Gerechtshof Den Haag, 27-07-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1905, BK-22/00001 en BK-22/00002
Gerechtshof Den Haag, 27-07-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1905, BK-22/00001 en BK-22/00002
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 juli 2022
- Datum publicatie
- 24 oktober 2022
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:15112, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:515
- Zaaknummer
- BK-22/00001 en BK-22/00002
Inhoudsindicatie
Aan (voormalig) v.o.f. opgelegde naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2017 en 2018. Overgelegde stukken tardief. Schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur? Aankondiging van het boekenonderzoek. Bekendmaking van de naheffingsaanslagen (art. 3:40 en 3:41 Awb). Verlenging van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar vanwege de noodmaatregelen in verband met de coronacrisis (art. 7:10, lid 3, Awb en art. 4:15, lid 2, letter c, Awb). Schending hoorplicht? Inspecteur heeft de aan de werknemers van belanghebbende verstrekte vergoeding van reiskosten terecht belast, aangezien sprake is van vervoer vanwege de werkgever.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-22/00001 en BK-22/00002
in het geding tussen:
V.O.F. [X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: N.A. Gangadin)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 16 december 2021, nummers SGR 20/4483 en SGR 20/4484.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2017 een naheffingsaanslag
loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 39.605. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een bedrag van € 3.392 aan belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd van € 3.960.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2018 een naheffingsaanslag
loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 41.653. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een bedrag van € 1.902 aan belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd van € 4.165.
Op 20 februari 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de opgelegde naheffingsaanslagen en verzuimboetes alsmede tegen de in rekening gebrachte belastingrente.
Belanghebbende heeft op 1 juli 2020 tegen het achterwege blijven van de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 354. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur op 17 juli 2020 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij de bezwaren betreffende de naheffingsaanslagen gedeeltelijk toegewezen, de verzuimboetes en de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd en een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 522. Bij beschikkingen van 30 juli 2020 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen overeenkomstig de uitspraken op bezwaar verminderd tot een bedrag van € 38.779 (jaar 2017) respectievelijk € 40.179 (jaar 2018) en de verzuimboetes en de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ten aanzien van het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep ten aanzien van de naheffingsaanslag en rentebeschikking over het jaar 2018 ongegrond;
- verklaart het beroep ten aanzien van de naheffingsaanslag en rentebeschikking over het jaar 2017 gegrond;
- verklaart de beroepen ten aanzien van de verzuimboetes over 2017 en 2018 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar over het jaar 2017 in zoverre en vernietigt de uitspraak op bezwaar over het jaar 2018 voor zover het de verzuimboete betreft;
- vermindert de naheffingsaanslag over het jaar 2017 naar een berekend naar een belastbaar loon van € 66.566 en vermindert de rentebeschikking over het jaar 2017 dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetebeschikkingen over 2017 en 2018;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeeltes van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van € 541 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 30 april 2022 en 9 mei 2022 een nader stuk en op 10 mei 2022 een pleitnota met bijlagen ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 mei 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende was een vennootschap onder firma. Haar ondernemingsactiviteiten bestonden uit de exploitatie van een schoonmaakbedrijf en het ter beschikking stellen van personeel aan derden (de werknemers). De vennoten van belanghebbende waren [A] en [B] . [C] was werknemer van belanghebbende en werkzaam als vestigingsmanager.
De ondernemingsactiviteiten van belanghebbende zijn op 9 januari 2019 overgegaan naar [X B.V.] . [A] , [D] (zoon) en [C] houden de aandelen in [X B.V.] .
De werknemers van belanghebbende voerden schoonmaakwerkzaamheden uit bij diverse vestigingen van [horeca] en bij vakantieparken. Zij verrichtten afwaswerkzaamheden bij een hotel en een partycentrum.
.
Belanghebbende heeft in 2017 € 66.566 en in 2018 € 85.474 onbelast als reiskostenvergoeding aan haar werknemers uitbetaald.
In de periode 12 februari 2019 tot en met 7 mei 2019 heeft de Inspecteur derdenonderzoeken verricht bij diverse (voormalige) opdrachtgevers van belanghebbende. Daarover is in de periode 12 april 2019 tot en met 24 april 2019 contact geweest tussen [E] van de Inspectie SZW en [C] .
Bij brief van 26 april 2019 heeft [F] (controleambtenaar bij de Belastingdienst) een ‘Verzoek om Informatie vooruitlopend op een in te stellen boekenonderzoek’ gezonden aan [belanghebbende] [lees: belanghebbende, Hof], [adres] , [postcode] [woonplaats] ter attentie van [C] . De brief vermeldt dat een boekenonderzoek zal worden ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018.
Bij brief van 17 juni 2019 met dezelfde adressering als onder 2.6 vermeld, heeft [F] de kort daarvoor telefonisch gemaakt afspraak dat het boekenonderzoek op 26 juni 2019 zal aanvangen, schriftelijk bevestigd. In de brief wordt voorts aangekondigd dat het boekenonderzoek op het bedrijfsadres zal plaatsvinden.
Het boekenonderzoek heeft geresulteerd in een controlerapport van 22 januari
2020 (het controlerapport).
Over het verloop van het onderzoek vermeldt het controlerapport het volgende:
“1.3 Verloop van het onderzoek
Datum start bezoeken opdrachtgevers : 12 februari 2019
Datum start waarnemingen ter plaatste : 11 april 2019
Datum schriftelijke vooraankondiging : 26 april 2019
Datum aankondiging : 17 juni 2019
Eerste dag ter plaatse : 26 juni 2019
Datum eindbespreking : 21 november 2019
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op het vestigingsadres van de adviseur, zijnde [adres 2] te [woonplaats] . De gesprekpartners waren de heren [C] en [G] .
Tijdens het gesprek op 26 juni 2019 is een aantal stukken opgevraagd. Afgesproken was dat deze uiterlijk 15 juli 2019 zouden worden toegezonden. Op verzoek van de heer [C] is hiervoor uitstel gegeven tot 15 augustus 2019. Op 23 augustus en op 25 september 2019 is een deel van de gevraagde informatie ontvangen van de heer [G] .
Op 10 oktober 2019 heeft er weer een bespreking plaatsgevonden op het adres [adres 2] te [woonplaats] met de heren [C] en [G] . Hierbij zijn de correcties besproken en is inhoudingsplichtige nogmaals in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken om hiermee deze correcties te weerleggen. Ook na herhaaldelijk contact met de heer [C] zijn niet alle stukken ontvangen.
Op 21 november 2019 is nogmaals gesproken met de heer [C] op het vestigingsadres van
inhoudingsplichtige. Bij alle gesprekken was ook de heer [E] (arbeidsinspecteur Inspectie SZW) aanwezig.”
Met betrekking tot de voor het geschil relevante correcties vermeldt het controlerapport het volgende: