Home

Rechtbank Den Haag, 30-11-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13091, AWB - 21 _ 2798

Rechtbank Den Haag, 30-11-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13091, AWB - 21 _ 2798

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
30 november 2022
Datum publicatie
15 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2022:13091
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2798
Relevante informatie
Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001, Art. 16 lid 1 AWR

Inhoudsindicatie

‘Navorderingsaanslag inkomstenbelasting. ROW-correctie van € 700.000. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voordeel behaald met de verkoop van tuingrond belastbaar is als ROW

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 21/2798

(gemachtigde: drs. J.J. Warnawa),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, alsmede bij beschikkingen een vergrijpboete opgelegd en belastingrente berekend.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 maart 2021 de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de berekende belastingrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben voor de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] , mr. [B] , mr. drs. [C] , [D] en [E] .

Zoals ter zitting overeengekomen, heeft verweerder na afloop van de zitting een nagezonden stuk ingediend dat nog niet eerder tot de gedingstukken behoorde, te weten een afschrift van de door eiser ingediende aangifte IB/PVV 2016.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser woont sinds 20 december 1990 op het adres [adres] [huisnummer 1] te [plaats] . Aangrenzend aan eisers woning, op het adres [adres] [huisnummer 2] , woont dan de heer [F] (de verkoper). Het adres van de verkoper bestaat uit twee percelen, één perceel met een woonhuis (het woonhuis) en één perceel tuingrond met kassen en een loods (de tuingrond). De tuingrond loopt door achter de woning van eiser.

2. Eiser heeft het eerste recht van koop op de tuingrond. Op enig moment biedt de verkoper zowel het woonhuis als de tuingrond te koop aan bij eiser, waarna zij een principeovereenkomst sluiten en overeenkomen dat eiser het woonhuis koopt voor € 400.000 en de tuingrond voor € 200.000. Dit leidt uiteindelijk tot twee koopovereenkomsten die eiser in november 2014 ondertekent. Uit de koopovereenkomsten blijkt de koopsom voor het woonhuis van € 400.000 en voor de tuingrond van € 200.000. Met dagtekening 1 februari 2016 zijn de twee percelen aan eiser geleverd. De verkoop is bijgestaan door [makelaar] (de makelaar).

3. Op 9 februari 2016 levert eiser de tuingrond aan de heer [G] (de adviseur) voor een koopsom van € 900.000.

4. Eiser heeft aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 161.221 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 25.401. Hij heeft het voordeel behaald met de verkoop van de tuingrond (€ 900.000 -/- € 200.000 = € 700.000) niet in de aangifte opgenomen. De definitieve aanslag IB/PVV 2016 is opgelegd conform de door eiser ingediende aangifte.

5. Bij brief van 5 februari 2019 heeft verweerder vragen gesteld over de aangifte IB/PVV 2017. De door eiser verstrekte informatie heeft ertoe geleid dat verweerder de aangifte IB/PVV 2016 opnieuw heeft beoordeeld.

6. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 9 oktober 2019 aangekondigd dat hij een navorderingsaanslag IB/PVV 2016 zal opleggen en dat hij ter zake van het belastbare inkomen uit werk en woning een bedrag van € 700.000 als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) zal corrigeren. De navorderingsaanslag is opgelegd met dagtekening 13 juni 2020. Daarbij is belastingrente berekend van € 43.681 en een vergrijpboete opgelegd van € 91.000. Het bezwaar tegen de navorderingsaanslag en de daarbij opgelegde vergrijpboete is ongegrond verklaard.

Geschil 7. In geschil is of verweerder terecht de ROW-correctie van € 700.000 heeft aangebracht. Meer specifiek is in geschil of sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, en zo ja of sprake is van ROW als bedoeld in artikel 3.90 Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Daarnaast is in geschil of de vergrijpboete terecht aan eiser is opgelegd.

8. Eiser stelt dat dat geen sprake is van een nieuw feit zodat de navorderingsaanslag reeds om die reden ten onrechte is opgelegd. Volgens eiser is de navorderingsaanslag enkel opgelegd als gevolg van de registratie van zijn naam in de Fraude Signaleringsvoorziening (FSV) zodat geen sprake kan zijn van een nieuw feit. Subsidiair stelt eiser dat de navorderingsaanslag en de vergrijpboete ten onrechte zijn opgelegd omdat geen sprake is van ROW. Eiser had ten tijde van de aankoop van de tuingrond niet de intentie, noch de kennis of verwachting om de tuingrond met winst te verkopen.

9. Verweerder stelt dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Daarnaast stelt verweerder dat sprake is van ROW en dat eiser daarom niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Volgens verweerder was het ten tijde van de aankoop van de tuingrond de intentie van eiser om deze grond met winst te verkopen en heeft hij, of althans de adviseur, hiertoe ook arbeid verricht. De vergrijpboete van 25% is volgens verweerder terecht aan eiser opgelegd; volgens hem kan eiser ernstige nalatigheid worden verweten vanwege het niet of onvoldoende (laten) onderzoeken of de transactie zou kunnen of moeten leiden tot belastingheffing in box 1, zodat sprake is van grove schuld aan de zijde van eiser.

Beoordeling van het geschil

Nieuw feit

10. Eiser heeft gesteld dat er geen sprake is van een navordering rechtvaardigend nieuw feit, omdat de aanleiding voor de navorderingsaanslag volgens hem enkel lijkt te zijn gelegen in de registratie van zijn naam in de FSV. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat uit e-mailwisselingen van verweerder is gebleken dat de politie een melding heeft gemaakt over mogelijke fraude aan de zijde van eiser. Eiser vermoedt dat dit de aanleiding is geweest voor de registratie van zijn naam in de FSV en dat dit ten grondslag ligt aan het opleggen van de navorderingsaanslag.

11. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit, moet worden beoordeeld of sprake is van feiten die bij het opleggen van de definitieve aanslag reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Verweerder heeft, met hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat hij niet eerder dan in 2019, ten tijde van het behandelen van de aanslagregeling IB/PVV 2017, op de hoogte is geraakt van het voordeel dat eiser in 2016 heeft genoten in verband met de verkoop van de tuingrond. Dit betekent dat sprake is van een nieuw feit. Dat eisers naam vanaf 23 april 2019 in de FSV geregistreerd staat, maakt dat niet anders. Verweerder heeft ter zitting voldoende weersproken dat de inspecteur die de navorderingsaanslag heeft opgelegd op de hoogte was van de registratie van eiser in de FSV. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring van verweerder te twijfelen. Het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat de registratie in de FSV gevolgen heeft gehad voor eiser voor het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag.

ROW

12. Verweerder heeft met de vaststelling van de bestreden navorderingsaanslag de netto-verkoopopbrengst van de tuingrond belast als ROW. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in eerste instantie de bewijslast heeft voor de vraag of de navorderingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Verweerder beroept zich echter op omkering van de bewijslast. Verweerder stelt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat hij de verkoopopbrengst van € 700.000 behaald bij de verkoop van de tuingrond aan de adviseur niet heeft aangegeven. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor de feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot omkering van de bewijslast ook bij verweerder ligt. De juistheid van de navorderingsaanslag en de vraag of omkering van de bewijslast geldt, moeten dus te worden beoordeeld aan de hand van dezelfde feiten en omstandigheden. Dit heeft tot gevolg dat, nadat is beoordeeld of en in hoeverre verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de navorderingsaanslag juist is, omkering van de bewijslast niet meer tot een ander resultaat kan leiden. De rechtbank zal daarom beoordelen of en in hoeverre het aannemelijk is dat eiser het voordeel heeft genoten als ROW en zal hetgeen is aangevoerd over omkering van de bewijslast onbesproken laten.

13. Om voordelen die worden genoten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden te kunnen aanmerken als inkomsten uit overige werkzaamheden, moeten die werkzaamheden in het economische verkeer te zijn verricht en moeten zij zijn gericht op het behalen van een geldelijk voordeel. Dit voordeel moet in beginsel door de belastingplichtige zijn beoogd (subjectief) en naar maatschappelijke opvattingen redelijkerwijs kunnen worden verwacht (objectief). Of aan deze eisen is voldaan, moet worden beoordeeld naar de situatie ten tijde van het verrichten van de werkzaamheden. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen op die situatie licht werpen.1 Inkomsten behaald met het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, behoren eveneens tot het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden (zie artikel 3.91, lid 1, onderdeel c, van de Wet IB 2001). Daarvan is sprake bij werkzaamheden die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan.2

14. Verweerder heeft in dit kader aangevoerd dat eiser niet geïnteresseerd was in de tuingrond (enkel in het woonhuis) en dat hij daar bovendien destijds niet de financiële middelen voor had. Verweerder wijst erop dat eiser de tuingrond moest kopen omdat de verkoper het woonhuis niet separaat aan eiser wilde verkopen. Het was daarom volgens verweerder logisch dat eiser de tuingrond zou willen doorverkopen. Verweerder stelt dat eiser de adviseur erbij betrokken heeft en dat hij activiteiten heeft verricht die aan eiser dienen te worden toegerekend. Volgens verweerder is de adviseur al met het sluiten van de principeovereenkomst betrokken bij de koop van de tuingrond en heeft hij geadviseerd over onder meer de marktwaarde en een bestemmingswijziging. De adviseur heeft in 2016, ten tijde van de levering aan eiser, tevens meebetaald aan waarborgsommen. Ook heeft de adviseur al vóór de levering van de grond aan eiser, werkzaamheden verricht ten behoeve van de projectontwikkeling die zou plaatsvinden na afloop van de levering van de grond aan de adviseur. Volgens verweerder is de adviseur als zodanig aan de verkoper gepresenteerd maar is in werkelijkheid sprake van een medekoper die op de achtergrond moest blijven. Verweerder wijst erop dat volgens de verklaring van de verkoper, in 2013/2014 overeenstemming is bereikt over de prijs. Verweerder heeft verder erop gewezen dat eiser in de jaren na de levering van de tuingrond meerdere vastgoedtransacties heeft verricht.

Verweerder heeft zijn standpunt onderbouwd met onder meer verklaringen van de verkoper en de adviseur.

15. Eiser heeft daartegenover gemotiveerd gesteld dat niet aan de hiervoor onder 13. bedoelde voorwaarden wordt voldaan. Hij heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat hij ten tijde van het overeenkomen van de koop voor de tuingrond in 2011/2012, waarbij ook de prijs reeds is overeengekomen, niet de intentie had om de grond door te verkopen aan een derde. Bij de aankoop van zijn eigen woning in 1990 heeft hij een recht van eerste koop bedongen op de tuingrond omdat deze vlak achter zijn woning is gelegen en de kassen op een afstand van 10 meter van zijn woning stonden; hij was bang dat de tuingrond in de toekomst verkocht zou worden aan iemand die de kassen zou gaan verlichten om er groente in te verbouwen en dat wilde hij met het bedingen van een recht van eerste koop voorkomen. Ten tijde van de aankoop van de tuingrond was het zijn bedoeling om de tuingrond te behouden, de kassen en de loods te slopen en er paarden te houden of om een boomgaard aan te leggen. Het naastgelegen woonhuis wilde hij kopen zodat zijn zoon daarin kon wonen. Hij heeft destijds twee weken bedenktijd gehad om zich te beraden over de koopprijs van € 600.000 voor het woonhuis en de tuingrond gezamenlijk. In die periode heeft hij contact gehad met twee makelaars. De eerste makelaar heeft de koop afgeraden vanwege risico’s op asbestplaten en risico’s bij de sloop van de bassins. De tweede makelaar heeft verklaard dat tuingrond altijd € 30 tot € 35 per m² waard is en dat het daarom waarschijnlijk – afhankelijk van de kosten voor de sloop – een goede koopprijs is. De adviseur is volgens eiser in beeld gekomen nadat de koop is gesloten en was dat omdat hij ervaring had met de sloop van kassen. Er is bij de aankoop van de tuingrond aldus geen sprake geweest van de intentie tot verkoop, noch was, gelet op de navraag die eiser heeft gedaan bij twee makelaars over de waarde van de grond, sprake van voorzienbaar voordeel. Eiser heeft daarnaast onweersproken verklaard dat hij ten tijde van de aankoop geen ervaring had met vastgoedtransacties.

16. Verweerder heeft met hetgeen hij naar voren heeft gebracht niet aannemelijk gemaakt dat het voordeel behaald met de verkoop van de tuingrond belastbaar is als ROW. Verweerder heeft zijn stelling dat de principeovereenkomst pas eind 2013/begin 2014 is gesloten, gebaseerd op enerzijds de nadere verklaring van de verkoper en anderzijds de redenatie dat het niet logisch zou zijn dat eiser pas een jaar na het sluiten van de overeenkomst contact zou hebben gezocht met de adviseur. De rechtbank acht dit onvoldoende. Eiser heeft de nadere verklaring van de verkoper gemotiveerd weersproken. De rechtbank heeft voorts geen reden te twijfelen aan de geloofwaardige verklaring van eiser ter zitting aangaande het moment van de principeovereenkomst. Ten slotte is voornoemde redenatie van verweerder ook niet genoeg om een later moment aannemelijk te achten dan dat zoals door eiser verklaard. Daarmee acht de rechtbank aannemelijk dat de principeovereenkomst, waarmee eiser en de verkoper ook overeenstemming hadden over de prijs, tot stand is gekomen op een moment dat de adviseur nog niet in beeld was. Daaruit volgt dat ook niet aannemelijk is geworden dat de tuingrond is aangekocht met het oog op latere verkoop tegen een hogere prijs, zodat er niet vanuit kan worden gegaan dat het voordeel dat uiteindelijk met de verkoop van de tuingrond is behaald, redelijkerwijs door eiser kon worden voorzien. 3 Zoals door verweerder ter zitting ook bevestigd, lijkt het erop dat de zogenoemde ‘ruimte voor ruimte regeling’ van de betreffende gemeente de grote meeropbrengst veroorzaakt heeft, terwijl ook uit de verklaring van adviseur Straver (opgenomen in het derdenonderzoek) volgt, dat eiser met deze regeling niet bekend was ten tijde van de koop. Verder staat vast dat eiser ten tijde van de aankoop van de tuingrond niet in vastgoed handelde. Dat hij in latere jaren wel vastgoedtransacties heeft verricht, werpt op voorgaande conclusie geen ander licht.

17. Onder omstandigheden kunnen activiteiten van derden bijdragen aan de conclusie dat sprake is van ROW.4 Anders dan verweerder bepleit, kunnen de door de adviseur verrichte activiteiten in dit geval niet tot die conclusie leiden omdat deze activiteiten in eerste instantie slechts gericht waren op het bevredigen van de persoonlijke behoeften van eiser (het gereedmaken van de grond voor privégebruik door eiser). De adviseur heeft geen advies gegeven of activiteiten verricht om voor eiser een waardevermeerdering tot stand te brengen. Pas in 2015, toen het eiser duidelijk werd dat de kosten voor sloop veel hoger zouden uitvallen dan verwacht, heeft eiser besloten de tuingrond aan de adviseur door te verkopen. De koopprijs van € 200.000 voor de tuingrond was toen echter al (lang) overeengekomen. Het gegeven dat in 2014 nog is onderhandeld over een aantal andere voorwaarden rondom de koop, maakt dit niet anders. Voor zover de adviseur in die periode werkzaamheden heeft verricht om de tuingrond in de toekomst in waarde te laten stijgen, zoals werkzaamheden in het kader van de latere projectontwikkeling, is – zoals hiervoor reeds is overwogen – niet gebleken dat die waardevermeerdering heeft plaatsgevonden vóór verkoop van de tuingrond aan de adviseur. Daaruit volgt dat ook niet kan worden gezegd dat er sprake is geweest van werkzaamheden door de adviseur die voor eiser actief vermogensbeheer te boven gaan.

18. Op grond van het voorgaande kan het voordeel bij de verkoop van de tuingrond niet worden belast als ROW en moeten de navorderingsaanslag en de vergrijpboete die in dit kader zijn opgelegd evenals de belastingrente die daarbij is berekend, worden vernietigd.

Eisers overige stellingen behoeven dan geen behandeling meer.

19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Rechtsmiddel