Rechtbank Den Haag, 23-06-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6986, AWB - 20 _ 307
Rechtbank Den Haag, 23-06-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6986, AWB - 20 _ 307
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 juni 2021
- Datum publicatie
- 7 juli 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2021:6986
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:1457, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 307
Inhoudsindicatie
Op de verstrekking van gezonde lunchmaaltijden is de gerichte vrijstelling voor Arbovoorzieningen niet van toepassing. De lunchmaaltijden kwalificeren niet als een voorziening die rechtstreeks voortvloeit uit het arbeidsomstandighedenbeleid dat de inhoudingsplichtige voert op grond van de Arbowet. Een verband tussen de veiligheid en de gezondheid van de werknemers enerzijds en de met de arbeid verbonden aspecten anderzijds ontbreekt.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 20/307 en 20/309
(gemachtigde: drs. M.C. Dijkshoorn),
en
Procesverloop
Eiseres heeft voor de tijdvakken 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2018 en 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 op aangifte loonheffingen afgedragen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2019 de bezwaren die gericht waren tegen de afdracht van loonheffingen over de hiervoor genoemde aangiftetijdvakken afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021.
Eiseres is vertegenwoordigd door [A] , bijgestaan door dr. [B] en mr. [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [D] , [E] LLM en mr. [F] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is gespecialiseerd in de ontwikkeling en verkoop van cressen (kiemgroenten). Eiseres heeft ruim 200 werknemers in dienstbetrekking.
2. Eiseres streeft ernaar om het gezondste bedrijfsrestaurant van Nederland te hebben. Werknemers van eiseres konden in 2017 en 2018 dagelijks kosteloos lunchen in dit bedrijfsrestaurant. Zij kregen daarbij de keuze tussen twee maaltijden (de lunchmaaltijden). De lunchmaaltijden bevatten een vastgestelde minimum hoeveelheid groenten. De lunchmaaltijden zijn afgestemd met een diëtiste en bevatten geen toevoegingen zoals zout, suiker en E-nummers.
3. Eiseres nam in 2017 en 2018 de volledige kosten van de lunchmaaltijden voor haar rekening. Werknemers betaalden geen eigen bijdrage.
4. Op 13 juni 2018 heeft [G] , werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een e-mail aan de belastingadviseur van eiseres geschreven met daarin de volgende passage:
“(…) De werkgever moet vooral zorgen dat schade aan de gezondheid door werk wordt voorkomen.
De Arbowet legt niet op dat hij gezondheidsbevorderende maatregelen moet nemen.
Fitness en gezonde maaltijden vallen m.i. niet onder de wettelijk verplichte elementen van het arbobeleid.
Arbeidsomstandighedenbeleid kan echter veel meer omvatten dan het wettelijk verplichte beleid, en bijdragen aan de welzijn van de werknemers.
Het aanbieden van bijvoorbeeld fitness en gezonde maaltijden op de werkplek valt wel onder het arbeidsomstandighedenbeleid, maar niet onder het wettelijk verplichte deel. (…).”
5. In de Beleidsverklaring Gezonde voeding (de Beleidsverklaring) van eiseres staat onder meer dat eiseres zorgt voor arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden die bijdragen aan de gezondheid van alle medewerkers en dat gezonde voeding daar een cruciaal onderdeel van is. Ook is genoemd dat alle werknemers ter bescherming van de veiligheid en bevordering van de gezondheid recht hebben op een gezonde maaltijd op de werkplek.
6. In het document “Risico- inventarisatie en - evaluatie (RI&E) en Plan van Aanpak” van 4 september 2018 (de RI&E en het Plan van Aanpak) is op pagina 12 met betrekking tot het “Beleid gezondheid en vitaliteit” onder “constateringen” vermeld:
“ [eiseres] voert een gezond bedrijfsrestaurant. In dit restaurant worden gezonde maaltijden aangeboden ter bevordering van de gezondheid en vitaliteit van de werknemers. Hierdoor wordt ook het ziekteverzuim verminderd. Er worden aantoonbare gezondheidsmetingen gedaan bij de werknemers en de maaltijden worden met grote zorgvuldigheid bereid in overleg met deskundigen (o.a. Zorg van de zaak).”
Het veld “Plan van aanpak” bevat geen tekst.
7. In een notitie van 20 februari 2017 hebben een arts bedrijfsgeneeskunde en een bedrijfsarts onder verwijzing naar de verstrekking van de lunchmaaltijden geschreven dat het door eiseres geïnitieerde preventie- en gezondheidsprogramma past binnen het arbeidsomstandighedenbeleid en voldoet aan de verplichting van de werkgever op reductie van gezondheidsrisico’s zoals beschreven in de Arbowet.
8. Eiseres heeft de verstrekking van de lunchmaaltijden in 2017 en 2018 aangewezen als eindheffingsbestanddeel voor de loonheffingen. Eiseres heeft de lunchmaaltijden ten laste van de vrije ruimte gebracht en daarbij de vrije ruimte overschreden. Over de overschrijdingen heeft eiseres loonbelasting betaald in de vorm van een eindheffing van 80%. Dit heeft voor de verstrekking van de lunchmaaltijden in 2017 geleid tot een afdracht van € 35.994 op de aangifte over het tijdvak januari 2018. Voor de verstrekking van de lunchmaaltijden in 2018 heeft een afdracht plaatsgevonden van € 22.194 op de aangifte over het tijdvak januari 2019.
Geschil
9. In geschil is of de gerichte vrijstelling voor Arbovoorzieningen zoals bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdeel h, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) juncto artikel 8.4a, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB 2011) (de gerichte vrijstelling voor Arbovoorzieningen) van toepassing is op de verstrekking van de lunchmaaltijden in 2017 en 2018.
10. Eiseres stelt dat de lunchmaaltijden onder de gerichte vrijstelling voor Arbovoorzieningen vallen en daardoor onbelast zijn. Het verstrekken van gezonde maaltijden is in lijn met het doel en de strekking van de gerichte vrijstelling voor Arbovoorzieningen. Zoals ook volgt uit de RI&E en het Plan van Aanpak vormt de verstrekking van de lunchmaaltijden een relevant, wezenlijk en integraal onderdeel van het door haar gevoerde Arbo- en preventiebeleid. Eiseres verwijst ook naar de notitie van de arts bedrijfsgeneeskunde en de bedrijfsarts en ziet haar standpunt eveneens bevestigd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
11. Verweerder stelt dat de lunchmaaltijden niet onder de gerichte vrijstelling voor Arbovoorzieningen vallen, waardoor het voordeel dat de werknemers in 2017 en 2018 hebben genoten terecht als eindheffingsloon is aangewezen. Verweerder voert daartoe aan dat de verstrekking van gezonde maaltijden te algemeen is om te kunnen spreken van beleid dat de werkgever voert op grond van de Arbowet. Uit het feit dat de wetgever een specifieke regeling heeft opgesteld voor kantinemaaltijden volgt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om maaltijden onder de gerichte vrijstelling voor Arbovoorzieningen te plaatsen. Daarbij komt dat niet is voldaan aan het vereiste dat de verstrekking van de lunchmaaltijden rechtstreeks voortvloeit uit het arbeidsomstandighedenbeleid omdat in de RI&E en het Plan van Aanpak geen specifiek risico van ongezonde kantinemaaltijden is geïdentificeerd. Tot slot voert verweerder aan dat uit het samenstel van de parlementaire toelichting bij de wet- en regelgeving volgt dat de verstrekking in redelijkheid voor de dienstbetrekking moet zijn gedaan en dat ook aan dat vereiste niet is voldaan.
Beoordeling van het geschil
12. Artikel 31a, tweede lid, van de wet LB luidt:
“2. De verschuldigde belasting met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, wordt bepaald naar een tarief van 80%, met dien verstande dat deze vergoedingen en verstrekkingen worden verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met het bedrag aan vrije ruimte als bedoeld in het derde lid, alsmede met vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, ter zake of in de vorm van:
(…)
h. bij ministeriële regeling aan te wijzen voorzieningen die geheel of gedeeltelijk op een bij die ministeriële regeling aan te wijzen werkplek worden gebruikt of verbruikt; (…)”
13. Artikel 8.4a van de URLB 2011 luidt: “1. Tot de voorzieningen, bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdeel h, van de wet, behoren, ingeval deze geheel of gedeeltelijk op de werkplek gebruikt of verbruikt worden: a. voorzieningen die rechtstreeks voortvloeien uit het arbeidsomstandighedenbeleid dat de inhoudingsplichtige voert op grond van de Arbeidsomstandighedenwet; (…)”
14. In de toelichting bij de URLB 20111 is opgenomen:
“Van werkplekgerelateerde voorzieningen in het kader van het arbeidsomstandighedenbeleid dat een werkgever voert, is bijvoorbeeld sprake bij geneeskundige keuringen of bij inentingen in het kader van preventie- en verzuimbeleid. Ook bij een veiligheidsbril met geslepen glazen voor een laborant of lasser, een zonnebril voor een chauffeur of piloot, of een beeldschermbril kan sprake zijn van een werkplekgerelateerde verstrekking in het kader van het arbeidsomstandighedenbeleid van een werkgever. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een EHBO-cursus, speciale isolerende of beschermende kleding of een stoelmassage op de werkplek, maar bijvoorbeeld niet voor het verstrekken van een fiets teneinde het welzijn en de gezondheid van werknemers in het algemeen te bevorderen. Voor het verstrekken van een fiets biedt de werkkostenregeling wel andere mogelijkheden, zoals het aanwijzen van de fiets als eindheffingsbestanddeel. Aan een dergelijke verstrekking worden geen nadere voorwaarden gesteld.”
15. Artikel 3, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) luidt:
“1. De werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij hij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht neemt:
(…)
b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd worden de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, worden daartoe andere doeltreffende maatregelen getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming voorrang hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; (…);”
16. Artikel 5, eerste lid, van de Arbowet luidt:
“1. Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers.”
17. Naar het oordeel van de rechtbank is de gerichte vrijstelling voor Arbovoorzieningen niet van toepassing op de verstrekking van de lunchmaaltijden. De lunchmaaltijden kwalificeren niet als een voorziening die rechtstreeks voortvloeit uit het arbeidsomstandighedenbeleid dat de inhoudingsplichtige voert op grond van de Arbowet. Van een met de arbeid verbonden aspect als bedoeld in artikel 3 van de Arbowet is bij een lunchmaaltijd geen sprake, ook niet wanneer die tot doel heeft een bijdrage te leveren aan de gezondheid van de werknemers. Voor de door eiseres voorgestane ruime uitleg van artikel 3 van de Arbowet, die erop neerkomt dat daarmee ook wordt gedoeld op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer in het algemeen, ziet de rechtbank gelet op de wettekst geen ruimte; uit die tekst volgt immers dat een verband is vereist tussen de veiligheid en de gezondheid van de werknemers enerzijds en de met de arbeid verbonden aspecten anderzijds. Dat strookt ook met de onder 14 genoemde toelichting op de URLB 2011. De lunchmaaltijd is ook geen risico die de arbeid voor de werknemer met zich brengt als bedoeld in artikel 5 van de Arbowet. Het gaat immers niet om een verstrekking wegens bijzondere risico’s die samenhangen met de aard van het werk, maar om het verbeteren van de gezondheid in algemene zin. Dat eiseres sinds september 2018 in de RI&E en het Plan van Aanpak de gezondheidsvoordelen van de verstrekking van de lunchmaaltijden benoemt, maakt dit niet anders. Bij het voorgaande heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voor maaltijden die op de werkplek worden verstrekt in een speciale regeling is voorzien: de verstrekking van een maaltijd door de werkgever aan haar werknemers met een niet meer dan bijkomstig zakelijk karakter is voor de loonheffingen belast, waarbij wordt uitgegaan van een normbedrag (artt. 13, derde lid, onder a, van de Wet LB en 3.8, eerste lid, onder a, URLB 2011). Gelet op die wetssystematiek past het niet om lunchmaaltijden onder een gerichte vrijstelling te brengen, ook niet wanneer het doelbewust en vanuit overtuiging om louter gezonde maaltijden gaat. De door eiseres aangevoerde argumenten treffen verder ook geen doel. Weliswaar is het bieden van gezonde lunchmaaltijden vooruitstrevend en is gezonde voeding maatschappelijk gezien wenselijk, maar het maakt niet dat de verstrekking van de lunchmaaltijden als gericht vrijgestelde Arbovoorziening geldt. Voeding is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank te algemeen van aard.
18. Dat in het (inmiddels ingetrokken) besluit van 15 juli 20042 is genoemd dat een cursus stoppen met roken belastingvrij mag worden vergoed of verstrekt, leidt niet tot een ander oordeel. In dat geval is verwezen naar handhaving van een rookverbod op de werkplek en de vereiste zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden. Dat betreft een andere situatie. Ook de conclusie van de bedrijfsarts en arts bedrijfsgeneeskunde (zie 7 hiervoor) inhoudende dat de verstrekking van lunchmaaltijden past binnen het arbeidsomstandighedenbeleid van eiseres maakt het niet anders, nu artsen niet over de uitleg van fiscale wetgeving en beleid gaan. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat haar standpunt wordt onderschreven door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zie 4 hiervoor). De uitleg van fiscale wetgeving is immers geen bevoegdheid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarbij komt dat uit de door eiseres overgelegde e-mailcorrespondentie geen standpuntbepaling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt. Wat eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt ook niet tot een ander oordeel.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, voorzitter, en mr. S.E. Postema en mr. A.D. van Riel, leden, in aanwezigheid van mr. G.E. Brummel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: