Home

Rechtbank Den Haag, 30-03-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3462, AWB - 19 _ 4104

Rechtbank Den Haag, 30-03-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:3462, AWB - 19 _ 4104

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
30 maart 2021
Datum publicatie
7 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:3462
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4104

Inhoudsindicatie

Tegen de beslissing om een aanmaning of dwangbevel uit te vaardigen staat geen beroep open bij de bestuursrechter. Ondanks dat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden, kent de rechtbank geen vergoeding voor immateriële schade toe gezien het zeer geringe financiële belang van de zaak. De rentebeschikking is immers niet in geschil en de aanmaningskosten en de betekeningskosten zijn reeds voor de uitspraak op bezwaar vervallen

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 19/4104

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 september 2018 een aanmaning (de aanmaning) aan eiser gezonden voor de betaling van een bedrag van € 2.610 aan belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm). Daarbij is een bedrag van € 16 aan aanmaningskosten (de aanmaningskosten) in rekening gebracht.

Verweerder heeft op 26 oktober 2018 een dwangbevel (het dwangbevel) uitgevaardigd en daarbij een bedrag van € 269 aan betekeningskosten (de betekeningskosten) in rekening gebracht.

Verweerder heeft een bedrag van € 70 aan invorderingsrente (de invorderingsrente) in rekening gebracht over het Bpm bedrag van € 2.610.

Op 9 november 2018 heeft eiser bij rechtbank Zeeland-West-Brabant beroep ingesteld tegen het dwangbevel, de betekeningskosten en de invorderingsrente. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroepschrift doorgestuurd naar deze rechtbank. Deze rechtbank heeft het beroepschrift op 14 november 2018 doorgestuurd naar verweerder. Verweerder heeft dit beroepschrift in behandeling genomen als bezwaarschrift.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 mei 2019 het bezwaar ongegrond verklaard

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2021.

Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn drs. [A] en mr. [B] verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Met dagtekening 5 februari 2018 is aan eiser een naheffingsaanslag Bpm opgelegd ten bedrage van € 2.610 en een boetebeschikking ten bedrage van € 261. De uiterste betaaldatum is 19 februari 2018. Eiser heeft in verband met het tegen de naheffingsaanslag ingediende bezwaar om uitstel van betaling verzocht en gekregen. Met dagtekening 27 juli 2018 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaar en daarbij de boete teruggenomen.

2. De aanmaningskosten en de betekeningskosten zijn als gevolg van een systeemfout komen te vervallen. Verweerder heeft dit meegedeeld in de uitspraak op bezwaar. Eiser behoefde die kosten daarom niet meer te betalen.

3. Eiser heeft op 29 oktober 2018 een bedrag van € 2.626 (de naheffingsaanslag en de aanmaningskosten) betaald. Bij brief van 8 januari 2019 heeft verweerder meegedeeld dat als gevolg daarvan nog een bedrag van € 54 aan rente openstaat (€ 70 minus de betaalde aanmaningskosten van € 16).

Geschil 4. Eiser heeft ter zitting verklaard dat de invorderingsrente terecht en tot het juiste bedrag in rekening is gebracht. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de aanmaningskosten en de betekeningskosten reeds zijn vernietigd en dat deze kosten niet alsnog in rekening zullen worden gebracht. Tussen partijen is dus nog uitsluitend in geschil of verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door een aanmaning en dwangbevel uit te vaardigen (de invorderingsmaatregelen).

5. Eiser stelt dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld, omdat het uitvoeren van invorderingsmaatregelen tijdens een gerechtelijke procedure in strijd is met het Europeesrechtelijk verdedigingsbeginsel. Eiser wijst in dit kader op het Kamino-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.1 Volgens eiser is de rechtbank op basis van het Unierecht bevoegd om over het handelen van verweerder te oordelen, aangezien het Unierecht geen onderscheid maakt tussen de inspecteur en de ontvanger. Eiser heeft ter zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

6. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de redelijke termijn moet worden verlengd vanwege vertraging veroorzaakt door eiser. Verweerder wijst in dat verband op het feit dat eiser zijn bezwaarschrift heeft ingediend bij rechtbank Zeeland-West-Brabant en dat eiser een termijn van een maand heeft gekregen voor het motiveren van zijn bezwaarschrift en verder op de coronacrisis.

Beoordeling van het geschil

7. De invordering van belastingen door de ontvanger geschiedt met toepassing van de Invorderingswet 1990 (Iw). Een aanmaning en een dwangbevel worden in de Iw niet aangemerkt als beslissingen waartegen bezwaar en beroep openstaat. Op grond van artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage 2 kan verder slechts beroep worden ingesteld tegen beslissingen van verweerder op grond van de artikelen de artikelen 30, 49 en 62a van de Iw. De beslissing om een aanmaning of dwangbevel uit te vaardigen, behoort daartoe niet. Er staat daartegen dan ook geen beroep open bij de bestuursrechter. Dat betekent dat de bestuursrechter evenmin bevoegd is te oordelen over de rechtmatigheid van die beslissingen. Eiser dient zich daarvoor te wenden tot de civiele rechter. Op grond van de Kostenwet kunnen wel de kosten van aanmaning en dwangbevel aan de bestuursrechter worden voorgelegd, maar zoals hiervoor is vastgesteld zijn die kosten reeds vóór de uitspraak op bezwaar komen te vervallen.

8. Het Kamino-arrest leidt niet tot een ander oordeel. Dat daarin is geoordeeld dat de nationale rechter gehouden is de volle werking van het Unierecht te waarborgen, betekent niet dat voorbij moet worden gegaan aan de nationale wettelijke bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende rechterlijke instanties.

9. Gelet op wat is overwogen onder 4, is het beroep voor zover gericht tegen de rentebeschikking ongegrond en voor zover gericht tegen de aanmaningskosten en de betekeningskosten niet-ontvankelijk. Gelet op wat is overwogen onder 7 en 8, is de rechtbank onbevoegd met betrekking tot de invorderingsmaatregelen.

Vergoeding immateriële schade

10. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd, waarvan een half jaar aan de bezwaarfase dient te worden toegerekend. Het bezwaarschrift is op 14 november 2018 door verweerder ontvangen en door de rechtbank is op 30 maart 2021 uitspraak gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase twee jaar en bijna vijf maanden hebben geduurd.

11. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn op zichzelf met bijna vijf maanden is overschreden. De rechtbank ziet daarin echter geen aanleiding tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade gezien het zeer geringe financiële belang van de zaak.2 De rentebeschikking is immers niet in geschil en de aanmaningskosten en de betekeningskosten waren reeds voor de uitspraak op bezwaar komen te vervallen. Voorts is gesteld noch gebleken dat en in hoeverre eiser schade zou hebben geleden door de invorderingsmaatregelen. De rechtbank neemt daarom aan dat eiser geen spanning of frustratie heeft ervaren als gevolg van de termijnoverschrijding.

Proceskosten

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de invorderingsrente ongegrond;

- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de aanmaningskosten en de betekeningskosten niet-ontvankelijk;

- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht tegen de invorderingsmaatregelen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel