Rechtbank Den Haag, 24-01-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:776, AWB - 21 _ 6824
Rechtbank Den Haag, 24-01-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:776, AWB - 21 _ 6824
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 24 januari 2023
- Datum publicatie
- 8 februari 2023
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 6824
- Relevante informatie
- Art. 8 Wet Vpb 1969
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft het valutaresultaat dat zij heeft behaald op een aan haar kwijtgescholden schuld verwerkt als informele kapitaalstorting.
Verweerder heeft dit gecorrigeerd en het valutaresultaat tot de winst gerekend. In geschil is of het valutaresultaat belast is. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de valutaresultaten in de winstsfeer. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/6824
(gemachtigde: D. van der Vliet),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan [B.V. 1] voor het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd. Daarbij is een verliesbeschikking van nihil vastgesteld en € 26.283 aan belastingrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft als rechtsopvolger bij een juridische fusie in 2020 de rechten en verplichtingen van [B.V. 1] overgenomen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2021 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] , mr. [C] en mr. [D] .
Overwegingen
Feiten
1. [B.V. 1] ( [B.V. 1] ) is op 29 december 2006 opgericht door [B.V. 2] [B.V. 1] maakte als houdster- en financieringsmaatschappij deel uit van een in Argentinië ontstaan concern dat wereldwijd actief is in de productie van uit staal gebouwde turbines voor de opwekking van wind-, water- en nucleaire energie.
2. Uit de jaarrekening van [B.V. 1] over het jaar 2010 blijkt dat eind 2009 is gestart met een herstructurering van het concern. Het doel daarvan was om de overige activiteiten van het concern, die zich buiten de energiesector bevonden, samen te brengen in één tak.
3. Op 31 december 2009 werd [B.V. 1] vervreemd aan vier in Spanje gevestigde lichamen. Op 26 januari 2010 zijn lichamen binnen het concern herschikt, waarna [B.V. 1] aandelen hield in dertien deelnemingen.
4. Binnen het concern had [bedrijfsnaam 1] ( [bedrijfsnaam 1] ) geld geleend aan [bedrijfsnaam 2] S.A. ( [bedrijfsnaam 2] ). De vordering van [bedrijfsnaam 1] bedroeg op
29 november 2010 35.334.164 Argentijnse pesos (ARS). Op 29 november 2010 heeft [B.V. 1] deze vordering van [bedrijfsnaam 1] op [bedrijfsnaam 2] overgenomen tegen schuldigerkenning. [B.V. 1] had daarmee een vordering van ARS 35.334.164 op [bedrijfsnaam 2] (de [bedrijfsnaam 2] -vordering) en een schuld van ARS 35.334.164 aan [bedrijfsnaam 1] (de [bedrijfsnaam 1] -schuld). Na aflossing van USD 700.000 door [B.V. 1] bedroeg de [bedrijfsnaam 1] -schuld ultimo 2010 ARS 32.555.164.
5. [bedrijfsnaam 2] heeft in december 2010 een bedrag afgelost van ARS 23.862.000. Deze aflossing heeft [B.V. 1] niet gebruikt om de [bedrijfsnaam 1] -schuld af te lossen. Een bedrag van ARS 6.000.0000 is eind 2010 door [B.V. 1] kwijtgescholden. De overgebleven [bedrijfsnaam 2] -vordering is in 2012 door [B.V. 1] kwijtgescholden.
6. In de aangiften Vpb over de boekjaren 2010 tot en met 2014 zijn de resultaten op de [bedrijfsnaam 1] -schuld gelijk behandeld als in de commerciële jaarrekening en kwalificeerde [B.V. 1] de [bedrijfsnaam 1] -schuld als zakelijk.
7. Volgens de jaarrekening 2015 bedroeg de [bedrijfsnaam 1] -schuld op 31 december 2015
€ 2.308.746 en de bijgeschreven rente € 1.819.798. Over de schuld werd in 2015 18% rente berekend.
8. Op 28 juni 2016 heeft [bedrijfsnaam 1] besloten de hoofdsom van
ARS 32.555.164 en de nadien aangegroeide rente van ARS 28.582.584 kwijt te schelden. De totale kwijtschelding van de hoofdsom en de aangegroeide rente bedroeg op dat moment € 3.675.469. Ultimo 2016 had [B.V. 1] een eigen vermogen van ruim € 12 miljoen en een resultaat uit deelnemingen behaald van ruim € 5,5 miljoen. Uit de [B.V. 1] -mail van 27 juni 2016 van verweerder aan [B.V. 1] volgt dat hij met [B.V. 1] meent dat de kwijtschelding van de [bedrijfsnaam 1] -schuld een onzakelijk karakter heeft en daarom de winst van [B.V. 1] niet raakt.
9. Op 13 maart 2018 heeft [B.V. 1] de aangifte Vpb 2016 ingediend naar een belastbaar bedrag van -/- € 103.689. [B.V. 1] heeft in de aangifte Vpb 2016 een informele kapitaalstorting opgenomen van € 4.523.564 onder de noemer “Kwijtschelding [bedrijfsnaam 1] -schuld”. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Kwijtschelding [bedrijfsnaam 1] -schuld (hoofdsom + rente) € 3.675.469
Kwijtschelding schuld aan [bedrijfsnaam 1] Int. Inc € 922.990
Kwijtschelding vordering op [bedrijfsnaam 1] Int Inc € - 74.894
10. Bij de kwijtschelding van de [bedrijfsnaam 1] -schuld is (na verrekening van een interestcorrectie) een valutawinst door [B.V. 1] behaald van € 577.874. Deze valutawinst heeft [B.V. 1] in de aangifte Vpb 2016 eveneens verwerkt als een informele kapitaalstorting:
Eliminatie valutawinst 2016 [bedrijfsnaam 1] -schuld € 628.738
EUR-interest in plaats van ARS-interest - € 50.864
Totaal € 577.874
11. Verweerder heeft bij de aanslag Vpb 2016 de informele kapitaalstorting van € 577.874 (het valutaresultaat) niet geaccepteerd en heeft dit bedrag tot de winst gerekend. De aanslag Vpb 2016 is vastgesteld naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 474.185.
Geschil 12. In geschil is of het valutaresultaat behaald op de [bedrijfsnaam 1] -schuld belast is.
13. Eiseres betoogt dat de [bedrijfsnaam 1] -schuld en in het bijzonder het daarop gelopen koersrisico onzakelijk is en het valutaresultaat daarom niet belast is. Het valutaresultaat is volgens eiseres opgekomen in de kapitaalsfeer. Het koersrisico is door haar geaccepteerd en gelopen binnen de vennootschappelijke betrekkingen. De [bedrijfsnaam 1] -schuld was van meet af aan onzakelijk en daarnaast is gedurende de looptijd onzakelijk gehandeld. Voorts stelt eiseres dat door de kwijtschelding van de [bedrijfsnaam 1] -schuld van enig financieel voordeel als gevolg van koersverschillen geen sprake is. Het valutaresultaat op de [bedrijfsnaam 1] -schuld dient derhalve volgens eiseres niet tot de belastbare winst te worden gerekend.
14. Verweerder stelt dat hij het valutaresultaat op de [bedrijfsnaam 1] -schuld terecht tot de winst heeft gerekend. Volgens verweerder is het valutaresultaat ontstaan uit een normale schuld zonder onzakelijk karakter, waardoor de resultaten vanuit die schuld tot de winstsfeer behoren. Dit betreft zowel de rente als de valutaresultaten. Omdat [B.V. 1] gelet op haar bezittingen de volledige schuld had kunnen afbetalen, vormt de kwijtschelding een informele kapitaalstorting. Verder betoogt verweerder dat als sprake is van een onzakelijke lening, het valutaresultaat gelet op de onzakelijke kwijtschelding ook dan in de winst valt. Nu de schuld volwaardig is, treden de gevolgen van het onzakelijke debiteurenrisico niet in en bestaat er volgens verweerder ook geen verschil in behandeling met een zakelijke lening.
Beoordeling van het geschil
15. Tussen partijen is niet in geschil dat de [bedrijfsnaam 1] -schuld civielrechtelijk een lening is. Fiscaal wordt alleen aan herkwalificatie tot kapitaal toegekomen wanneer de lening aan één van de in het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1988 opgesomde uitzonderingen voldoet.1 Dat betreft de bodemloze putlening, de schijnlening en de deelnemerschapslening. Deze drie uitzonderingen zijn niet van toepassing op de onderhavige lening.
16. Wel in geschil is de vraag of het valutaresultaat buiten de winst valt omdat sprake zou zijn van een onzakelijke lening. Van een onzakelijke lening is sprake, wanneer een aandeelhouder van een vennootschap aan die vennootschap een geldlening verstrekt en daarbij een debiteurenrisico aanvaardt dat een derde, niet zijnde aandeelhouder van die vennootschap, niet zou hebben aanvaard, ook niet voor een hogere rente.2 Indien de rente zodanig moet worden aangepast dat de geldlening in wezen winstdelend zou worden, moet worden verondersteld dat een debiteurenrisico wordt gelopen dat deze derde niet zou hebben genomen.3 Een eventueel verlies op een dergelijke lening kan door de schuldeiser niet ten laste van de winst worden gebracht.
17. In het onderhavige geval is [bedrijfsnaam 1] de crediteur en [B.V. 1] de debiteur. Zo al sprake zou zijn geweest van het aanvaarden van een onzakelijk debiteurenrisico door [bedrijfsnaam 1] , dan heeft dit risico zich niet gemanifesteerd. Niet in geschil is immers dat de [bedrijfsnaam 1] -schuld volwaardig was op het moment van kwijtschelding. Naar het oordeel van de rechtbank is de vraag of (eerder) sprake was van een onzakelijke lening niet relevant voor de positie van [B.V. 1] . Voor [B.V. 1] als debiteur vallen valutaresultaten op de [bedrijfsnaam 1] -schuld als vreemd vermogen hoe dan ook in de winstsfeer. Dit heeft ook te gelden voor het positieve valutaresultaat behaald bij de kwijtschelding van de [bedrijfsnaam 1] -schuld. De kwijtschelding betreft het bedrag dat [B.V. 1] had moeten en kunnen aflossen, zijnde de hoofdsom en aangegroeide rente in ARS (de valuta waarin de lening is aangegaan). Dat die kwijtschelding onzakelijk is en kwalificeert als informele kapitaalstorting, maakt niet dat het door [B.V. 1] behaalde valutaresultaat ook buiten de winstsfeer valt. Bij aflossing van de lening had [B.V. 1] immers hetzelfde (belaste) valutaresultaat behaald. Van een informele kapitaalstorting ter grootte van het valutaresultaat kan vanuit [bedrijfsnaam 1] bovendien geen sprake zijn omdat van een vermogensverschuiving van [bedrijfsnaam 1] naar [B.V. 1] geen sprake is. Het valutaresultaat komt op als gevolg van de lening in ARS en de boekhouding van [B.V. 1] in EUR; daar heeft [bedrijfsnaam 1] geen invloed op.
18. Gelet op het voorgaande is het valutaresultaat behaald op de [bedrijfsnaam 1] -schuld terecht tot de winst van [B.V. 1] gerekend. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Belastingrente
19. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikking. Niet gebleken is dat de rente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend.
20. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en
mr. R.C. van der Wel, leden, in aanwezigheid van mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: