Rechtbank Den Haag, 07-03-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2763, AWB - 21 _ 3755
Rechtbank Den Haag, 07-03-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2763, AWB - 21 _ 3755
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 maart 2023
- Datum publicatie
- 21 maart 2023
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 3755
- Relevante informatie
- Art. 3.13 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001, Art. 8 lid 4 Wet Vpb 1969, Art. 15 Wet Vpb 1969
Inhoudsindicatie
Aan eiseres is een lening van € 400.000 kwijtgescholden. Voor een bedrag van € 360.762 claimt eiseres in haar aangifte vpb 2017 de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslag de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet geaccepteerd. In geschil is of verweerder terecht de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet in aanmerking heeft genomen. De bewijslast voor het toepassen van de vrijstelling ligt bij eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van niet voor wezenlijking vatbare rechten. Het beroep is ongegrond verklaard.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/3755
(gemachtigde: drs. H.W. de Jong),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het boekjaar 1 januari 2017 tot en met 13 maart 2017 een aanslag vennootschapsbelasting (de aanslag) opgelegd. Daarbij is € 16.305 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 april 2021 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023. Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] en [D] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is op 6 november 2013 opgericht door [bedrijfsnaam 1] B.V. ( [bedrijfsnaam 1] ). Aandeelhouder van laatstgenoemde vennootschap is [E] ( [E] ). Van 1 januari 2015 tot 1 januari 2017 vormt eiseres samen met [bedrijfsnaam 1] een fiscale eenheid. Vanaf 1 januari 2017 is eiseres (weer) zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
2. Op 14 maart 2017 zijn de aandelen in eiseres van [bedrijfsnaam 1] overgedragen aan [bedrijfsnaam 2] B.V. ( [bedrijfsnaam 2] ). Aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] is [A] ( [A] ). Vanaf 14 maart 2017 vormt eiseres een fiscale eenheid met [bedrijfsnaam 2] .
3. Op 20 december 2013 is aan eiseres door [bedrijfsnaam 3] B.V. ( [bedrijfsnaam 3] ) een geldlening van € 400.000 verstrekt met een looptijd tot 1 januari 2018. Eiseres heeft tot zekerheid van de nakoming van haar verplichtingen aan [bedrijfsnaam 3] een recht van tweede hypotheek verstrekt op de onroerende zaken aan/nabij de [adres] [nummer] te [plaats] . Tevens is overeengekomen dat rente en aflossing verschuldigd zijn vanaf 1 januari 2018. Onderdeel van de geldleningsovereenkomst is dat [bedrijfsnaam 3] de geldlening (met dan verschuldigde rente) zal kwijtschelden, als [A] zijn verplichtingen uit twee afzonderlijk gesloten vaststellingsovereenkomsten, welke als bijlage bij de geldlening zijn gevoegd, nakomt. Deze twee vaststellingsovereenkomsten dienen, voor zover van belang, ter afwikkeling van meerdere (langlopende en ingrijpende) geschillen tussen onder meer [A] en [bedrijfsnaam 3]
4. Op 9 februari 2017 deelt [bedrijfsnaam 3] mee aan eiseres dat de lening volledig en onherroepelijk wordt kwijtgescholden met ingang van die datum.
5. Eiseres heeft voor het boekjaar 1 januari tot en met 13 maart 2017 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbare winst van € 0 (de aangifte). De fiscale winst vóór toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling is € 360.762. Hierop is de kwijtscheldingswinstvrijstelling toegepast.
6. Naar aanleiding van de aangifte heeft verweerder op 25 november 2019 aan eiseres een (eerste) vragenbrief gestuurd.
7. Verweerder heeft op 15 februari 2020 de aanslag opgelegd naar een belastbare winst van € 360.762. Verweerder heeft de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet geaccepteerd. Tevens is belastingrente in rekening gebracht.
8. Op 13 maart 2020 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
Geschil 9. In geschil is of de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing is. Verder is in geschil of verweerder de belastingrente had moeten matigen.
10. Niet in geschil is dat het toetsingsmoment voor de vraag of sprake is van een niet verwezenlijking vatbare vordering ligt op het moment van aangaan van de overeenkomst.
11. Eiseres stelt dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing is, omdat sprake is van een niet voor verwezenlijking vatbare vordering. Eiseres betoogt dat, kort weergeven, hij een langlopende en slepende geschiedenis heeft met onder andere [bedrijfsnaam 3] B.V, [E] en derde partijen. In de kern betreft het een door [A] aan het licht gebrachte subsidiefraude. De - summier weergegeven - achtergrond van de lening en de twee vaststellingsovereenkomsten betrof de mogelijkheid van [A] om zijn kweektuin terug te krijgen/te behouden, alsmede [A] te dwingen tot (verdere) geheimhouding over de subsidiefraude. Met deze geschiedenis moet volgens eiseres rekening worden gehouden bij het antwoord op de vraag of de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing is. Daarnaast was de financiële situatie van eiseres op het moment van aangaan van de lening slecht. Dit blijkt onder meer uit het feit dat [bedrijfsnaam 3] genoegen nam met een recht van tweede hypotheek en rente en aflossing op de lening pas verschuldigd werd vanaf 1 januari 2018. Op 14 maart 2017, slechts drie jaar na het aangaan van de lening, ging het zo slecht met eiseres dat sprake was van een liquiditeitstekort van € 382.000. Tot slot volgt de slechte financiële situatie, volgens eiseres, ook uit het feit dat [A] met zijn schuldeisers een crediteurenakkoord heeft bereikt op de dag dat ook de leningsovereenkomst is afgesloten. Eiseres wijst er tevens op dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling mogelijk wel van toepassing is op een lening die is aangegaan door [A] met de Rabobank. Gelet daarop zou de kwijtscheldingswinstvrijstelling ook van toepassing moeten zijn op de lening tussen eiseres en [bedrijfsnaam 3] Met betrekking tot de belastingrente verzoekt eiseres om coulance.
12. Verweerder stelt dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing is, omdat eiseres 1) onvoldoende aannemelijk maakt dat sprake was van een niet voor verwezenlijking vatbare vordering en 2) de vordering niet is prijsgegeven, omdat de kwijtschelding afhankelijk was van een tegenprestatie. Verweerder heeft verder nog aangevoerd dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing is, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing zou zijn geweest als ze geen deel zou hebben uitgemaakt van de fiscale eenheid (de uitzondering op de hoofdregel van artikel 8, vierde lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb)). Verweerder stelt verder dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen tot het juiste bedrag en over de juiste periode is berekend. Verweerder ziet geen grond voor matiging van de rente.
Beoordeling van het geschil
13. Artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) stelt de winst vrij die wordt verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers, voor zover deze voordelen de som van het verlies dat overigens mocht zijn geleden en de te verrekenen verliezen uit het verleden overtreffen (de kwijtscheldingsvrijstelling. De kwijtscheldingswinstvrijstelling geldt ook in de vennootschapsbelasting, maar is op grond van artikel 8, vierde lid, Wet Vpb niet van toepassing, indien de belastingplichtige deel heeft uitgemaakt van een fiscale eenheid en sinds het ontvoegingstijdstip minder dan zes jaren zijn verstreken. Deze bepaling is niet van toepassing voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing zou zijn als hij geen deel zou hebben uitgemaakt van de fiscale eenheid.
14. De kwijtscheldingswinstvrijstelling is van toepassing op voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers, voor zover de voordelen de verliezen van dat jaar en de afgelopen jaren overtreffen. Het vereiste dat de rechten niet voor verwezenlijking vatbaar zijn, houdt volgens vaste rechtspraak in dat een redelijk oordelende en zakelijk handelende schuldeiser op grond van de ten tijde van de kwijtschelding bestaande feiten en omstandigheden, zoals deze voor hem kenbaar konden zijn, tot het oordeel moest komen dat pogingen tot inning of verhaal vruchteloos zouden blijven of tot naar maatschappelijke opvattingen onaanvaardbare gevolgen zouden leiden.1 Wanneer het prijsgeven door de crediteur van niet voor verwezenlijking vatbare rechten is opgeschort, totdat aan een of meer bepaalde voorwaarden wordt voldaan, dient de vraag of de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing is, te worden beoordeeld naar de feiten en omstandigheden ten tijde van het sluiten van de geldleningovereenkomst.2
15. Aangezien eiseres zich beroept op de toepassing van een vrijstelling, ligt de bewijslast dat sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten bij eiseres. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft zij niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan dat ten tijde van het aangaan van de lening (20 december 2013) sprake was van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. Onweersproken heeft verweerder gesteld dat eiseres op het moment van het afsluiten van de lening redelijke omzetten behaalde. Ook heeft verweerder gesteld dat er in latere jaren sprake was van een perspectief op winstgroei, hetgeen ook, volgens verweerder, is gebleken in latere jaren. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat uit het gegeven dat [bedrijfsnaam 3] genoegen nam met een tweede hypotheek en met een rente en aflossing van de lening vanaf 1 januari 2018, volgt dat er geen perspectief op winstgroei of verhaalsmogelijkheden zouden zijn. Weliswaar kan het zo zijn dat, ondanks redelijke omzetten, niettemin onvoldoende (liquide) middelen aanwezig waren om de lening aan [bedrijfsnaam 3] af te lossen en dat, wanneer die aflossing toch had dienen plaats te vinden, de voortzetting van eiseres in gevaar zou zijn gekomen, maar dit brengt niet zonder meer met zich dat moet worden aangenomen dat de rechten van de desbetreffende schuldeisers als niet voor verwezenlijking vatbaar moeten worden beschouwd op 20 december 2013. Het tussen [A] en zijn schuldeisers overeengekomen crediteurenakkoord, zegt niets – ondanks de door eiseres gestelde nauwe verwevenheid met [A] – over de financiële situatie van eiseres op
20 december 2013. De stelling van eiseres dat de kwijtscheldingswinstvrijstelling van toepassing is, omdat op een andere lening van de Rabobank aan [A] de kwijtscheldingwinstvrijstelling van toepassing is, slaagt evenmin. Dit betreft immers een geheel andere vordering, aangegaan met een andere partij en onder andere voorwaarden.
16. Eiseres heeft tijdens de procedure gewezen op de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot en hebben gespeeld ten tijde van het aangaan van de lening. Uit deze geschetste gang van zaken leidt de rechtbank af dat [A] in een emotioneel en financieel moeilijke positie is gebracht en een zware tijd heeft en nog steeds doormaakt. Voor de beantwoording van fiscale vraag of de lening voor verwezenlijking vatbaar is, zijn deze omstandigheden - hoe vervelend voor [A] ook - echter niet van belang.
17. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake is van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. Hierop stuit de toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling af. De overige vragen of sprake is van prijsgeven en of wordt voldaan aan de uitzondering van artikel 8, vierde lid Wet Vpb hoeven geen behandeling meer.
Belastingrente
18. Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente is berekend overeenkomstig de wettelijke bepalingen. De bewijslast dat de belastingrente moet worden berekend op een lager bedrag dan volgt uit de wettelijke bepalingen, rust op eiseres. Eiseres heeft aangevoerd dat de belastingrente dient te worden gematigd, omdat de brief van de staatssecretaris van
5 juli 20183 reden tot coulance zou (kunnen) geven.
19. Niet is gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opleggen van de aanslag. Nu tussen de eerste vragenbrief van 25 november 2019 en de aanslag slechts drie maanden zijn verstreken, heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld. De wet- en regelgeving biedt de rechtbank ook geen ruimte om de belastingrente uit coulance te matigen.
20. Gelet op wat hiervóór is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.