Rechtbank Den Haag, 15-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7765, 19_7338 en 19_7339
Rechtbank Den Haag, 15-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:7765, 19_7338 en 19_7339
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 juli 2021
- Datum publicatie
- 19 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2021:7765
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:1284, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19_7338 en 19_7339
Inhoudsindicatie
Aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2016 kunnen niet verder worden verlaagd. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV is terecht niet aangewezen als massaal bezwaar tegen de vermogensrendementsheffing. Bij het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV is niet-ontvankelijkverklaring ten onrechte achterwege gebleven zodat het beroep gegrond is.
Het bezwaar tegen de aanslag Zvw is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Beroep dat ziet op de aanslag Zvw ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 19/7338 en SGR 19/7339
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de aanslag IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (de aanslag Zvw) opgelegd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. Bij uitspraken op bezwaar van 9 oktober 2019 is het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV afgewezen en is het bezwaar tegen de aanslag Zvw niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep dat ziet op de aanslag IB/PVV geregistreerd onder zaaknummer SGR 19/7338 en het beroep dat ziet op de aanslag Zvw onder zaaknummer SGR 19/7339.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A].
Feiten
1. Eiser heeft aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 835 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.658.
2. De aanslagen IB/PVV en Zvw zijn opgelegd conform de ingediende aangifte. De vastgestelde IB/PVV bedraagt na toepassing van de heffingskortingen € 45. De vastgestelde bijdrage Zvw bedraagt eveneens € 45. Met inachtneming van de aanslaggrens van artikel 9.4, eerste lid, onderdeel a. van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 zijn beide aanslagen vastgesteld op nihil.
3. Bij brief van 18 september 2019 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om vóór 2 oktober 2019 een afspraak te maken om zijn bezwaar mondeling toe te lichten.
4. De uitspraken op bezwaar zijn gedaan zonder dat een hoorgesprek heeft plaatsgevonden.
5. In geschil is of het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV terecht is afgewezen en of het bezwaar tegen de aanslag Zvw terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Meer specifiek is in geschil of het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen naar een juist bedrag is vastgesteld. Tevens is in geschil of de hoorplicht is geschonden.
6. Volgens eiser is de vermogensrendementsheffing in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en zou bij belastingheffing over vermogen moeten worden uitgegaan van daadwerkelijk behaald rendement. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 ten onrechte niet is aangewezen als massaal-bezwaar tegen de vermogensrendementsheffing. Eiser stelt daarnaast dat de hoorplicht is geschonden.
7. Volgens verweerder zijn de aanslagen juist vastgesteld en is de hoorplicht niet geschonden. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat ook het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.
Beoordeling van het geschil
8. De rechtbank stelt voorop dat voor een ontvankelijk bezwaar – onder meer – is vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd van partijen te herleiden (proces)belang bij een uitspraak op dat bezwaar, in die zin dat de eisende partij door die beslissing in een gunstigere positie zou kunnen geraken. Een dergelijk belang is bij het bezwaar van eiser tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw niet aanwezig. Immers, de aanslagen kunnen niet verder verlaagd worden.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar van eiser tegen de aanslag IB/PVV terecht niet aangewezen als massaal bezwaar tegen de vermogensrendementsheffing. Nu het bezwaar is gericht tegen een nihilaanslag, kan aanwijzing als massaal bezwaar niet resulteren in een voor eiser voordeligere uitkomst. De stelling van eiser dat hij, bij vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, mogelijk geld terug zou ontvangen wegens ingehouden dividendbelasting, slaagt niet. Dat sprake is van ingehouden dividendbelasting volgt uit niets.
10. Eiser heeft in de bezwaarfase verzocht om te worden gehoord. Aangezien de bezwaren niet tot verlaging van de aanslagen konden leiden, is de hoorplicht evenwel niet geschonden.
11. Gelet op het voorgaande is het bezwaar tegen de aanslag Zvw terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep met zaaknummer SGR 19/7339 dient ongegrond te worden verklaard. Bij het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV is niet-ontvankelijkverklaring ten onrechte achterwege gebleven. Het beroep met zaaknummer SGR 19/7338 dient daarom gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal met toepassing van de artikelen 8:41a en 8:72, derde lid, aanhef en letter b, van de Algemene wet bestuursrecht de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV vernietigen, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
Proceskosten
12. Op de zitting zijn ook andere zaken van eiser en zijn fiscaal partner behandeld. Eiser heeft verzocht om een proceskostenvergoeding van € 50 voor alle op deze zitting behandelde zaken. Uit het oogpunt van doelmatigheid heeft de rechtbank op dit verzoek beslist in de uitspraak in de zaken SGR 19/7336 en SGR 19/7337. Voor een veroordeling tot vergoeding van het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding nu in onderhavige zaken geen afzonderlijk griffierecht is geheven.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 19/7339 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 19/7338 gegrond;
- vernietigt de in zaak SGR 19/7338 bestreden uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.