Rechtbank Den Haag, 22-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9858, 20/6531
Rechtbank Den Haag, 22-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:9858, 20/6531
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 juli 2021
- Datum publicatie
- 14 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2021:9858
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:1094, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/6531
Inhoudsindicatie
Box 3 heffing medewerker Europees Octrooi Bureau is terecht.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/6531
(gemachtigde: W. Verhulst),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 september 2020 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1966, heeft de Belgische nationaliteit en is in 1969 vanuit België naar Nederland verhuist. Eiseres is vanaf 1 september april 1998 in dienstbetrekking werkzaam bij het [organisatie] te [plaats] (het [organisatie] ). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aan eiseres de status BO/DV toegekend. BO staat voor een medewerker die wordt gelijkgesteld met een lid van het administratieve en technische personeel van een internationale organisatie. Met de toevoeging DV wordt aangegeven dat zij duurzaam verblijf houdt in Nederland.
2. Eiseres heeft voor het jaar 2016 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit inkomen sparen en beleggen van € 18.030. Daarbij heeft zij een bedrag van € 425.508 als totale waarde aan bezittingen van de bank- en spaartegoeden in Nederland aangegeven. Verweerder heeft conform de aangifte de onderhavige aanslag aan eiseres opgelegd.
Geschil 3. In geschil is of verweerder het voordeel uit sparen en beleggen terecht in de inkomstenbelastingheffing heeft betrokken.
Beoordeling van het geschil
Verdragsrechtelijke bepalingen inzake privileges [organisatie] -personeel
4. Het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (met uitvoeringsreglement en protocollen) van 5 oktober 1973, Trb. 1975, 108, het Europees Octrooiverdrag (het EOV), bepaalt in artikel 8:
“Voorrechten en immuniteiten
In het bij dit Verdrag gevoegde Protocol inzake voorrechten en immuniteiten worden de voorwaarden omschreven waaronder de Organisatie, de leden van de Raad van Bestuur, het personeel van het Europees Octrooibureau en alle andere in dat Protocol genoemde personen, die deelnemen aan de werkzaamheden van de Organisatie, in elke Verdragsluitende Staat de voorrechten en immuniteiten genieten, die noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taken.”
5. Artikel 16, eerste lid, van het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie, Trb. 1976, 101 (het Protocol) luidt:
“Onder de voorwaarden en op de wijze zoals die worden vastgesteld door de Raad van Bestuur binnen een jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag, zijn de in de artikelen 13 en 14 bedoelde personen onderworpen aan een belasting ten gunste van de Organisatie op de door de Organisatie betaalde salarissen en emolumenten. Van de datum waarop deze belasting ingaat af zijn deze salarissen en emolumenten vrij van nationale inkomstenbelasting. De Verdragsluitende Staten kunnen evenwel met deze salarissen en emolumenten wel rekening houden bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over inkomsten uit andere bronnen.”.
6. Over de achtergrond van het verlenen van privileges en immuniteiten is in artikel 19 van het Protocol het volgende opgenomen:
“1. De in dit Protocol voorziene voorrechten en immuniteiten zijn niet bedoeld om de personeelsleden van het Europees Octrooibureau of de deskundigen, die voor of in opdracht van de Organisatie werkzaam zijn tot persoonlijk voordeel te strekken. Zij beogen uitsluitend het onbelemmerd functioneren van de Organisatie onder alle omstandigheden, zomede de volledige onafhankelijkheid van de personen aan wie zij worden toegekend.”.
7. Artikel 22 van het Protocol luidt:
"Geen enkele Verdragsluitende Staat is verplicht de in de artikelen 12, 13, 14, letters b), e) en g), en 15, letter c) bedoelde voorrechten en immuniteiten toe te kennen aan:
a) zijn eigen onderdanen;
b) personen die bij aanvang van hun werkzaamheden bij de Organisatie hun vaste woonplaats in die Staat hebben (...).".
8. Op grond van artikel 25 van het Protocol kan de Europese Octrooiorganisatie (EOO) met een of meer Verdragsluitende Staten aanvullende overeenkomsten aangaan ten einde uitvoering te geven aan de bepalingen van het Protocol met betrekking tot die Staat of die Staten alsmede andere regelingen treffen ter waarborging van een goede functionering van de EOO en ter beveiliging van haar belangen.
9. Artikel 10 van de Overeenkomst van 27 juni 2006 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de EOO betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in ’s-Gravenhage, Trb. 2006, 155 (de Zetelovereenkomst) luidt:
“Voorrechten en immuniteiten van de personeelsleden van het Bureau
1. Personeelsleden van het Bureau die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen,
a. in rang A5 en hoger, of
b. in rang A4, mits zij langer dan twee jaar in die rang zijn geweest en een basissalaris niet lager dan A5 periodiek 1 hebben, vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin aan beide eisen is voldaan genieten dezelfde voorrechten en immuniteiten als die welke door Nederland worden verleend aan diplomatieke ambtenaren van de diplomatieke vertegenwoordigingen die in Nederland zijn gevestigd overeenkomstig het Verdrag van Wenen, met dien verstande dat immuniteit ten aanzien van de rechtsmacht in strafzaken en persoonlijke onschendbaarheid zich niet uitstrekken tot handelingen verricht buiten hun officiële taken.
2. Personeelsleden van het Bureau die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen, die geen bedienend personeel zijn en die niet onder het bepaalde in het eerste lid vallen, genieten dezelfde voorrechten en immuniteiten als die welke door Nederland worden verleend aan administratief en technisch personeel van de diplomatieke vertegenwoordigingen die in Nederland zijn gevestigd overeenkomstig het Verdrag van Wenen, met dien verstande dat immuniteit ten aanzien van de rechtsmacht in strafzaken en persoonlijke onschendbaarheid zich niet uitstrekken tot handelingen verricht buiten hun officiële taken.
3. Dezelfde regelingen gelden voor hun inwonende gezinsleden.
4. De vrijstelling van rechtsvordering geldt niet in geval van een door derden ingediende civiele rechtsvordering ter zake van schade die voortvloeit uit een verkeersovertreding.
5. Dit artikel doet geen afbreuk aan regelingen in deze Overeenkomst of het Protocol.
6. Dit artikel is niet van toepassing op personen die de Nederlandse nationaliteit bezitten of duurzaam verblijf houden in Nederland.”.
10. De artikelen 34 en 37 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961, Trb. 1962, 159 (het Verdrag van Wenen) luiden:
“Artikel 34
Een diplomatieke ambtenaar is vrijgesteld van alle belastingen en rechten, zowel persoonlijke als zakelijke, hetzij landelijke, gewestelijke of gemeentelijke belastingen, met uitzondering van:
( a) indirecte belastingen die normaal in de prijs van goederen of diensten begrepen zijn;
( b) belastingen en rechten op particulier onroerend goed dat gelegen is op het grondgebied van de ontvangende staat tenzij hij dit onroerend goed onder zich heeft ten behoeve van de zendstaat voor de werkzaamheden van de zending;
( c) door de ontvangende staat met inachtneming van de bepalingen van lid 4 van artikel 39 geheven successierechten en rechten van overgang;
( d) belastingen en rechten op particulier inkomen welks bron is gelegen in de ontvangende staat en vermogensbelastingen op in bedrijven in de ontvangende staat belegd vermogen;
( e) heffingen wegens bepaalde verleende diensten;
( f) registratie-, griffie- en hypotheekrechten en zegelrecht met betrekking tot onroerend goed, met inachtneming van de bepalingen van artikel 23.”
“Artikel 37
1. (...)
2. Leden van het administratieve en technische personeel van de zending, alsmede inwonende gezinsleden, genieten, indien zij geen onderdaan zijn van, of niet duurzaam verblijf houden in, de ontvangende staat, de in de artikelen 29 t/m 35 omschreven voorrechten en immuniteiten, met dien verstande dat de immuniteit van de burger- en administratiefrechtelijke bevoegdheid van de ontvangende staat omschreven in lid 1 van artikel 31 zich niet uitstrekt tot handelingen die geen ambtshandelingen zijn. Zij genieten voorts de in artikel 36, lid 1, omschreven voorrechten met betrekking tot goederen die worden ingevoerd ten tijde dat zij zich voor het eerst inrichten.
3-4. (...).”.
11. Op grond van de in 4, 5, en 9 geciteerde bepalingen van het EOV, het Protocol en de Zetelovereenkomst is eiseres over het salaris dat zij van het [organisatie] ontvangt geen Nederlandse inkomstenbelasting verschuldigd.
Mag het voordeel uit sparen en beleggen in de heffing worden betrokken?
12. Eiseres stelt dat de Zetelovereenkomst in strijd is met het Protocol (beroepsgronden I en II).
13. In artikel 25 van het Protocol is de mogelijkheid voorzien om aanvullende overeenkomsten te sluiten ter uitvoering van het Protocol. De Zetelovereenkomst is blijkens haar preambule gesloten gelet op dat artikel van het Protocol. Voorts is in het hier aan de orde zijnde artikel 10 van de Zetelovereenkomst bepaald dat dit artikel geen afbreuk doet aan regelingen in het Protocol. Van strijdigheid van de Zetelovereenkomst met het Protocol, is daarom geen sprake (zie Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:22).
14. Bovendien volgt uit artikel 16 van het Protocol dat de Verdragsluitende Staten voor de belastingheffing slechts de door het [organisatie] betaalde salarissen en emolumenten dienen vrij te stellen, maar dat deze wel rekening mogen houden met inkomsten uit een andere bron. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de box 3 inkomsten worden aangemerkt als de hier bedoelde inkomsten uit een andere bron. Dit brengt mee dat het Nederland vrijstond om in de Zetelovereenkomst voor deze box 3 inkomsten een andere regeling te treffen dan een algemene vrijstelling voor alle personeelsleden van het [organisatie] .
15. Gelet op het vorenstaande falen eisers beroepsgronden I en II.
16 Eiseres stelt voorts dat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van bij indiensttreding uit het buitenland afkomstige personeelsleden van het [organisatie] -zonder de Nederlandse nationaliteit die al tien jaar hier te lande verblijven (beroepsgrond III). Bedoelde niet-Nederlandse personeelsleden van het [organisatie] worden volgens eiseres op grond van begunstigend beleid niet belast over het inkomen uit sparen en beleggen, terwijl zij na tien jaar verblijf in Nederland gelden als hier duurzaam verblijf houdend en dus de DV-status hebben en wel worden belast over het inkomen uit sparen en beleggen.
17. Artikel 10, eerste en tweede lid, van de Zetelovereenkomst bepaalt, voor zover hier van belang, dat personeelsleden van het [organisatie] in de rang van eiseres dezelfde voorrechten en immuniteiten genieten als die welke door Nederland worden verleend aan diplomatieke ambtenaren van de diplomatieke vertegenwoordigingen die in Nederland zijn gevestigd overeenkomstig het Verdrag van Wenen. In het zesde lid is bepaald dat dit artikel 10 niet van toepassing is op personen die de Nederlandse nationaliteit bezitten of duurzaam verblijf houden in Nederland.
18. De Zetelovereenkomst is tot stand gekomen in het kader van het beleid om medewerkers van internationale organisaties die in Nederland zijn gevestigd op uniforme wijze te behandelen, waarbij is beoogd aan te sluiten bij een internationaal ontwikkelde praktijk (Kamerstukken II 2004/05, 30 178, nr. 1, blz. 10-11).
19. Bij het verlenen van voorrechten en immuniteiten aan personeel met een andere dan de Nederlandse nationaliteit pleegt een onderscheid te worden gemaakt tussen personeelsleden die bij de aanvang van hun werkzaamheden uit het buitenland afkomstig zijn en personeelsleden die op dat tijdstip reeds duurzaam in Nederland verblijven. Aan laatstbedoelde categorie wordt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken de zogenoemde DV-status toegekend (vgl. Hoge Raad 6 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3159, en Hoge Raad 6 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3187. Die categorie wordt voor de toepassing van een aantal voorrechten op gelijke wijze behandeld als Nederlandse onderdanen.
20. De onder 19 bedoelde regeling voor diplomatieke ambtenaren wordt op overeenkomstige wijze toegepast in de Zetelovereenkomst. Ook daarbij geldt, zoals bij diplomatieke ambtenaren waaraan artikel 10, eerste en tweede lid, van de Zetelovereenkomst refereert, dat de beoordeling of een personeelslid van het [organisatie] in de zin van die bepaling duurzaam in Nederland verblijf houdt door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt beoordeeld, en wel naar de situatie ten tijde van de aanvang van de werkzaamheden voor het [organisatie] .
21. De stelling van eiseres dat zij ten onrechte ongelijk wordt behandeld ten opzichte van buitenlandse collega’s die inmiddels zo lang bij het [organisatie] werkzaam zijn dat zij duurzaam in Nederland verblijven, berust derhalve op een misvatting omtrent de betekenis van het begrip duurzaam verblijf bij de toepassing van regelingen die gelden voor diplomatieke ambtenaren, waarnaar artikel 10, eerste en tweede lid, van de Zetelovereenkomst verwijst. Van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen is dan ook geen sprake (vgl. Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:22). De verwijzing door eiseres naar de aan voormeld arrest voorliggende uitspraken (ECLI:NL:RBARN: 2012:BY6260 en ECLI:NL:GHARL:2013:7499) volgt de rechtbank dan ook niet.
22. Gelet op het vorenstaande faalt ook eisers beroepsgrond III.
Is sprake van strijd met EU-recht?
23. Eiseres heeft voorts, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:400 en ECLI:NL:HR:2020:407), een beroep gedaan op artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betreffende het vrije verkeer van werknemers (beroepsgrond IV).
24. Artikel 45, tweede lid, van het VWEU waarborgt het vrije verkeer van werknemers en verbiedt elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. In de door eiseres aangehaalde arresten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat artikel 10, zesde lid, van de Zetelovereenkomst niet in overeenstemming is met artikel 45 van het VWEU zodat de vrijstelling van belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen ook van toepassing is op personeelsleden van het [organisatie] met de Nederlandse nationaliteit. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres zich echter niet met succes op dit arrest beroepen, nu eiseres zich in een wezenlijk andere positie bevindt dan de belanghebbende in de casus die aan dit arrest ten grondslag ligt. Daarin ging het om een werknemer met de Nederlandse nationaliteit die, na lange tijd voor het [organisatie] in Duitsland werkzaam te zijn geweest, naar Nederland is teruggekeerd om vervolgens in Nederland voor het [organisatie] werkzaam te zijn en aldus gebruik gemaakt heeft van het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie. Voor eiseres geldt daarentegen dat zij, voordat zij werd aangesteld bij het [organisatie] , vanaf 1969 in Nederland heeft gewoond en dat zij ook alleen in Nederland heeft gewerkt. Eiseres is niet vanuit het buitenland naar Nederland gezonden of vanuit het buitenland aangeworven en heeft derhalve op geen enkel moment gebruik gemaakt van het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie. Dat eiseres de Belgische nationaliteit heeft, maakt dit niet anders. Dat betekent dat in het onderhavig geval geen sprake is van een grensoverschrijdende situatie binnen de Europese Unie, zodat eiseres zich niet met succes op de bepalingen van het VWEU kan beroepen. Eisers beroepsgrond IV faalt dan ook.
25. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder terecht het voordeel uit sparen en belegging in de inkomstenbelastingheffing is betrokken. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: