Rechtbank Den Haag, 26-01-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1299, AWB - 19 _ 7899, 20 _ 26 en 20 _ 195
Rechtbank Den Haag, 26-01-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1299, AWB - 19 _ 7899, 20 _ 26 en 20 _ 195
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 januari 2021
- Datum publicatie
- 17 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2021:1299
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:2360, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 7899, 20 _ 26 en 20 _ 195
Inhoudsindicatie
Betaalde (loon)belasting vormt geen verplichte bijdrage die als periodieke gift in aftrek op het inkomen kan worden gebracht. Van een bevoordeling uit vrijgevigheid is geen sprake, nu het betalen van belasting geen vrijgevigheid betreft, maar een wettelijke verplichting is. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de bestaande jurisprudentie over dit onderwerp af te wijken.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 19/7899, 20/62 en 20/195
(gemachtigde: P. Dolleman),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag en voor de jaren 2016 en 2017 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij de navorderingsaanslag en aanslagen is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 626 (2014), € 514 (2016) en € 289 (2017).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 november 2019 de navorderingsaanslag gehandhaafd en bij uitspraken op bezwaar van 6 december 2019 (2016) en 12 december 2019 (2017) de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn drs. [A] en drs. [B] verschenen.
De onderhavige zaken zijn tegelijkertijd behandeld met de zaken met de kenmerken SGR 19/7900 en SGR 20/197 ten name van [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser was in de onderhavige jaren fiscaal partner van [C] (de fiscaal partner).
2. Eiser heeft in zijn (nieuwe) aangiftes voor de jaren 2014, 2016 en 2017 respectievelijk € 22.088, € 18.591 en € 17.915 aan periodieke giften in aftrek gebracht met de omschrijving “Ministerie van Financiën”. De in aftrek gebrachte bedragen bestaan uit (loon)belasting betaald door eiser en de fiscaal partner. Van de in aftrek gebrachte bedragen is € 11.044 (2014), € 18.591 (2016) en € 11.415 (2017) toegerekend aan eiser.
3. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag (2014) en de aanslagen (2016 en 2017) heeft verweerder de giftenaftrek geweigerd.
Geschil 4.In geschil is of verweerder de giftenaftrek terecht heeft geweigerd. Specifiek in geschil is of de betaalde (loon)belasting als periodieke gift aftrekbaar is.
5. Eiser stelt dat de betaalde (loon)belasting als periodieke gift in aanmerking mag worden genomen. Volgens eiser is belasting geen onverplichte bijdrage en is het aan verweerder om aan te tonen dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor periodieke giften. Eiser stelt dat de jurisprudentie van de afgelopen vijf jaar – waarin telkens is geoordeeld dat betaalde belastingen geen (aftrekbare) giften zijn – onbegrijpelijk en niet te volgen is. Voorts stelt eiser dat in deze jurisprudentie wetsgeschiedenis is aangehaald die niet (meer) van toepassing is op artikel 6.33, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 (bijvoorbeeld Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:4788, r.o. 4.9).
6. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
7. Aftrekbare giften zijn op grond van artikel 6.32, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 (tekst van 2010 tot en met 2020) periodieke giften en andere giften.
8. Voordat beoordeeld kan worden of sprake is van een (aftrekbare) periodieke gift, dient eerst te worden beoordeeld of sprake is van een gift. Onder giften wordt ingevolge artikel 6.33, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 verstaan:
“(…) bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat;”
9. Vast staat dat de in aftrek gebrachte bedragen bestaan uit de (loon)belasting betaald door eiser en de fiscaal partner. Zoals volgt uit de uitspraken van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 mei 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:4410) en Gerechtshof Den Haag van 13 maart 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:550), berust het standpunt van eiser, dat de door hem gedane betalingen ter zake van de verschuldigde (loon)belasting aan te merken zijn als giften, op een onjuiste rechtsopvatting.1 De rechtbank ziet geen aanleiding om van de bestaande jurisprudentie over dit onderwerp af te wijken. Eiser heeft ook geen andere, nieuwe gronden aangevoerd dan in de (hoger) beroepen waarover reeds uitspraak is gedaan. Dat hij het met die jurisprudentie niet eens is, maakt dat niet anders. Van een bevoordeling uit vrijgevigheid is geen sprake, nu het betalen van belasting geen vrijgevigheid betreft, maar een wettelijke verplichting is. Gelet op de wetgeschiedenis van de voorganger van artikel 6.33 van de Wet IB 2001 (artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964) is evenmin sprake van verplichte bijdragen. Uit deze wetsgeschiedenis blijkt immers dat de wetgever met de woorden ‘verplichte bijdragen’ niet uit de wet voortvloeiende belastingschulden op het oog had (zie Kamerstukken II 1989/90, 21335, nr. 3, blz. 2-3). De rechtbank is van oordeel dat voornoemde wetsgeschiedenis ook voor de huidige toepassing van artikel 6.33, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 haar geldigheid heeft behouden. Verweerder heeft dan ook terecht de giftenaftrek geweigerd.
10. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, moeten de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.