Gerechtshof Den Haag, 27-07-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1457, BK-21/00701 en BK-21/00702
Gerechtshof Den Haag, 27-07-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1457, BK-21/00701 en BK-21/00702
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 juli 2022
- Datum publicatie
- 11 augustus 2022
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:6986, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1430
- Zaaknummer
- BK-21/00701 en BK-21/00702
Inhoudsindicatie
Art. 31, lid 1, letter f en letter g, art. 31, lid 2, en art. 31a, lid 2, letter h, Wet LB 1964 juncto art. 8.4a, lid 1, letter a, URLB 2011. Werkkostenregeling. Valt de verstrekking van gezonde lunchmaaltijden onder een gerichte vrijstelling? Belanghebbende kan geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen aan een uitlating van een ander bestuursorgaan. Art. 31a, lid 2, letter b, Wet LB 1964; de verstrekking van gezonde lunchmaaltijden is niet van meer dan bijkomstig zakelijk belang.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-21/00701 en BK-21/00702
in het geding tussen:
(gemachtigde: F.M. Werger)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 juni 2021, nummers SGR 20/307 en SGR 20/309.
Procesverloop
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 januari 2018 op aangifte een bedrag van € 40.805 aan eindheffing in de loonheffing afgedragen.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de in 1.1.1 genoemde afdracht eindheffing gedeeltelijk gegrond verklaard en de verschuldigde afdracht eindheffing verminderd tot € 35.994.
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 op aangifte een bedrag van € 22.194 aan eindheffing in de loonheffing afgedragen.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de in 1.2.1 genoemde afdracht eindheffing gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van de ingestelde beroepen is een griffierecht geheven van éénmaal € 354. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 541. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 20 mei 2022 een nader stuk ingediend. De Inspecteur heeft op 30 mei 2022 een pleitnota ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 juni 2022. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is gespecialiseerd in de ontwikkeling en verkoop van cressen (kiemgroenten). Belanghebbende heeft ruim 200 werknemers in dienstbetrekking.
Belanghebbende heeft in de jaren 2017 en 2018 vanuit het bedrijfsrestaurant lunchmaaltijden aan haar werknemers verstrekt. De werknemers kregen daarbij dagelijks de keuze tussen twee maaltijden (de lunchmaaltijden).
In een notitie van 20 februari 2017 hebben een arts bedrijfsgeneeskunde en een bedrijfsarts, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“Betreft: Gezond Bedrijfsrestaurant [belanghebbende]
(…)
[Belanghebbende] neemt haar verantwoordelijkheid als goed werkgever en biedt haar medewerkers een gezonde, uitgebalanceerde maaltijd aan. Deze maaltijden worden samengesteld door een diëtiste en voldoen aan de richtlijn gezonde voeding van de gezondheidsraad en de schijf van vijf van het voedingscentrum. Mede gezien het feit dat [belanghebbende] binnenkort ook bewegingsprogramma’s zal aanbieden aan de werknemers, zal de aangeboden gezonde voeding in combinatie met verantwoord bewegen naar verwachting nog meer effect sorteren.
Dit door de werkgever geïnitieerd preventie- en gezondheidsprogramma past binnen het arbobeleid en voldoet aan de verplichting van de werkgever op reductie van gezondheidsrisico’s zoals beschreven in de arbeidsomstandighedenwet. Derhalve kan dit dus gezien worden als een gezondheidsrisco reducerende voorziening.”
Bij e-mail van 13 juni 2018 heeft [A] , werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan de belastingadviseur van belanghebbende, voor zover van belang, het volgende geschreven:
“De zorgplicht van de werkgever voor gezondheid en veiligheid van werknemers ligt vast in artikel 3 van de Arbowet.
(…) De werkgever moet vooral zorgen dat schade aan de gezondheid door werk wordt voorkomen.
De Arbowet legt niet op dat hij gezondheidsbevorderende maatregelen moet nemen.
Fitness en gezonde maaltijden vallen m.i. niet onder de wettelijk verplichte elementen van het arbobeleid.
Arbeidsomstandighedenbeleid kan echter veel meer omvatten dan het wettelijk verplichte beleid, en bijdragen aan de welzijn van de werknemers.
Het aanbieden van bijvoorbeeld fitness en gezonde maaltijden op de werkplek valt wel onder het arbeidsomstandighedenbeleid, maar niet onder het wettelijk verplichte deel.”
In het document “Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en Plan van Aanpak” (de RI&E en het Plan van Aanpak) van 4 september 2018 is op pagina 12 met betrekking tot het “Beleid gezondheid en vitaliteit” onder ”constateringen/opmerkingen” vermeld:
“[Belanghebbende] voert een gezond bedrijfsrestaurant. In dit restaurant worden gezonde
maaltijden aangeboden ter bevordering van de gezondheid en vitaliteit van de werknemers.
Hierdoor wordt ook het ziekteverzuim verminderd. Er worden aantoonbare
gezondheidsmetingen gedaan bij de werknemers en de maaltijden worden met grote
zorgvuldigheid bereid in overleg met deskundigen (o.a. Zorg van de zaak).”
Het bijbehorende veld “maatregel/advies” onder “Plan van aanpak” bevat geen tekst.
In de Beleidsverklaring Gezonde Voeding van november 2018, opgenomen in het Arboplan van belanghebbende, staat, voor zover van belang, het volgende vermeld: