Rechtbank Den Haag, 08-03-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2288, AWB - 20 _ 7262
Rechtbank Den Haag, 08-03-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2288, AWB - 20 _ 7262
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 8 maart 2022
- Datum publicatie
- 30 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2022:2288
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 7262
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag niet tot een te hoog bedrag is ogelegd. Ter zake van het doen van een onjuiste dan wel onvolledige aangifte IB/PVV 2018 acht de rechtbank (voorwaardelijk) opzet aannemelijk gemaakt. Verweerder is echter niet geslaagd in het bewijs dat sprake is van alle door hem gestelde strafverzwarende omstandigheden. De rechtbank acht daarom een boete van 150% van de boetegrondslag passend en geboden.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/7262
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.534 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 84.966.
Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft verweerder € 1.220 belastingrente in rekening gebracht alsmede een vergrijpboete opgelegd van € 76.469.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2018 en de rente- en boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Voor een aantal bijlagen bij het verweerschrift heeft hij een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit verzoek is door de geheimhoudingskamer van de rechtbank toegewezen waarbij eiser in de gelegenheid is gesteld om mede te delen of hij toestemming verleent voor beperkte kennisneming. Eiser heeft daarvoor geen toestemming verleend.
Eiser heeft met dagtekening 27 november 2021 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en mr. [B].
De zaken van eiser met de zaaknummers SGR 19/6226, SGR 20/2851, SGR 20/2889,
SGR 20/6060, SGR 20/6061, SGR 20/6062, SGR 20/6063, SGR 20/6064, SGR 20/6065, SGR 20/6066, SGR 20/6067, SGR 20/6068, SGR 20/6069, SGR 20/6070 en SGR 20/6071 zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1945 en staat sinds die datum in de Basisregistratie Personen (Brp) ingeschreven op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats].
2. Op 23 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Central Liaison Office (CLO) in een groepsverzoek informatie opgevraagd bij de Zwitserse autoriteiten over Nederlandse rekeninghouders bij de Zwitserse UBS Bank (UBS Bank).
3. Naar aanleiding daarvan ontvangt de Belastingdienst/CLO een usb-stick met gegevens van Nederlandse bankrekeninghouders bij de UBS Bank. Het Zwitserse Bundesgericht heeft bepaald dat Zwitserland de gevraagde informatie met Nederland mocht delen.
4. Een van de bestanden op de usb-stick betreft het dossier [dossiernummer]. De inhoud van dat dossier luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Account |
|
AccountNumber |
[nummer] |
(…) |
|
AccountBalanceOn2013-02-01 |
CHF 1376176.00 |
AccountBalanceOn2014-01-01 |
CHF 1365659.00 |
AccountBalanceOn2014-12-31 |
n/a |
Person_1 |
|
FirstName |
[eiser] |
LastName |
[eiser] |
DateOfBirth |
1945-[geboortedag] |
DomicileAddressLine1 |
[eiser] |
(…) |
|
(…) |
|
DomicileAddressLine4 |
[adres] [huisnummer] |
DomicileAddressLine5 |
[postcode] |
DomicileAddressLine6 |
[plaats]” |
Na raadpleging van de gegevens in de Brp is gebleken dat eiser als enige in aanmerking komt als rekeninghouder.
5. Naar aanleiding van de ontvangen informatie heeft verweerder eiser bij brief van
4 februari 2016 verzocht om informatie over de bankrekening te verstrekken over de jaren 2003 tot en met 2014. Verweerder heeft daarbij het formulier ‘verklaring vermogen in het buitenland’ aan eiser verstrekt en hem verzocht dit in te vullen. Ook heeft verweerder eiser gevraagd relevante (bank)stukken te verstrekken. Met dagtekening 1 maart 2016 heeft eiser gereageerd en aangegeven dat hij de betreffende verklaring niet kan invullen, omdat hij geen buitenlandse bankrekening heeft en dus niet over buitenlands vermogen beschikt.
6. Op 14 april 2016 ontvangt de Belastingdienst/CLO ook van de Duitse autoriteiten gegevens van Nederlandse ingezetenen die een bankrekening hebben aangehouden bij de UBS Bank. Het betreft bankrekeningnummers en saldi uit de jaren 2006 en 2008, zonder vermelding van de namen van de rekeninghouders. De bankrekeningnummers zijn vergeleken met de gegevens die zijn ontvangen van de Zwitserse autoriteiten. Uit deze vergelijking is, voor zover hier van belang, gebleken dat eiser de betreffende bankrekening ook aanhield in de jaren 2006 en 2008 en dat het saldo van de rekening op enig moment in 2006 CHF 2.187.226 (€ 1.361.146) en in 2008 CHF 1.557.582 (€ 1.048.876) bedroeg.
7. Verweerder heeft bij brief van 23 juni 2016 eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie als vermeld in de brief van 4 februari 2016 te verstrekken. Bij brief van 19 juli 2016 heeft eiser verwezen naar zijn eerdere brief van
1 maart 2016.
8. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 27 oktober 2016 ten aanzien van eiser voor de jaren 2004 tot en met 2015 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven. Die informatiebeschikking is door deze rechtbank bij uitspraak van 22 maart 2018, zaaknummer SGR 17/2912, gehandhaafd voor zover deze ziet op de jaren 2004 tot en met 2014. Daartegen is geen hoger beroep ingesteld door eiser, zodat de uitspraak ingevolge artikel 27h, derde lid, van de Awr op 3 mei 2018 onherroepelijk is vast komen te staan.
9. Op 5 maart 2018 heeft verweerder het CLO verzocht om de bankgegevens van eiser op te vragen bij de UBS Bank over de periode 2010 tot en met 2016.
10. Bij brief van 7 juni 2018 heeft verweerder eiser verzocht om informatie over de UBS-bankrekening te verstrekken over de jaren 2015 tot en met 2017. Met dagtekening
26 juni 2018 heeft eiser gereageerd en aangegeven dat hij niet beschikt over een rekening in het buitenland. Bij brief van 3 juli 2018 heeft verweerder eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie te verstrekken. Eiser heeft hier niet op gereageerd.
11. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 30 augustus 2018 ten aanzien van eiser voor de jaren 2015 tot en met 2017 een informatiebeschikking gegeven.
12. Het CLO heeft de in 9 bedoelde gegevens op 28 september 2018 ontvangen. Uit deze informatie is, voor zover hier van belang, gebleken dat de bankrekening bij de UBS Bank op 2 oktober 2014 is opgeheven en dat het saldo van de rekening op
31 december 2010 € 1.127.490, op 31 december 2011 € 1.114.062, op 31 december 2012
€ 1.113.012 en op 31 december 2013 € 1.114.387 bedroeg.
13. Op 25 april 2019 heeft eiser voor het jaar 2018 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.534. Eiser heeft in zijn aangifte geen box 3-vermogen aangegeven.
14. Op 6 februari 2020 is de FIOD de woning van eiser binnengetreden. Tijdens de huiszoeking is een contant geldbedrag gevonden van in totaal € 1.637.310. Ook is de administratie van eiser aangetroffen en in beslag genomen. Door de officier van justitie is toestemming verleend aan de Belastingdienst om op grond van artikel 55 van de Awr de door de FIOD verzamelde informatie te gebruiken voor heffingsdoeleinden.
15. Bij brief van 6 april 2020 heeft verweerder onder meer aangekondigd van de aangifte IB/PVV 2018 af te zullen wijken. Verweerder heeft tevens zijn voornemen om een vergrijpboete van 300% op te leggen kenbaar gemaakt. In de brief is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende opgenomen:
“In de aangifte 2018 is geen aangifte van box 3 vermogen gedaan. Uit de ter inzage verstrekte gegevens blijkt dat het vermogen per 1/1/2018 € 1.831.386 bedraagt. Het verschil zal ik corrigeren.
(…)
Strafverzwarende omstandigheden
Bij de bepaling van de hoogte van de boete is rekening gehouden met onderstaande strafverzwarende omstandigheden:
- er is over meerdere jaren, elk jaar een bewuste keuze gemaakt om een onjuiste aangifte te doen,
- er is gebruik gemaakt van een buitenlandse bankrekening in een land dat een bankgeheim heeft
teneinde de fiscus het zicht op de tegoeden en inkomsten te ontnemen;
- uit de bankafschriften van de in Nederland aangehouden bankrekeningen blijkt dat u naar het eind
van het jaar een groot geld bedrag contant opneemt om dit aan het begin van het volgende jaar weer
te storten ten einde de fiscus het zicht op tegoeden en inkomsten daaruit te ontnemen;
- u hebt ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe niet meegewerkt aan het onderzoek naar deze
buitenlandse rekening.”
16. Bij brief van 28 april 2020 heeft verweerder een ‘Mededeling opleggen aanslagen met boete’ aan eiser gestuurd.
17. Bij brieven van 30 april 2020, 23 mei 2020 en 28 mei 2020 reageert eiser op de in 15 en 16 bedoelde brieven van verweerder. Verweerder heeft de brief van eiser van
23 mei 2020 aangemerkt als een prematuur pro forma bezwaar tegen de aanslag
IB/PVV 2018 en de brief van 28 mei 2020 als de motivering van het bezwaar.
18. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 augustus 2020 zijn de bezwaren van eiser afgewezen.
19. Op 8 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser de aanslag IB/PVV 2018 opgelegd. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 120.500 en het te betalen bedrag bedraagt
€ 104.524. Bij brief van 6 november 2020 heeft eiser hierop gereageerd. Verweerder heeft deze brief doorgestuurd naar de rechtbank ter behandeling als beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar van 13 augustus 2020.