Rechtbank Den Haag, 05-01-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:367, AWB - 21 _ 832
Rechtbank Den Haag, 05-01-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:367, AWB - 21 _ 832
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 5 januari 2023
- Datum publicatie
- 9 maart 2023
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 832
- Relevante informatie
- Art. 7 Wet OB 1968, Art. 67c AWR
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting: reformatio in peius. Naheffingsaanslagen 8 tot en met 10 en daarbij opgelegde verzuimboetes dienen te worden vernietigd omdat verweerder door het instellen van het bezwaar op het spoor is gekomen van de te lage bedragen in naheffingsaanslag 4 tot en met 6.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 21/832, SGR 21/834, SGR 21/838, SGR 21/840, SGR 21/3689,
SGR 21/3691, SGR 21/3693, SGR 21/6618, SGR 21/5801, SGR 21/5802
(gemachtigde: J.S. Roseval),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over de jaren 2016 tot en met 2019 tien hierna te noemen naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, alsmede bij beschikking verzuimboetes opgelegd en belastingrente berekend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2021 vier naheffingsaanslagen over 2019 en de daarbij opgelegde boete- en rentebeschikkingen gehandhaafd.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 mei 2021 heeft verweerder drie aanvullende naheffingsaanslagen over 2019 gehandhaafd en de daarbij opgelegde verzuimboetes vernietigd.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 30 juli 2021 de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de berekende belastingrente voor de jaren 2017 en 2018 gehandhaafd.
Bij uitspraken op bezwaar van 24 september 2021 en 12 november 2021 (twee verminderingsbeschikkingen) heeft verweerder de naheffingsaanslag voor het jaar 2016 en de daarbij berekende belastingrente verminderd.
Eiseres heeft tegen de hiervoor genoemde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2022.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door E.C. Roseval. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A], mr. drs. [B] en mr. [C]. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken met zaaknummers
SGR 21/842, SGR 21/845 en SGR 21/3690.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is op 7 maart 2012 opgericht en is ondernemer voor de omzetbelasting. Eiseres verricht volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel activiteiten in verband met het ontwikkelen en produceren van maatwerksoftware, overige dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie en activiteiten op het gebied van belastingadvies.
2. Eiseres heeft in de jaren 2016 tot en met 2019 geen aangiften omzetbelasting gedaan binnen de daarvoor gestelde termijnen. Verweerder heeft daarom voor deze jaren per kwartaal ambtshalve systeemaanslagen omzetbelasting opgelegd, inclusief verzuimboetes. Naar aanleiding van een balanspost ‘verschuldigde omzetbelasting’ in de door eiseres in 2019 ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2016, heeft verweerder toelichting gevraagd over de verschuldigde omzetbelasting in de jaren 2016 tot en met 2018. Eiseres heeft vervolgens in 2020 voor de jaren 2016 tot en met 2019 (suppletie)aangiften omzetbelasting gedaan. Na divers contact tussen partijen, heeft verweerder aangekondigd voor deze jaren naheffingsaanslagen omzetbelasting op te leggen.
3. Verweerder heeft aan eiseres de volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting, boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente opgelegd. Naheffingsaanslag 8 tot en met 10 betreffen bij naheffingsaanslag 4 tot en met 6 abusievelijk te weinig nageheven omzetbelasting:
Naheffings-aanslag |
Zaaknummer |
Dagtekening |
Tijdvak |
Bedrag |
Verzuim-boete |
Belasting-rente |
1. |
SGR 21/6618 |
27 maart 2021 |
2016 |
€ 85.950 |
- |
€ 13.563 |
2. |
SGR 21/5801 |
30 december 2020 |
2017 |
€ 47.610 |
€ 4.761 |
€ 5.148 |
3. |
SGR 21/5802 |
30 december 2020 |
2018 |
€ 23.381 |
€ 2.338 |
€ 1.593 |
4. |
SGR 21/832 |
31 oktober 2020 |
1e kwartaal 2019 |
€ 22.539 |
€ 1.126 |
€ 486 |
5. |
SGR 21/834 |
31 oktober 2020 |
2e kwartaal 2019 |
€ 6.162 |
- |
€ 133 |
6. |
SGR 21/838 |
31 oktober 2020 |
3e kwartaal 2019 |
€ 3.135 |
- |
€ 67 |
7. |
SGR 21/840 |
31 oktober 2020 |
4e kwartaal 2019 |
€ 22.200 |
€ 1.110 |
€ 479 |
8. |
SGR 21/3689 |
30 december 2020 |
1e kwartaal 2019 |
€ 4.185 |
€ 125 |
- |
9. |
SGR 21/3691 |
30 december 2020 |
2e kwartaal 2019 |
€ 4.201 |
€ 126 |
- |
10. |
SGR 21/3693 |
30 december 2020 |
3e kwartaal 2019 |
€ 13.809 |
€ 414 |
- |
4. Bij uitspraak op bezwaar van 2 januari 2021 heeft verweerder de naheffingsaanslagen 4 tot en met 7, de daarbij opgelegde verzuimboetes en de berekende belastingrente gehandhaafd. Bij uitspraak op bezwaar van 1 mei 2021 heeft verweerder de naheffingsaanslagen 8 tot en met 10 gehandhaafd en de daarbij opgelegde verzuimboetes vernietigd.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2021 heeft verweerder naheffingsaanslagen 2 en 3 en de daarbij opgelegde verzuimboetes en de berekende belastingrente gehandhaafd. Middels twee verminderingsbeschikkingen van 24 september 2021 en 12 november 2021 heeft verweerder naheffingsaanslag 1 verminderd tot een bedrag van € 17.557 en heeft hij de daarbij berekende belastingrente verminderd tot € 2.770.
Geschil 5. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd, of de verzuimboetes terecht zijn opgelegd en of de belastingrente juist is berekend.
6. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, dat de verzuimboetes ten onrechte zijn opgelegd, dat de belastingrente niet juist is en dat verweerder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
7. Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de totale verschuldigde omzetbelasting in alle naheffingsaanslagen heeft opgelegd overeenkomstig de door eiseres ingediende suppletieaangiften, maar zonder rekening te houden met de door eiseres in aftrek gebrachte, reeds betaalde bedragen aan omzetbelasting en de betaalde boetes. Verweerder heeft vervolgens bij de berekening van de na te heffen bedragen aan omzetbelasting, de reeds betaalde bedragen aan omzetbelasting die volgden uit de systeemaanslagen in mindering gebracht. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij zich niet langer verzet tegen (de hoogte van) de naheffingsaanslagen 1 tot en met 7. Nu eiseres voor het overige geen gronden tegen deze naheffingsaanslagen heeft aangevoerd, zijn de naheffingsaanslagen 1 tot en met 7 terecht opgelegd.
Naheffingsaanslag 1 (SGR 21/6618)
9. Zoals hiervoor onder 8. is overwogen, is het na te heffen bedrag van € 17.557 voor het jaar 2016 tussen partijen niet langer in geschil. Eiseres heeft gesteld dat zij de twee verminderingsbeschikkingen die verweerder daartoe heeft opgelegd, niet heeft ontvangen. Zij heeft deze stelling desgevraagd niet gemotiveerd noch onderbouwd met stukken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat, nu er systeemuitdraaien van de verminderingsbeschikkingen tussen de gedingstukken zitten, de beschikkingen conform de gegevens op de systeemuitdraaien naar eiseres zijn verstuurd. Eiseres heeft tijdig beroep tegen de beschikkingen ingesteld, zodat de rechtbank hier verder geen conclusies aan verbindt.
10. Eiseres stelt daarnaast dat verweerder ten onrechte twee verminderingsbeschikkingen heeft genomen in plaats van één. Verweerder heeft hierover verklaard dat in de toelichting op de uitspraak op bezwaar met dagtekening 13 juli 2021 is opgenomen dat het na te heffen bedrag zou worden verminderd tot € 17.557. Bij het opleggen van de eerste verminderingsbeschikking (de formele uitspraak op bezwaar) is echter abusievelijk slechts € 17.557 in mindering gebracht op het na te heffen bedrag in plaats van de beoogde € 68.393. Verweerder heeft dit rechtgezet door met dagtekening 12 november 2021 een tweede verminderingsbeschikking te nemen waarmee het na te heffen bedrag daadwerkelijk is verminderd tot € 17.557. Naheffingsaanslag 1 is dus uiteindelijk tot het juiste bedrag verminderd. Dat verweerder dit in twee beschikkingen in plaats van één beschikking heeft bewerkstelligd, heeft niet tot gevolg dat naheffingsaanslag 1 dient te worden vernietigd. Gelet op het feit dat eiseres op dagtekening 13 oktober 2021 beroep heeft ingesteld tegen de eerste verminderingsbeschikking van 24 september 2021 en naheffingsaanslag 1 op dat moment nog niet tot het juiste bedrag was verminderd, heeft eiseres wel aanspraak op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.
Naheffingsaanslagen 8 tot en met 10 (SGR 21/3689, SGR 21/3691 en SGR 21/3893)
11. De abusievelijk teveel in aftrek gebrachte bedragen in de naheffingsaanslagen 4 tot en met 6 heeft verweerder nageheven met de naheffingsaanslagen 8 tot en met 10. De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslagen 8 tot en met 10 aan eiseres zijn opgelegd op 30 december 2020, nadat eiseres op 23 november 2020 tegen naheffingsaanslagen 1 tot en met 4 bezwaar had gemaakt. Dit betekent dat eiseres zich na het instellen van bezwaar geconfronteerd ziet met aanvullende naheffingsaanslagen over het jaar 2019. De rechtbank staat daarom voor de vraag of verweerder daarmee het verbod op reformatio in peius heeft geschonden. Verweerder heeft hierover desgevraagd op zitting verklaard dat met de naheffingsaanslagen 8 tot en met 10 de juiste bedragen zijn nageheven, dat deze naheffingsaanslagen nog steeds zijn opgelegd conform de door eiseres ingediende suppleties en dat hij verder niet kan garanderen dat hij de rekenfout ook uit zichzelf had opgemerkt.
12. In de toelichting op de uitspraak op bezwaar van 17 december 2020, behorend bij naheffingsaanslagen 4 tot en met 6, heeft verweerder opgenomen dat de bedragen in de naheffingsaanslagen over 2019 inderdaad niet kloppen, maar op een andere manier dan eiseres bedoelt en hij schrijft dit te gaan herstellen. In deze toelichting heeft verweerder vervolgens opgenomen dat de naheffingsaanslagen over 2019 tot te lage bedragen zijn opgelegd en dat hij in dat kader nadere aanslagen zal opleggen. Dit heeft geresulteerd in naheffingsaanslagen 8 tot en met 10. Hieruit concludeert de rechtbank dat verweerder door het instellen van het bezwaar op het spoor is gekomen van de te lage bedragen in de naheffingsaanslagen 4 tot en met 6. Verweerder heeft deze conclusie met zijn verklaring op zitting niet weerlegt. Als gevolg hiervan dienen de naheffingsaanslagen 8 tot en met 10 en daarbij opgelegde verzuimboetes te worden vernietigd. De beroepen met zaaknummers SGR 21/3689, SGR 21/3691 en SGR 21/3893 zijn om die reden gegrond.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
13. Wat eiseres overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De slordigheden benoemd door eiseres verdienen geen schoonheidsprijs, maar zijn niet dusdanig ernstig dat hieraan enig gevolg dient te worden verbonden.
Verzuimboetes
14. De verzuimboetes bij naheffingsaanslagen 2, 3, 4 en 7 zijn op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegd, omdat de belasting die op aangifte voldaan had moeten worden niet tijdig is betaald. Een dergelijke boete blijft slechts achterwege wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld dan wel van een pleitbaar standpunt. De bewijslast hiervoor rust op eiseres. Niet in geschil is dat eiseres over de onderhavige tijdvakken te weinig omzetbelasting heeft betaald. De stelling van eiseres dat zij de omzetbelasting op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslagen reeds had betaald, wat daar overigens ook van zij, brengt niet mee dat eiseres geen verwijt valt te maken voor het niet tijdig voldoen van de verschuldigde omzetbelasting. Van afwezigheid van alle schuld is dan ook geen sprake. Evenmin volgt daaruit dat sprake is van een pleitbaar standpunt. De rechtbank acht de opgelegde verzuimboetes passend en geboden en ziet geen aanleiding tot matiging van de boete.
Belastingrente
15. Voor een vernietiging dan wel matiging van de in rekening gebrachte belastingrente ziet de rechtbank geen aanleiding. De stelling van eiseres dat zij ten tijde van het indienen van de suppletieaangiften de omzetbelasting heeft voldaan, staat, wat daar ook van zij, aan het in rekening brengen van belastingrente niet in de weg. Bij de heffing van omzetbelasting ligt namelijk het initiatief bij de belastingplichtige. De belastingplichtige dient uit eigen beweging de belasting op aangifte te voldoen en door dat tijdig te doen kan hij voorkomen dat rente verschuldigd wordt (vgl. Hoge Raad 28 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0764). Indien later blijkt dat de belastingplichtige niet tijdig het verschuldigde bedrag op aangifte heeft voldaan, vloeit rechtstreeks uit de wet voort dat bij de naheffing van de verschuldigde belastingrente wordt berekend. De wettelijke regeling biedt, buiten het zich hier niet voordoende geval dat een suppletieaangifte wordt ingediend binnen drie maanden na afloop van het desbetreffende kalenderjaar, geen ruimte om bij een naheffingsaanslag de renteberekening achterwege te laten dan wel te matigen.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen met zaaknummers SGR 21/832, SGR 21/834, SGR 21/838, SGR 21/840, SGR 21/5801, SGR 21/5802, SGR 21/6618 ongegrond en de beroepen met zaaknummers SGR 21/3689, SGR 21/3691, SGR 21/3693 gegrond te worden verklaard. Aan eiseres is voor de samenhangende zaken, die gevoegd zijn behandeld, één maal griffierecht in rekening gebracht. Aan eiseres zal daarom één maal griffierecht worden vergoed.
Proceskosten
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in de zaken SGR 21/6618, SGR 21/3689, SGR 21/3691, SGR 21/3693 en merkt deze zaken aan als samenhangend. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op totaal € 2.680,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1,5 vanwege de samenhang).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen met zaaknummers SGR 21/3689, SGR 21/3691, SGR 21/3693 gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar met dagtekening 1 mei 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van deze vernietigde uitspraak op bezwaar;
vernietigt de naheffingsaanslagen 8 tot en met 10 en de daarbij opgelegde verzuimboetes;
verklaart de overige beroepen met zaaknummers SGR 21/832, SGR 21/834, SGR 21/838, SGR 21/840, SGR 21/5801, SGR 21/5802, SGR 21/6618 ongegrond;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.680,50;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: