Home

Rechtbank Den Haag, 26-06-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11435, AWB - 22 _ 3596

Rechtbank Den Haag, 26-06-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:11435, AWB - 22 _ 3596

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 juni 2023
Datum publicatie
24 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:11435
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3596
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM

Inhoudsindicatie

“Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag Bpm terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd”

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 22/3596

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.033.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2022 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2023.

Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen.

Namens verweerder zijn verschenen mr. [naam 1], mr [naam 2] en
[naam 3].

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft op zijn aangifte van 27 augustus 2021 een bedrag van € 4.631 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van een Ford Mustang Fastback 5.0 GT (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 14 juni 2016.

2. In de aangifte Bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [bedrijfsnaam] B.V. Daarin is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 17.219. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 9.879 in verband met schade aan de auto in mindering gebracht. Hierdoor is de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 7.340.

3. Verweerder heeft een bedrag van € 6.033 aan Bpm nageheven. Bij de vaststelling van de verschuldigde Bpm is verweerder uitgegaan van een CO2-uitstoot van 294 gr/km, een historische nieuwprijs van € 111.600 en een handelsinkoopwaarde van € 16.887.

Geschil 4.In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil- of terecht geen rekening is gehouden met een waardevermindering vanwege schade en afwijkende USA-specificaties;- of rekening gehouden dient te worden met ex-schade;- op welk bedrag de historische nieuwprijs dient te worden vastgesteld.

Waardevermindering wegens schade/afwijkende USA specificaties

5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van in totaal € 9.879 als meer dan normale gebruiksschade op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto in mindering moet worden gebracht. Eiser heeft in zijn beroepschrift vermeld dat ook een bedrag van € 2.000 voor het vervangen van de koplampen in mindering moet worden gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. De auto is immers oorspronkelijk afkomstig uit de Verenigde Staten waar andere wet- en regelgeving geldt. Voor de Nederlandse wet- en regelgeving dienen de koplampen te worden vervangen, aldus eiser.

6. De bewijslast ten aanzien van dit door eiser gestelde bedrag aan schade rust op eiser.1 Eiser dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, die stelt geen schade te hebben aangetroffen anders dan normale gebruiksschade, het door hem gestelde bedrag aan schade aannemelijk te maken. Eiser heeft daartoe onder meer verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag ligt aan de aangifte. De daarin vermelde schade is niet aangetroffen door verweerder. Eisers stelling dat vanwege het vervangen van de koplampen een bedrag van € 2.000 aan schade in mindering moet worden gebracht volgt de rechtbank niet. Een dergelijk bedrag dient uit gedegen onderzoek te blijken, hetgeen niet het geval is. Eisers taxateur heeft in zijn schadecalculatie een bedrag van € 200 opgenomen voor het polijsten van de koplampen. Dit is aan te merken als onderhoud en niet als schade. Nergens blijkt uit dat de Nederlandse wet- en regelgeving vervanging van de koplampen vereist. Ook ten aanzien van de overige door eiser gestelde schade is hij niet geslaagd in het door hem te vergen bewijs.

7. Met betrekking tot de stelling van verweerder dat het taxatierapport van eiser geheel buiten beschouwing dient te worden gelaten merkt de rechtbank op dat zij in het feit dat eiser geen inkoopfactuur heeft overgelegd geen aanleiding ziet om het door verweerder geschetste gevolg daaraan te verbinden. Wel is de rechtbank van oordeel dat door het ontbreken van een inkoopfactuur de bewijskracht van het taxatierapport minder is. Ook kan verweerder gelet op de datum van opname van de auto, te weten 3 juni 2021, ten opzichte van de aangifte Bpm op 27 augustus 2021 aanvullend bewijs van eiser verlangen over de staat van de auto op de aangiftedatum.

8. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ ten onrechte geen schade in aanmerking heeft genomen.

Ex-schade

9. De bewijslast met betrekking tot de door eiser gestelde in aanmerking te nemen waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto rust op eiser. Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat een waardevermindering van de auto vanwege het schadeverleden moet worden toegekend van € 13.718 dan wel € 4000 op basis van de TMV richtlijn. In bovengenoemd oordeel weegt de rechtbank mee dat zowel eisers taxateur als de taxateur van DRZ geen waardevermindering vanwege het ex-schadeverleden van de auto in zijn rapport heeft opgenomen. De verwijzing naar de TMV richtlijn voor de onderbouwing van het bedrag van € 4.000 is onvoldoende aangezien die richtlijn slechts ruwe forfaits bevat waarvan niet duidelijk is waarop die zijn gebaseerd

Historische nieuwprijs

10. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, lid 1, van de Wet Bpm bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet Bpm wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet Bpm (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit – met inachtneming van bepaalde voorwaarden – kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.

11. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto.

12. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. Eiser stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van de auto. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde Bpm.

13. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld.

Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De rechtbank wijst erop dat eiser niet gebonden is aan de koerslijst. Het staat eiser vrij om, nu de auto niet op een koerslijst voorkomt, indien hij meent dat het afschrijvingspercentage niet juist is, met een individueel taxatierapport zijn standpunt te onderbouwen.

14. Het gelijk wat betreft de historische nieuwprijs is dan ook aan verweerder.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel