastingrente in rekening gebracht en is geen bestuurlijke boete opgelegd. Het bezwaar tegen de aanslag kan dan ook niet leiden tot vermindering van de aanslag erfbelasting of een daarbij gegeven nevenbeschikking. Dat het bezwaar eiser anderszins in een betere positie kan brengen is gesteld noch gebleken. Verweerder had het bezwaar van eiser tegen de aanslag dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu het bezwaar in afwijking daarvan door verweerder is afgewezen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen en, doende wat verweerder had moeten doen, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
8. Voor zover de gronden van het beroep zich richten tegen de op 15 oktober 2019 aan eiser opgelegde navorderingsaanslag erfbelasting, kan de rechtbank daarover geen oordeel geven omdat de uitspraak op bezwaar geen betrekking heeft op die navorderingsaanslag. Tegen die navorderingsaanslag staat afzonderlijk bezwaar open. Daarbij heeft te gelden dat op verweerder de verplichting rust om eiser schriftelijk te informeren dat hij zijn klachten tegen de navorderingsaanslag dient te richten. Indien verweerder dat niet heeft gedaan, kan een eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar worden geacht (zie HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1513).
Proceskosten
9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: