Home

Rechtbank Den Haag, 15-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7764, 19_7336 en 19_7337

Rechtbank Den Haag, 15-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7764, 19_7336 en 19_7337

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
15 juli 2021
Datum publicatie
19 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:7764
Formele relaties
Zaaknummer
19_7336 en 19_7337

Inhoudsindicatie

Eiser maakt niet aannemelijk dat bij de aanslagoplegging IB/PVV voor het jaar 2015 een hoger bedrag aan ingehouden dividendbelasting in aanmerking moet worden genomen. Evenmin maakt hij aannemelijk dat de vermogensrendementsheffing voor hem een individuele en buitensporige last vormt. Het belastbaar inkomen is niet te hoog vastgesteld. Wegens schending van de hoorplicht is het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV gegrond verklaard.

Bezwaar tegen aanslag Zvw is terecht niet ontvankelijk verklaard nu deze aanslag niet verder kan worden verlaagd. Beroep dat ziet op de aanslag Zvw ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 19/7336 en SGR 19/7337

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de aanslag IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (de aanslag Zvw) opgelegd. Bij de aanslag IB/PVV is belastingrente in rekening gebracht.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. Bij uitspraken op bezwaar van 9 oktober 2019 is het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV afgewezen en is het bezwaar tegen de aanslag Zvw niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV geregistreerd onder zaaknummer SGR 19/7336 en beroep dat ziet op de aanslag Zvw onder zaaknummer SGR 19/7337.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] .

Feiten

1. Eiser heeft aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 252 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.684. In de aangifte is € 142 aan ingehouden dividendbelasting opgenomen.

2. In de aangifte van de fiscaal partner van eiser zijn geen voorheffingen opgenomen.

3. De aanslag IB/PVV is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 252 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.684. Met inachtneming van € 142 aan ingehouden dividendbelasting, voorlopige teruggave(n) en voorlopige aanslag(en) bedraagt de te betalen belasting € 50. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 2.

4. De aanslag Zvw is opgelegd naar een bijdrage inkomen van € 285, hetgeen resulteert in een bijdrage van € 13. Nu dit bedrag onder de aanslaggrens blijft, is een eerder bij voorlopige aanslag vastgestelde bijdrage tezamen met daarbij in rekening gebrachte belastingrente en te vergoeden belastingrente aan eiser betaald dan wel verrekend.

5. Bij brief van 18 september 2019 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om vóór 2 oktober 2019 een afspraak te maken om zijn bezwaar mondeling toe te lichten.

6. De uitspraken op bezwaar zijn gedaan zonder dat een hoorgesprek heeft plaatsgevonden.

Geschil

7. In geschil is of het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV terecht is afgewezen en of het bezwaar tegen de aanslag Zvw terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Meer specifiek is in geschil of verweerder terecht rekening heeft gehouden met een bedrag van € 142 aan ingehouden dividendbelasting en of het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen naar een juist bedrag is vastgesteld. Tevens is in geschil of de hoorplicht is geschonden.

8. Eiser stelt dat het bedrag aan ingehouden dividendbelasting moet worden verhoogd zodat de verschuldigde belasting daalt tot onder de aanslaggrens van artikel 9.4, eerste lid, onderdeel a. van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Daarnaast is volgens eiser de vermogensrendementsheffing in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en zou bij belastingheffing over vermogen moeten worden uitgegaan van daadwerkelijk behaald rendement. Eiser stelt dat de hoorplicht is geschonden.

9. Volgens verweerder kan het bedrag aan ingehouden dividendbelasting niet worden verhoogd en is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen naar een juist bedrag vastgesteld. Verweerder stelt dat de hoorplicht niet is geschonden.

Beoordeling van het geschil

Aanslag Zvw

10. De rechtbank stelt voorop dat voor een ontvankelijk bezwaar – onder meer – is vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd van partijen te herleiden (proces)belang bij een uitspraak op dat bezwaar, in die zin dat de eisende partij door die beslissing in een gunstigere positie zou kunnen geraken. Een dergelijk belang is bij het bezwaar van eiser tegen de aanslag Zvw niet aanwezig. Immers, de aanslag kan niet verder verlaagd worden. Het bezwaar tegen de aanslag Zvw is dan ook terecht wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep met zaaknummer SGR 19/7337 dient ongegrond te worden verklaard.

Aanslag IB/PVV

11. Eiser stelt dat het aangegeven bedrag aan ingehouden dividendbelasting moet worden verhoogd van € 142 naar € 147. Uit de aangiften IB/PVV van eiser en zijn fiscaal partner volgt echter dat in totaal € 142 aan ingehouden dividendbelasting is aangegeven. Dat op dividenduitkeringen aan eiser en zijn fiscaal partner een hoger bedrag aan dividendbelasting is ingehouden, volgt uit niets. Er bestaat dan ook geen grond om een hoger bedrag aan dividendbelasting in aanmerking te nemen dan bij het opleggen van de aanslag in aanmerking is genomen.

12. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 juni 20191, geoordeeld dat voor 2013 en 2014 de vermogensrendementsheffing, mede gelet op het tarief, op stelselniveau in strijd is met artikel 1 EP indien het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor die jaren lager is dan 1,2 procent. Voor het jaar 2015 heeft de Hoge Raad in gelijke zin geoordeeld.2 De Hoge Raad heeft overwogen dat met een dergelijke schending op stelselniveau een rechtstekort gepaard gaat waarin niet kan worden voorzien zonder op stelselniveau keuzes te maken. Deze keuzes zijn niet voldoende duidelijk uit het stelsel van de wet af te leiden.3 De rechter past dan ten opzichte van de wetgever terughoudendheid bij het voorzien in zo’n rechtstekort op stelselniveau. Voor ingrijpen van de rechter is in beginsel geen plaats, tenzij een individuele belastingplichtige in strijd met artikel 1 van het EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Van een individuele en buitensporige last is sprake, indien en voor zover deze last zich in het geval van de betrokken belastingplichtige sterker laat voelen dan in het algemeen.4 Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last, moeten de gevolgen van de vermogensrendementsheffing worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokken belastingplichtige.5

13. Voor zover eiser stelt dat sprake is van een individuele en buitensporige last heeft hij die stelling niet onderbouwd en slaagt hij niet in de op hem rustende bewijslast.

14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het belastbaar inkomen niet naar een te hoog bedrag vastgesteld. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.

Hoorplicht

15. Ingevolge artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan in een beperkt aantal gevallen van het horen van een belanghebbende worden afgezien. Voor wat betreft de aanslag Zvw is sprake van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar in de zin van artikel 7:3, letter a van de Awb zodat verweerder daarvoor heeft kunnen afzien van het horen. Voor de aanslag IB/PVV is echter geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb. Dat eiser naar aanleiding van de brief van 18 september 2019 geen afspraak heeft gemaakt om zijn standpunt mondeling toe te lichten, betekent niet dat eiser heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.6 Dat betekent dat voor wat betreft de aanslag IB/PVV de hoorplicht is geschonden.

16. Gelet op de schending van de hoorplicht dient het beroep met zaaknummer SGR 19/7336 gegrond te worden verklaard en wordt de uitspraak op bezwaar vernietigd. Nu de aanslag IB/PVV niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld en alsnog horen niet tot een andere uitkomst zal leiden, zal de rechtbank met toepassing van de artikelen 8:41a en 8:72, derde lid, aanhef en letter a, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven.

Proceskosten

17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Eiser heeft verzocht om vergoeding van in totaal € 50 aan verletkosten voor de behandeling van onderhavige zaken en een aantal op dezelfde zitting behandelde zaken van hemzelf en zijn fiscaal partner. Daarbij heeft hij gewezen op werkzaamheden die hij als freelancer verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke vergoeding redelijk. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van verletkosten. Het enkele feit dat het door eiser aangegeven bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden gering is, is daartoe ontoereikend. Verweerder dient derhalve € 50 aan verletkosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 19/7337 ongegrond;

- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 19/7336 gegrond;

- vernietigt de in zaak SGR 19/7336 bestreden uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 50;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,

2500 EH Den Haag.