Rechtbank Den Haag, 21-11-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12395, 21_7018
Rechtbank Den Haag, 21-11-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12395, 21_7018
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 21 november 2022
- Datum publicatie
- 8 december 2022
- Zaaknummer
- 21_7018
- Relevante informatie
- Art. 2.1 Wet IB 2001, Art. 6.2a Wet IB 2001, Art. 11 Bvdb 2001, Art. 4 lid 1 AWR, Art. 4 OESO-modelverdrag
Inhoudsindicatie
Eiser is voor het jaar 2017 terecht aangemerkt als binnenlands belastingplichtige. Ondanks dat hij als piloot in Spanje en Italië was gehuisvest, onderhield hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank is een op de Italiaanse loonstroken van eiser opgenomen post ten onrechte tot het inkomen uit werk en woning gerekend. De aan eiser gegeven beschikking persoonsgebonden aftrek dient daarom verhoogd te worden. Beroep gegrond. Nu de omvang van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de uitkomst van onderhavige procedure niet van belang is, gaat de rechtbank niet in op de standpunten die partijen dienaangaande innemen.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/7018
(gemachtigde: mr. J.A.M. Kamps),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is een beschikking persoonsgebonden aftrek gegeven als bedoeld in artikel 6.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de beschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV in stand gelaten en het bedrag van de beschikking verhoogd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2022.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en V. de Gier.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft een opleiding tot commercieel verkeersvlieger gevolgd. Na afronding van deze opleiding is hij in januari 2017 in dienst getreden bij de in Spanje gevestigde vliegtuigmaatschappij [maatschappij].
2. Van januari 2017 tot en met eind maart van 2017 was de standplaats van eiser in Spanje, alwaar hij via Airbnb een appartement heeft gehuurd. Vanaf april 2017 was zijn standplaats in Italië, alwaar hij een appartement heeft gehuurd.
3. Eiser heeft voor het jaar 2017 als binnenlands belastingplichtige aangifte IB/PVV gedaan. Daarbij verzoekt eiser ter zake van zijn inkomen uit Spanje (het Spaanse inkomen) en Italië (het Italiaanse inkomen) om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Daarnaast is in de aangifte een uitkering van de gemeente Amsterdam van € 315 opgenomen. Het aangegeven belastbaar inkomen bedraagt nihil; het aangegeven restant persoonsgebonden aftrek bedraagt € 79.789.
4. Eiser heeft op verzoek van verweerder onder meer loonstroken overgelegd die zien op de periode dat eiser in Italië was gestationeerd. Op de loonstroken staat iedere maand tussen haakjes een bedrag aan “Assogettamento block hours” (de blockhours) vermeld. Dit betreft over de periode van april 2017 tot en met december 2017 de volgende bedragen:
Maand loonstrook |
blockhours |
April |
€ 266,66 |
Mei |
€ 587,50 |
Juni |
€ 486,70 |
Juli |
€ 748,30 |
Augustus |
€ 671,70 |
September |
€ 850,80 |
Oktober |
€ 504,80 |
November |
€ 70,06 |
December |
€ 642,50 |
Totaal |
€ 4.829,02 |
5. Bij e-mail van 21 juli 2020 heeft de gemachtigde zich bij verweerder gemeld. Volgens de gemachtigde heeft eiser Nederland per 1 januari 2017 metterwoon verlaten en is hij pas in 2019 teruggekeerd.
6. Naar aanleiding van de e-mail van de gemachtigde heeft verweerder een woonplaatsonderzoek ingesteld. Op 24 juli 2020 heeft verweerder aan de gemachtigde een vragenformulier toegezonden. Daarbij is tevens verzocht om alle bankafschriften van alle bankrekeningen van eiser. Op 13 september 2020 is op dit verzoek gereageerd.
7. Met dagtekening 10 december 2020 heeft verweerder aan de gemachtigde een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“ Fiscale woonplaats
(…)
Beoordeeld dient dus te worden of de band met Nederland voldoende duurzaam is. Daartoe heb ik het volgende overwogen.
Nationaliteit
Uw cliënt heeft de Nederlandse nationaliteit.
Basis Registratie Personen
Uw cliënt is volgens de Basis Registratie Personen het gehele jaar ingeschreven geweest op een Nederlands woonadres. In het jaar 2018, het jaar waarin uw cliënt volgens u nog inwoner was van een ander land, heeft zelfs een inschrijving plaatsgevonden op een ander Nederlands adres.
Bankrekeningen
Uw cliënt heeft een aantal bankrekeningen bij een Nederlandse bank, waaronder ook een spaarrekening.
Leningen
Uw cliënt heeft een aantal Nederlandse leningen bij een Nederlandse instantie.
Auto
Uw cliënt was het gehele jaar in het bezit van een auto met [kenteken]. Op 6 oktober 2017 koopt uw cliënt een tweede auto met [kenteken]. Ten aanzien van beide auto’s heeft uw cliënt in Nederland wegenbelasting betaald. Tevens blijkt ook dat uw cliënt in Nederland ook gebruik maakt van een auto gelet op de betalingen in parkeergarages en een betaling aan en webshop voor olie.
Horeca en vrije tijd
Uit de door u toegestuurde bankafschriften blijkt dat uw cliënt regelmatig pinbetalingen doet in Nederlandse horecagelegenheden en vrijetijdsbestedingen zoals hotel, restaurant, café, koffiezaak, fastfoodketens, broodjeszaak, [wellness], watersportcentrum, sportschool, en een sportcomplex.
Winkels
Uit de door u toegestuurde bankafschriften blijkt dat uw cliënt regelmatig pinbetalingen doet in Nederlandse winkels zoals supermarkten, dierenwinkel, slijterij, drogist, boekenwinkel, woonwinkel en overige winkels.
Zorgverzekering
Uit de door u toegestuurde stukken blijkt dat uw cliënt in Nederland een zorgverzekering heeft afgesloten bij Zilveren Kruis. De website van Zilveren Kruis bevestigt dat uw cliënt zijn recht op een Nederlandse zorgverzekering verliest op het moment dat hij in het buitenland woont. Hij dient dan de zorgverzekering op te zeggen. Kennelijk neemt uw cliënt bij de zorgverzekeraar het standpunt in inwoner te zijn gebleven van Nederland.
Verzekeringen
Uit de door u toegestuurde stukken blijkt dat uw cliënt een ABNAMRO risicoverzekering heeft. Tevens blijkt dat uw cliënt een uitbetaling heeft ontvangen van Achmea Rechtsbijstand Verzekeringen. Kennelijk heeft uw cliënt ook een rechtsbijstand verzekering.
Zorgtoeslag
Uit de door u toegestuurde stukken blijkt dat uw cliënt maandelijks zorgtoeslag ontvangt. Kennelijk heeft uw cliënt voor de zorgtoeslag eerder het standpunt ingenomen inwoner te zijn van Nederland.
Overige
Uw cliënt ontvangt een betaling van Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam. Kennelijk heeft uw cliënt bij de gemeente Amsterdam ook aangegeven inwoner te zijn van Nederland.
Woning in het buitenland
U geeft aan dat uw cliënt in de periode dat hij in Spanje woonde (van januari 2017 tot en met maart 2017) verbleef in een [Airbnb]. Uit de door u toegestuurde stukken blijkt inderdaad een reservering van 12 januari 2017 tot en met 31 maart 2017. Overigens ben ik van mening dat een dergelijk kortstondig verblijf in een [Airbnb] ook geen duurzame woonplaats kan zijn. Bovendien ligt het in de lijn der verwachtingen dat uw cliënt is voorzien van een onderkomen in het land waar hij zijn thuisbasis heeft. Gelet op de aard van het beroep van uw cliënt en de plaats van stationering is het immers praktisch onmogelijk om geen onderkomen te hebben in het land van de thuisbasis. Dat wil echter nog niet zeggen dat daarmee een fiscale woonplaats in dat land verondersteld wordt.
Zorg (apotheek)
Uit de door u toegestuurde stukken blijk dat uw cliënt een pinbetaling heeft gedaan in een Nederlandse apotheek. Kennelijk maakt uw cliënt gebruik van zorg in Nederland.
NIE-nummer
Uit de door u toegestuurde stukken blijkt dat uw cliënt in het bezit is van een Spaans NIE-nummer. Het NIE-nummer staat voor Número de Identificatión de Extranjeros. Het betreft een identificatienummer in Spanje dat wordt toegekend aan buitenlanders. Kennelijk merken de Spaanse autoriteiten uw cliënt niet aan als inwoner van Spanje.
Aanwezigheid in Nederland
Uit de door u toegestuurde stukken blijkt dat uw cliënt regelmatig in Nederland aanwezig is. Uit de bankafschriften en de creditcard afschriften blijkt dat uw cliënt in ieder geval op de volgende data in Nederland aanwezig was:
[opsomming van 1 dag in januari, 1 dag in februari, 2 dagen in maart, 6 dagen in april, 2 dagen in mei, 3 dagen in juni, 6 dagen in juli, 3 dagen in augustus, 2 dagen in september, 10 dagen in oktober, 8 dagen in november en 6 dagen in december].
Conclusie
Ik ben van mening dat de band van uw cliënt met Nederland nog voldoende duurzaam is, gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden.
(…)
U heeft mij eveneens geen woonplaatsverklaring uit het andere land toegestuurd, waardoor ik enkel op een Nederlandse fiscale woonplaats in Nederland uitkom op grond van artikel 4 lid 1 AWR.”
8. In zijn brief van 10 december 2020 heeft verweerder tevens geschreven dat het Italiaanse inkomen van eiser in 2017 – exclusief vrije ruimte en sociale premies – € 18.801 bedraagt. Tot het Italiaanse inkomen zijn ook de hierboven onder 4 genoemde bedragen aan blockhours gerekend.
9. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0, waarbij eiser is aangemerkt als binnenlands belastingplichtige. Bij de beschikking is de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren bepaald op € 74.589. De nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren is bepaald op € 51.626.
10. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2021 is de aanslag gehandhaafd en is een nieuwe (6.2a-)beschikking gegeven. Daarbij is de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren verhoogd tot € 51.835.
Geschil
11. In geschil is of de aanslag en de beschikking naar juiste bedragen zijn vastgesteld. Eiser stelt dat hij ten onrechte als binnenlands belastingplichtige is aangemerkt en dat verweerder is uitgegaan van een te hoog inkomen uit werk en woning. Daardoor is de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren te laag vastgesteld. Verweerder stelt daarentegen dat eiser terecht is aangemerkt als binnenlands belastingplichtige en dat bij de aanslagoplegging niet is uitgegaan van een te hoog inkomen uit werk en woning.
Beoordeling van het geschil
Belastingplicht
12. Op grond van artikel 2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is een natuurlijk persoon die in Nederland woont binnenlands belastingplichtig. Op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat een natuurlijk persoon zijn woonplaats in Nederland heeft indien deze persoon daarmee een duurzame betrekking van persoonlijke aard heeft. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.1
13. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in 2016 in Nederland woonde en in dat jaar als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiser aannemelijk maakt dat hij in 2017 niet langer in Nederland woonde en niet langer als binnenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt.
14. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Spanje en in Italië woonruimte heeft gehuurd, rekeningen van nutsbedrijven heeft betaald en lid was van sportclubs. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarmee niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Dat eiser in 2017 in Spanje en Italië heeft verbleven doet niet af aan de bevindingen zoals door verweerder verwoord in zijn brief van 10 december 2020. Uit deze bevindingen in samenhang bezien volgt dat eiser in 2017 een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft onderhouden. Eiser is door verweerder dan ook terecht aangemerkt als binnenlands belastingplichtige.
Hoogte van het inkomen uit werk en woning en persoonsgebonden aftrek
15. Aangaande de hoogte van het inkomen uit werk en woning is het geschil beperkt tot de vraag of verweerder terecht de op de Italiaanse loonstroken opgenomen bedragen aan blockhours tot het inkomen heeft gerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Eiser heeft ter zitting verklaard dat de blockhours niet zien op door eiser genoten inkomen, maar op het minimumbedrag dat eiser in ieder geval zou ontvangen ongeacht of en hoeveel uur hij zou werken. Nu eiser in alle maanden meer inkomen heeft genoten dan het op de loonstroken vermelde bedrag aan blockhours is zijn inkomen hierdoor niet beïnvloed. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig. Dit temeer nu is gesteld noch gebleken dat de blockhours in 2017 of op enig ander moment tot uitkeringen hebben geleid.
16. Gelet op het voorgaande zijn de bedragen aan blockhours ten onrechte tot het inkomen uit werk en woning van eiser gerekend en is ten gevolge daarvan de beschikking te laag vastgesteld. De rechtbank zal de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren verhogen tot € 56.664 (€ 51.835 + € 4.829).
Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
17. Partijen hebben in onderhavige procedure ook standpunten ingenomen met betrekking tot de omvang van de te verlenen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over het Italiaanse inkomen. Dit valt echter buiten het bereik van het onderhavige geschil, nu dit niet van belang is voor het vaststellen van (de hoogte van) de aanslag of de beschikking. Partijen kunnen deze standpunten mogelijk aan de orde stellen in een eventuele aanhangig gemaakte procedure tegen de op 21 januari 2021 afgegeven doorschuifbeschikking als bedoeld in artikel 11 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001, dan wel in een procedure tegen een eventueel door verweerder af te gegeven nieuwe of gewijzigde doorschuifbeschikking.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Het verzoek van eiser om toekenning van een integrale kostenvergoeding wijst de rechtbank af. Voor toekenning van een (proces)kostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit bestaat grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (‘tegen beter weten in procederen’) of indien verweerder het verwijt treft dat hij in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld.2 Naar het oordeel van de rechtbank treft verweerder in het onderhavige geval niet een van de hier genoemde verwijten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de beschikking persoonsgebonden aftrek;
- wijzigt de beschikking persoonsgebonden aftrek tot één waarbij het bedrag van niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek per ultimo 2017 is vastgesteld op € 56.664;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, voorzitter, en mr. D.M. Drok en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: