Rechtbank Den Haag, 16-12-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15112, AWB - 20 _ 4483
Rechtbank Den Haag, 16-12-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15112, AWB - 20 _ 4483
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 16 december 2021
- Datum publicatie
- 18 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2021:15112
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:1905, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 4483
Inhoudsindicatie
Aan (voormalig) v.o.f. X zijn naheffingsaanslagen loonheffingen en verzuimboetes opgelegd. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd omdat X bedragen onbelast aan haar werknemers heeft uitbetaald onder de noemer reiskostenvergoedingen, terwijl X daarvan geen enkele onderbouwing in haar administratie heeft. Wel wordt een naheffingsaanslag verminderd omdat de correctie te hoog is. De verzuimboetes zijn onterecht omdat X was opgehouden te bestaan. Het beroep is (deels) gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 20/4483 en 20/4484
V.O.F. [eiser], gevestigd te [vestigingsplaats] , eiser
(gemachtigde: N.[D]. Gangadin),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser over de jaren 2017 en 2018 naheffingsaanslagen loonheffingen met verzuimboetes opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft op 1 juli 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eiseres van 12 februari 2020.
Verweerder heeft met dagtekening 17 juli 2020 het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en rentebeschikkingen gegrond verklaard. De verminderingsbeschikkingen zijn gedagtekend 30 juli 2020.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2021.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en diens kantoorgenoot [A] ( [A] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en
mr. [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres was een vennootschap onder firma. Haar ondernemingsactiviteiten bestonden uit de exploitatie van een schoonmaakbedrijf en het ter beschikking stellen van personeel aan derden (de werknemers). De vennoten van eiseres waren [D] ( [D]) , die de directie voerde, en [E] . [F] ( [F] ) was werknemer van eiseres en werkzaam als vestigingsmanager.
2. Op 9 januari 2019 is eiseres opgehouden te bestaan. Haar ondernemingsactiviteiten zijn overgegaan naar een nieuw opgerichte B.V.
3. De werknemers voerden schoonmaakwerkzaamheden uit bij diverse [horeca] - vestigingen en vakantieparken. Bij een hotel en een partycentrum verrichtten zij afwaswerkzaamheden.
4. Op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf (de CAO), die op eiseres van toepassing was, geldt voor werken in de avond, nacht, weekend of op feestdagen een toeslag van 30%, 50% of 150% van het loon.
5. Eiseres heeft, onder de noemer reiskostenvergoeding, in het jaar 2017 in totaal € 66.566 en in 2018 € 85.474 onbelast aan haar werknemers uitbetaald. In de administratie van eiseres bevinden zich geen declaraties van werknemers en geen overzichten waaruit blijkt hoe, per werknemer en per maand, het bedrag aan reiskostenvergoeding is vastgesteld.
6. Begin 2019 heeft verweerder derdenonderzoeken uitgevoerd bij diverse (voormalige) opdrachtgevers van eiseres. Met betrekking tot deze derdenonderzoeken heeft op 12 april 2019 contact per e-mail tussen verweerder en [F] plaatsgevonden. Bij brief van 26 april 2019 heeft verweerder een brief gestuurd op naam van eiseres ter attentie van [F] , dat een boekenonderzoek zal worden ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de jaren 2017 en 2018 van eiseres. Op 26 juni 2019 is het boekenonderzoek gestart. Dit heeft geresulteerd in een controlerapport met datum 22 januari 2020 (het controlerapport).
7. In het contolerapport is onder meer geconcludeerd dat eiseres te weinig CAO-toeslag bijzondere uren uitbetaalde. In het rapport staat:
4.4.3 Toeslag bijzondere uren
(…)
[ [A] ] heeft tijdens het gesprek op 26 juni 2019 uitdrukkelijk aangegeven dat de gehanteerde bruto uurlonen gebaseerd zijn op het basis cao-uurloon en direct al verhoogd is met de toeslag voor het werken in de nacht, weekend of op feestdagen. Deze (verhoogde) bruto uurlonen staan vermeld op de ontvangen stamgegevens per werknemer en dit bruto uurloon is de basis voor de verloning bij de betreffende werknemer. De cao-verhogingen per 1 januari en per 1 juli worden niet altijd doorgevoerd. [ [F] ] geeft aan dat het uurloon bij de meeste werknemers hoger is dan het (minimum) uurloon volgens de cao en ook de opdrachtgevers gaan niet meer betalen na een cao-verhoging. Tevens zouden de werknemers die in de nacht bij de diverse [horeca] vestigingen schoonmaken meer uren uitbetaald krijgen dan dat zij daadwerkelijk aan het werk zijn, aldus de heer [ [F] ].
Omdat de toeslag bijzondere uren niet apart wordt verloond, maar is gedisconteerd in het uurloon, kan de beoordeling of er daadwerkelijk genoeg loon (inclusief deze cao-toeslag) aan een werknemer is uitbetaald pas achteraf plaatsvinden als het aantal gewerkte uren waarvoor deze toeslag van toepassing is bekend is. De nachtelijke werkzaamheden bij de [horeca] vestigingen vinden geheel plaats in het tijdvak van 21:30 tot 06:00 uur. Hier is dus altijd de cao-toeslag bijzondere uren van toepassing. Daarnaast geldt voor deze nachtelijke werkzaamheden op grond van artikel 12 lid 3 van de cao dat er recht bestaat op een betaalde pauze van 0,5 uur. Voor de reistijd van de ene [horeca] vestiging naar de andere [horeca] vestiging geldt op basis van artikel 34 lid 5 dat deze reistijd ook uitbetaald dient te worden.
(…)
[ [F] ] heeft aangegeven dat de schoonmakers die in de nacht bij [horeca] werkzaam zijn per maand meer uren krijgen uitbetaald dan dat zij daadwerkelijk werkzaam zijn. Volgens [ [F] ] is dit per nacht 1 uur. Zoals aangegeven geldt voor de werknemers die in de nacht schoonmaken bij de diverse [horeca] vestigingen recht op doorbetaling van 0,5 uur pauze en doorbetaling reistijd tussen de twee locaties. Voor deze werknemers is bij de gemaakte berekening uitgegaan dat zij 6 uren per nacht krijgen uitbetaald, terwijl er 5,5 uur per nacht is gewerkt, inclusief de doorbetaling van de pauze en reistijd. Uit de gemaakte berekening blijkt dat bij een aantal werknemers uitgegaan is van een te laag all-in-uurloon. De geldende toeslag bijzondere uren is in de algemeen verbindend verklarende cao benoemd. Deze toeslag is voor de betreffende werknemers vorderbaar en inbaar. (…)
Uit het overzicht blijkt dat er gedurende het kalenderjaar 2018 € 63.110 te weinig aan cao-toeslag bijzondere uren is verloond. Waarbij opgemerkt dient te worden dat over dit bedrag ook 8% vakantietoeslag verschuldigd is, alsmede bij een groot aantal werknemers die voldoen aan de aanvullende voorwaarden een eindejaarsuitkering van 2,2%. Negen werknemers hebben geen recht op deze eindejaarsuitkering. Rekening houdend met de vakantietoeslag en eindejaarsuitkering is er gedurende het kalenderjaar 2018 totaal € 69.459 (€ 63.110 + € 5.049 + € 1.300) te weinig loon verloond.
(…)
Jaar |
Correctie |
Naheffing |
Loonheffing |
SV |
Zvw |
2018 |
€69.459 |
€ 40.179 |
€ 25.387 |
€ 10.000 |
€ 4.792 |
(…)
Gedurende het kalenderjaar 2017 was deze situatie ook van toepassing bij inhoudingsplichtige. Er is op dezelfde wijze een overzicht gemaakt. Hieruit blijkt dat ook in 2017 niet altijd op de juiste wijze rekening is gehouden met de cao-toeslag voor bijzondere uren. (…)
Uit het overzicht blijkt dat er gedurende het kalenderjaar 2017 € 61.456 te weinig aan cao-toeslag bijzondere uren is verloond. (…) Rekening houdend met de vakantietoeslag en eindejaarsuitkering is er gedurende het kalenderjaar 2017 totaal
€ 67.598 (C 61.456 + € 4.916 + € 1.226) te weinig loon is verloond.
(…)
Jaar |
Correctie |
Naheffing |
Loonheffing |
SV |
Zvw |
2017 |
€67.598 |
€ 38.779 |
€ 24.707 |
€ 9.577 |
€ 4.495 |
(…)
4.6.1.Reiskostenvergoeding
(…)
Aangenomen wordt dat deze onbelaste uitbetaling ter compensatie is van (het recht op) de toeslag bijzondere uren. In paragraaf 4.4.3 is reeds aangegeven dat voor de toeslag bijzondere uren naheffingsaanslagen zullen worden opgelegd, zodat deze nu voor de bovenmatige reiskostenvergoeding achterwege zullen worden gelaten.
(…)”
8. Met dagtekening 7 februari 2020 heeft verweerder aan eiseres, conform de correcties zoals vermeld in het controlerapport, naheffingsaanslagen met verzuimboetes opgelegd. Op 20 februari 2020 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft per brief van 21 april 2020 de beslistermijn verlengd tot 12 juni 2020.
9. Bij brief van 29 mei 2020 heeft verweerder kenbaar gemaakt voornemens te zijn het bezwaar af te wijzen. Hij heeft de beslistermijn opgeschort voor de duur van de specifieke noodmaatregelen die door de rijksoverheid in verband met Covid-19 zijn afgekondigd.
10. Per brief van 12 juni 2020 heeft de gemachtigde verweerder medegedeeld dat hij het niet eens is met de opschorting van de beslistermijn. In de brief heeft de gemachtigde de mogelijkheid genoemd om het hoorgesprek bij hem op kantoor te houden en benadrukt dat hij voorafgaand aan het horen inzage wil in de stukken.
11. Bij brief van 15 juni 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Zij wil in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord en wenst voorafgaand inzage in de stukken.
12. Op 15 en 16 juni 2020 is er telefonisch contact tussen de gemachtigde en verweerder geweest. Per e-mail van 23 juni 2020 heeft verweerder medegedeeld dat hij akkoord gaat met een hoorgesprek op het kantooradres van de gemachtigde. In zijn e-mail van 24 juni 2020 heeft de gemachtigde aangegeven dat eiseres toch telefonisch wenst te worden gehoord. Daarop heeft verweerder op 25 juni 2020 data voorgesteld aan de gemachtigde. Op 25 juni 2020 en op 1 juli 2020 heeft verweerder dossierstukken naar de gemachtigde gemaild. Bij brief van 1 juli 2020 heeft de gemachtigde medegedeeld dat eiseres afziet van het recht om te worden gehoord.
13. Per brief van 1 juli 2020 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
14. Verweerder heeft met dagtekening 17 juli 2020 het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en rentebeschikkingen gegrond verklaard voor zover het bezwaar zich richt tegen het nageheven lage-inkomensvoordeel. De verminderingsbeschikkingen zijn gedagtekend 30 juli 2020.
Geschil 15. In geschil is of de naheffingsaanslagen en verzuimboetes terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of sprake is van niet tijdig beslissen op bezwaar en recht bestaat op een dwangsom, of beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden en of de correctie in verband met de toeslag voor bijzondere uren terecht is.
16. Eiseres stelt dat niet tijdig op het bezwaar is beslist en dat zij recht heeft op een dwangsom voor zowel 2017 als 2018. Bovendien heeft verweerder de beginselen van behoorlijk bestuur geschonden door onder meer verkeerde tenaamstelling en adressering van de aankondiging van het boekenonderzoek en de naheffingsaanslagen. Dit moet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslagen. Daarnaast zijn de correcties onterecht. De toeslag bijzondere uren is al verwerkt in het loon de werknemers. Zij krijgen een vast loon en werken daadwerkelijk minder uren dan waarvoor zij betaald krijgen.
17. Verweerder stelt dat er tijdig is beslist op het bezwaarschrift. Door de coronamaatregelen en het thuiswerken was het niet mogelijk om eerder uitspraak op bezwaar te doen aangezien eiseres inzage in de stukken wilde. Van schending van beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd. De werknemers hebben de CAO-toeslagen waar ze recht op hadden daadwerkelijk ontvangen onder de noemer van “reiskostenvergoedingen”.
Beoordeling van het geschil
Beroep niet tijdig beslissen
18. Verweerder heeft bij brief van 21 april 2020 de beslistermijn onder toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb met zes weken verlengd. Verweerder diende daarom in beginsel uiterlijk op tot 12 juni 2020 op het bezwaar te beslissen. Tot zover is er geen geschil. De beslistermijn wordt opgeschort op grond van artikel 7.14 van de Awb in samenhang met artikel 4.15, tweede lid, sub c van de Awb zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is een beschikking te geven. Verweerder heeft aangevoerd dat hij in verband met de coronacrisis niet in staat was de behandeling van het bezwaarschrift overeenkomstig de wettelijke voorschriften uit te voeren, aangezien eiseres inzage in de stukken wilde en verweerder niet naar kantoor mocht komen. Fysieke inzage dan wel het selecteren en voor verzending klaarzetten van stukken was daarom niet mogelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is de coronacrisis een uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheid die buiten het toedoen en buiten de risicosfeer van verweerder ligt. Het is aannemelijk dat de coronacrisis overmacht voor ten minste enige dagen meebrengt. Verweerder heeft zich bovendien ingespannen om op korte termijn alsnog inzage te kunnen verlenen en eiseres te horen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de termijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar op 15 juni 2020 niet was verstreken. De ingebrekestelling is daarom prematuur en het beroep wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar is niet-ontvankelijk. Een dwangsom is niet verschuldigd.
19. Omdat hangende het beroep tegen het niet tijdig beslissen alsnog op het bezwaar is beslist, is op grond van artikel 6:20, derde lid van de Awb het beroep mede gericht tegen de uitspraak op bezwaar.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
20. Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur geen sprake. De brieven van verweerder en de naheffingsaanslagen zijn op naam gesteld van eiseres. Dat de aankondiging van het boekenonderzoek is verstuurd ter attentie van [F] is, zoals verweerder heeft verklaard, omdat de controlerend ambtenaren met hem reeds (telefonisch) contact hadden gehad en uit de derdenonderzoeken bleek dat [F] richting de opdrachtgevers steeds optrad als contactpersoon van eiseres. Verweerder had voorafgaand aan de aankondigingsbrief ook al per e-mail contact gehad met [F] . Bovendien blijkt uit de e-mail van 10 mei 2019 van [A] aan verweerder dat [D] op de hoogte was van het boekenonderzoek en aan de gemachtigde heeft gevraagd om de gegevens te verstrekken. Bij de adressering van de aankondiging van het boekenonderzoek en de naheffingsaanslagen is gebruik gemaakt van het laatst bekende adres van eiseres, zijnde [adres] [huisnummer] ( [postcode] ) te [plaats] . De (voormalige) vennoten hebben na ontbinding van eiseres niet doorgegeven dat correspondentie die nog betrekking zou hebben op eiseres, voortaan naar een ander postadres moest worden verstuurd zodat verweerder de aankondiging en de naheffingsaanslagen naar het juiste adres heeft verzonden.
Hoorplicht
21. Verweerder heeft eiseres voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Nu eiseres in haar brief van 1 juli 2020 expliciet heeft aangegeven dat zij afziet van haar recht te worden gehoord, is van schending van de hoorplicht geen sprake.
De naheffingsaanslagen
22. Loon is ingevolge artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Ingevolge artikel 13a van de Wet LB wordt loon beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel vorderbaar en tevens inbaar wordt.
23. Verweerder heeft de naheffingsaanslagen gebaseerd op CAO-toeslagen die eiseres niet zou hebben verloond en die zij als onbelaste reiskostenvergoedingen aan werknemers zou hebben uitbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of de CAO-toeslagen al dan niet in het loon van de werknemers zijn begrepen. Als die toeslagen niet in het loon zouden zijn begrepen, dan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van vorderbaar en inbaar loon. Daarbij weegt mee dat de werknemers blijkens de door hen afgelegde verklaringen hebben ingestemd met het loon dat zij hebben ontvangen. Verweerder heeft echter tevens gesteld dat de reiskostenvergoedingen verkapt loon vormen en de naheffingsaanslagen reeds daarom terecht zijn opgelegd. Vast staat dat eiseres € 66.566 (2017) en € 85.474 (2018) onbelast aan haar werknemers heeft uitbetaald onder de noemer reiskostenvergoedingen. Aangezien eiseres voor deze onbelaste reiskostenvergoeding geen enkele onderbouwing in haar administratie heeft vastgelegd, is niet voldaan aan de vereisten voor een onbelaste kostenvergoeding. De naheffingen over de onbelast uitbetaalde reiskostenvergoedingen zijn daarom terecht opgelegd.
24. De door verweerder toegepaste correctie over het jaar 2017 is hoger dan het bedrag aan uitbetaalde reiskostenvergoeding. Verweerder heeft een looncorrectie toegepast van € 67.598 terwijl de reiskostenvergoeding € 66.566 bedroeg. De naheffingsaanslag 2017 moet daarom worden verminderd naar een gecorrigeerd loon van € 66.566. De naheffingsaanslag 2018 blijft in stand aangezien de reiskostenvergoeding hoger is dan het gecorrigeerde loon.
Verzuimboetes
25. Eiseres is opgehouden te bestaan per 9 januari 2019. Gelet op het feit dat dit verweerder bekend was (dan wel redelijkerwijs bekend had moeten zijn), zijn de nadien aangekondigde en opgelegde verzuimboetes onterecht (vgl. r.o. 2.3.5 van ECLI:NL:HR:2017:2655). De verzuimboetes dienen daarom te worden vernietigd. Verweerder heeft daar overigens ter zitting mee ingestemd.
Belastingrente
26. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige rechtsregel rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Proceskostenvergoeding
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1). In de bezwaarfase heeft verweerder al een proceskostenvergoeding toegekend.
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ten aanzien van het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- -
-
verklaart het beroep ten aanzien van de naheffingsaanslag en rentebeschikking over het jaar 2018 ongegrond;
- -
-
verklaart het beroep ten aanzien van de naheffingsaanslag en rentebeschikking over het jaar 2017 gegrond;
- -
-
verklaart de beroepen ten aanzien van de verzuimboetes over 2017 en 2018 gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar over het jaar 2017 in zoverre en vernietigt de uitspraak op bezwaar over het jaar 2018 voor zover het de verzuimboete betreft;
- -
-
vermindert de naheffingsaanslag over het jaar 2017 naar een berekend naar een belastbaar loon van € 66.566 en vermindert de rentebeschikking over het jaar 2017 dienovereenkomstig;
- -
-
vernietigt de boetebeschikkingen over 2017 en 2018;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeeltes van de uitspraak op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B . Boom, voorzitter, en mr. E.E. Schotte en
mr. S .E. Postema, leden, in aanwezigheid van mr. S .R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.