Rechtbank Den Haag, 26-06-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11431, AWB - 22 _ 3598
Rechtbank Den Haag, 26-06-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11431, AWB - 22 _ 3598
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 juni 2023
- Datum publicatie
- 24 augustus 2023
- Annotator
- Zaaknummer
- AWB - 22 _ 3598
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 20 AWR
Inhoudsindicatie
“Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag Bpm terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd”
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/3598
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.058. Daarnaast is bij beschikking € 283 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2022 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 5.885 en de in rekening gebrachte belastingrente evenredig verminderd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2023.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen.
Namens verweerder zijn verschenen mr. [naam 1], mr [naam 2] en
[naam 3].
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft op haar aangifte van 26 november 2018 een bedrag van € 599 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van een Volkswagen Passat Variant 2.0 TDI Highline (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 10 januari 2018.
2. In de aangifte Bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van Bol Expertise BV. Daarin is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 25.938. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 23.678 in verband met schade aan de auto in mindering gebracht. Hierdoor is de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 2.260.
3. Verweerder heeft een bedrag van € 6.058 aan Bpm nageheven. Bij de vaststelling van de verschuldigde Bpm is verweerder uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 50.937 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 25.938 (op basis van de koerslijst Xray (marge)). Er is geen schadebedrag in aanmerking genomen.
4. Bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2022 is de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 5.885. Hierbij is verweerder uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 64.404 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 31.940 (op basis van de koerslijst Xray (marge) van een ex-rental auto). Verweerder heeft hierbij geen schadebedrag in aanmerking genomen.
Geschil 5.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- tot welk bedrag de inkoopwaarde in beschadigde staat van de auto dient te worden vastgesteld;
- of verweerder van de juiste historische nieuwprijs is uitgegaan;
- of voldoende rekening is gehouden met het huurverleden van de auto;
- of sprake is van een waardevermindering van de auto vanwege ex-schade;
- of verweerder de naheffingsaanslag tijdig heeft opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Inkoopwaarde in beschadigde staat
6. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 23.687 als meer dan normale gebruiksschade op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto in mindering moet worden gebracht. De bewijslast ten aanzien van dit door eiseres gestelde bedrag aan schade rust op eiseres.1 Eiseres heeft op 27 oktober 2018 de auto in Duitsland gekocht. Uit de door eiseres overgelegde inkoopfactuur volgt dat de auto ten tijde van de aankoop schade had. Op de factuur wordt vermeld: “Fahrzeug mit Frontschaden. Airbags offen. Nicht fahrbereit”. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto ten tijde van de aankoop essentiële gebreken vertoonde. De taxateur van eiseres heeft de auto op 1 november 2018 getaxeerd en heeft genoemd schadebedrag vastgesteld. Op de foto’s in het taxatierapport is onder andere zichtbaar dat de airbags geactiveerd zijn. Op de door verweerder overgelegde foto’s ten tijde van de keuring bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) op 15 november 2018 zijn deze essentiële gebreken niet zichtbaar. Ook uit het rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 13 december 2018 volgt dat de essentiële gebreken hersteld zijn en er geen schade anders dan normale gebruiksschade op de auto aanwezig is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond, dat de door haar bepleite schade op de aangifte datum, 26 november 2018, nog aanwezig was. Overigens merkt de rechtbank op dat een taxatierapport, waarin rekening wordt gehouden met schade als gevolg van essentiële gebreken niet kan dienen voor de waardebepaling ten behoeve van de aangifte Bpm, omdat essentiële gebreken met zich brengen dat de auto niet in het kentekenregister kan worden geregistreerd. Verweerder heeft dan ook terecht geen schadebedrag in aanmerking genomen.
Historische nieuwprijs
7. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, lid 1, van de Wet Bpm bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet Bpm wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet Bpm (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit – met inachtneming van bepaalde voorwaarden – kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.
8. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto.
9. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. Eiseres stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van de auto. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde Bpm.
10. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld.
Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De rechtbank wijst erop dat eiseres niet gebonden is aan de koerslijst. Het staat eiseres vrij om, nu de auto niet op een koerslijst voorkomt, indien zij meent dat het afschrijvingspercentage niet juist is, met een individueel taxatierapport haar standpunt te onderbouwen.
11. Het gelijk wat betreft de historische nieuwprijs is dan ook aan verweerder.
Ex-rental
12. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de handelsinkoopwaarde van de auto verminderd dient te worden vanwege het huurverleden van de auto. Ter zitting heeft eiseres erkend dat verweerder reeds rekening heeft gehouden met het ex-rental verleden van de auto en heeft zij dit standpunt ingetrokken.
Ex-schade
13. De bewijslast met betrekking tot de door eiseres gestelde waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto rust op eiseres. Eiseres heeft naar voren gebracht dat op grond van de NIVRE-richtlijn een bedrag van € 1.693 aan ex-schade in aanmerking genomen moet worden. Onduidelijk is op welke onderliggende gegevens de zeer ruwe forfaits zijn gebaseerd. Indien sprake is van een waardedaling van de auto ten gevolge van een voormalige schade aan de auto is het aan eiseres om te onderbouwen en aan te tonen dat ook na herstel van de schade een blijvende waardevermindering van de auto heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft niet aan deze bewijslast voldaan door het enkel verwijzen naar een richtlijn.
Tijdigheid naheffingsaanslag
14. Eiseres heeft er ter zitting op gewezen dat verweerder met dagtekening 10 december 2021, ruim 3 jaar na haar aangifte Bpm, onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd. Ingevolge artikel 20 van de Algemene wet rijksbelastingen vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een naheffingsaanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Met betrekking tot het ter zitting ingenomen standpunt dat eiseres erop mocht vertrouwen dat haar aangifte juist was en geen naheffingsaanslag meer zou worden opgelegd, overweegt de rechtbank dat verweerder binnen de wettelijke termijn de naheffingsaanslag heeft opgelegd. Het doen van aangifte Bpm betekent niet dat eiseres daaraan het vertrouwen kan ontlenen dat geen naheffingsaanslag Bpm binnen de wettelijke termijn kan worden opgelegd. Van schending van het vertrouwensbeginsel is dan ook geen sprake.
Conclusie
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.