Home

Rechtbank Den Haag, 07-11-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19315, AWB - 23 _ 7082

Rechtbank Den Haag, 07-11-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19315, AWB - 23 _ 7082

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
7 november 2024
Datum publicatie
26 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:19315
Zaaknummer
AWB - 23 _ 7082
Relevante informatie
Art. 16 Wet WOZ, Art. 47 Wbm

Inhoudsindicatie

energiebelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie. Rechtbank Den Haag oordeelt dat geen sprake is van een samenstel als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 23/7082

en

Procesverloop

Eiseres heeft over het tijdvak oktober 2021 aangifte energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) gedaan en het volgens die aangifte verschuldigde bedrag voldaan.

Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft op 18 januari en 7 mei 2024 nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2024.

Namens eiseres zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [naam 3] , mr. [naam 4] en mr. [naam 5] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft aan haar cliënten [bedrijfsnaam 1] B.V. ( [bedrijfsnaam 1] ), [bedrijfsnaam 2] B.V. ( [bedrijfsnaam 2] ) en [bedrijfsnaam 3] B.V. ( [bedrijfsnaam 3] ) elektriciteit geleverd (tezamen: de verbruikers). De verbruikers oefenen glastuinbouwbedrijven uit op diverse locaties. Iedere locatie heeft een of meer leveringspunten voor elektriciteit.

[bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] algemeen

2. [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] maken deel uit van de [bedrijfsnaam 4] ( [bedrijfsnaam 4] ). [bedrijfsnaam 4] heeft als doel de productie van verschillende tomatensoorten. Het hoofdkantoor van [bedrijfsnaam 4] bevindt zich in [plaatsnaam 1] . Een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 4] is de teeltplanning en de teeltstrategie. De teelt (en verkoop) vindt plaats in coöperatief verband. Wie binnen de coöperatie welke productsoort teelt en wie wanneer de teelt wisselt, wordt binnen de coöperatie afgestemd. De vraag vanuit de markt en het aanbod van de telers wordt hiermee op elkaar afgestemd. Een locatie kan niet zelfstandig bepalen welke tomaat wordt geteeld, in welke weken de teelt wordt gewisseld, en of en hoeveel er wel/niet belicht wordt. Binnen de directie van [bedrijfsnaam 4] is één persoon verantwoordelijk voor de teelt op de verschillende locaties. Deze persoon voert regelmatig overleg over de planning met de teeltmanagers, die verantwoordelijk zijn voor een aantal aangewezen locaties, en de regiomanager.

De regiomanager is verantwoordelijk voor alle processen op de locaties in de gemeenten [gemeente 1] en [gemeente 2] . In perioden van teeltwissel worden de oude planten weggehaald en worden de kassen schoongemaakt en opgebouwd met jonge planten.

Bij een teeltwissel wordt de zogenoemde teeltwisselploeg op de verschillende locaties ingezet. Daarnaast wordt de benodigde apparatuur, bestaande uit onder andere meetapparatuur, bladveegapparaten en versnipperaars, overgebracht naar de betreffende locatie. De energiemanager is verantwoordelijk voor de belichting en de sturing van de warmte-krachtkoppeling-installatie (WKK) op de betreffende locaties. Er is telkens één persoon verantwoordelijk voor de aansturing van het klimaat over de verschillende adressen. De locaties in en rondom het [gemeente 1] zijn met elkaar verbonden via zogenoemde VPN-verbindingen. Naast de teeltplanning en klimaatbeheersing worden onder meer financiën, administratie, energiebeheer, personeelszaken, planning, verkoop, onderhoud en transport aangestuurd vanuit het hoofdkantoor van [bedrijfsnaam 4] . Vanuit de centrale aansturing wordt in drukke en onderbezette periodes het personeel op verschillende locaties ingezet. Op [bedrijfsnaam 4] -niveau wordt elektriciteit verkocht. Centraal wordt bepaald welke locatie die elektriciteit gaat produceren, doordat centraal bepaald wordt welke WKK wordt aangezet. Ook bij de noodpool voor elektriciteit wordt op centraal niveau bepaald op welke locaties de lampen aan/uit gaan en waar de aggregaten aan/uit gaan. De aan de buitenkant van de locaties zichtbare bedrijfskleuren en het bedrijfslogo zijn op alle locaties gelijk. Ook is de digitale vormgeving, zoals advertenties en de nieuwsbrief, voor alle locaties gelijk.

[bedrijfsnaam 1]

3. In de onderhavige periode maakte [bedrijfsnaam 1] gebruik van twee locaties in de gemeente [gemeente 1] ( [adres 1] te [plaatsnaam 2] en [adres 2] te [plaatsnaam 3] ) en twee locaties in de gemeente [gemeente 2] ( [adres 3] en [adres 4] te [plaatsnaam 4] ). De locaties [adres 1] en [adres 2] bevinden zich hemelsbreed op ongeveer 2.600 meter van elkaar. De afstand tussen [adres 2] enerzijds en [adres 3] en [adres 4] anderzijds bedraagt hemelsbreeds ongeveer 3.000 meter. De afstand tussen [adres 1] enerzijds en [adres 3] en [adres 4] anderzijds bedraagt hemelsbreed ongeveer 1.500 meter. Tussen de locaties liggen wegen en gebouwde en ongebouwde eigendommen van derden. De locatie [adres 2] bestaat uit meerdere kadastrale percelen. Op de locatie [adres 2] bevinden zich twee WKK’s, kassen, een hemelwaterbassin, kantoor- en technische ruimten, toiletten en een kantine. De locatie [adres 1] bestaat uit meerdere kadastrale percelen. Op de locatie [adres 1] bevinden zich vier WKK’s, kassen, een hemelwaterbassin, kantoor- en technische ruimten, toiletten en een kantine.

[bedrijfsnaam 2]

4. In de onderhavige periode maakte [bedrijfsnaam 2] gebruik van twee locaties in de gemeente [gemeente 3] ( [adres 5] en [adres 6] te [plaatsnaam 5] ). De afstand tussen deze locaties bedraagt hemelsbreed ongeveer 295 meter. Tussen deze locaties liggen wegen en gebouwde en ongebouwde eigendommen van derden. Op de [adres 5] bevinden zich onder andere kassen, een hemelwaterbassin, een kantoor en overige bedrijfsgebouwen. Op de [adres 6] bevinden zich onder meer kassen, een hemelwaterbassin en een bedrijfsgebouw.

5. In de WOZ-beschikking voor het (belasting)jaar 2021 op naam van [bedrijfsnaam 2] zijn de kadastrale percelen en de aldaar aanwezige opstallen op [adres 5] en [adres 6] te [plaatsnaam 5] aangemerkt als samenstel als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ).

[bedrijfsnaam 3]

6. [bedrijfsnaam 3] heeft als doel de teelt van tomaten. [bedrijfsnaam 3] maakte daarvoor in de onderhavige periode gebruik van drie locaties in de gemeente [gemeente 3] ( [adres 7] , [adres 8] en [adres 9] te [plaatsnaam 5] ). De afstand tussen [adres 7] en [adres 8] bedraagt hemelsbreed ongeveer 185 meter, de afstand tussen [adres 8] en [adres 9] bedraagt ongeveer 295 meter en de afstand tussen [adres 7] en [adres 9] bedraagt hemelsbreed ongeveer 250 meter. Tussen de drie locaties liggen wegen en gebouwde en ongebouwde eigendommen van derden. De drie locaties zijn voorzien van een hemelwaterbassin, welke via leidingen met elkaar verbonden zijn. Op de [adres 7] wordt dagelijks de werkkleding van het personeel verzameld en gewassen. De opslag van materialen, machines, meststoffen en overige verpakkingen vindt voor alle locaties centraal plaats op de [adres 7] . Zowel personeel als materieel wordt ingezet op de verschillende locaties. Op de [adres 8] is de centrale vergaderruimte. Op de [adres 9] is geen verlichting in de kassen aanwezig. De tomatensoort, teeltstrategie en teeltplanning wordt hierop afgestemd. Daarnaast vinden inkoop en verkoop, teelt/oogstplanning, klimaataansturing en energie, transport, financiën, administratie en personeel centraal plaats. De directie en de locatiemanagers zijn samen verantwoordelijk voor de teeltplanning en teeltstrategie. Alle locaties zijn voorzien van vlaggen en borden met het bedrijfslogo van [bedrijfsnaam 3] .

7. In de WOZ-beschikking op naam van [bedrijfsnaam 3] voor het (belasting)jaar 2021 zijn de kadastrale percelen en de aldaar aanwezige opstallen op [adres 7] , [adres 8] en [adres 9] te [plaatsnaam 5] aangemerkt als samenstel als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ.

De EB/ODE

8. Eiseres heeft op 1 december 2021 een aangifte EB/ODE ingediend over de maand oktober 2021 en daarbij een bedrag van € 491.495 voldaan, bestaande uit € 195.699 aan EB en € 295.796 aan ODE. In de aangifte is eiseres uitgegaan van drie aansluitingen voor [bedrijfsnaam 1] , van twee aansluitingen voor [bedrijfsnaam 2] en van drie aansluitingen voor [bedrijfsnaam 3] . Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen de voldoening op aangifte.

Geschil
9. In geschil is of voor de berekening van de EB en ODE per verbruiker dient te worden uitgegaan van één aansluiting. Meer specifiek is in geschil of de vier locaties van [bedrijfsnaam 1] als samenstel als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ (samenstel) moeten worden aangemerkt, of de twee locaties van [bedrijfsnaam 2] als samenstel moeten worden aangemerkt en of de drie locaties van [bedrijfsnaam 3] als samenstel moeten worden aangemerkt. Niet in geschil is dat de locaties [adres 3] en [adres 4] een samenstel vormen en dat daar dus terecht van uit is gegaan in de onderhavige aangifte EB en ODE. Indien de rechtbank eiseres in het gelijk stelt, dan is niet in geschil dat zij recht heeft op een teruggave van € 25.344,41 (inclusief omzetbelasting; € 10.812,63 met betrekking tot [bedrijfsnaam 1] + € 3.210,58 met betrekking tot [bedrijfsnaam 2] + € 11.321,20 met betrekking tot [bedrijfsnaam 3] ).

10. Eiseres stelt dat voor elk van de verbruikers sprake is van één aansluiting. Hiertoe voert zij allereerst aan dat – voor zover mogelijk – de objectafbakening in de betreffende WOZ-beschikkingen dient te worden gevolgd, omdat verweerder overeenkomstig de voor hem geldende beleidsregels dient te handelen.1 Eiseres wijst hierbij op een besluit van de staatssecretaris van Financiën2(het Besluit), waarin het volgende met betrekking tot de EB is opgenomen:

“4.1. Begrip aansluiting; onroerende zaak
Onder een aansluiting wordt verstaan een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak op een Nederlands distributienet waaruit elektriciteit of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd (artikel 47, eerste lid, onderdeel f, van de wet). Voor het begrip onroerende zaak wordt verwezen naar artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de wet WOZ. Als uit een door de gemeente afgegeven WOZ-beschikking blijkt dat sprake is van één onroerende zaak, wordt daar in de energiebelasting bij aangesloten. Dat is slechts anders wanneer vanwege de toepassing van artikel 16, onderdeel f, van de wet WOZ sprake is van WOZ-beschikkingen van twee of meer aaneengesloten gemeenten.”

11. Eiseres voert verder aan dat de betreffende locaties per verbruiker een samenstel vormen, zodat voor de EB en ODE sprake is van één (geclusterde) aansluiting per verbruiker. De locaties van de betreffende verbruikers horen naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar vanwege de organisatorische samenhang tussen de locaties. Van organisatorische samenhang is sprake omdat de locaties op bedrijfsniveau van elkaar afhankelijk zijn. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van organisatorische samenhang dient de gehele bedrijfsvoering in aanmerking te worden genomen. Te denken valt aan de over de locaties verspreide indeling van het productieproces, bijvoorbeeld voor de verpakking van producten, aan overige uitwisseling van personeel en goederen, de complementaire inrichting van de locaties en de centrale aansturing van inkoop, verkoop en overige bedrijfsprocessen. De locaties zijn per verbruiker onderdeel van één productieproces en worden aangewend voor één organisatorisch doel; de productie van (verschillende) tomatensoorten. Met betrekking tot [bedrijfsnaam 1] stelt eiseres nog dat het feit dat de locaties in de gemeente [gemeente 2] en die in de (naastgelegen) gemeente [gemeente 1] geen samenstel kunnen vormen voor de Wet WOZ omdat de locaties de gemeentegrenzen overschrijden, géén belemmering vormt voor clustering tot één aansluiting in het kader van de EB.

12. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat de diverse locaties van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] niet als samenstel kunnen worden aangemerkt en dat dus ook niet sprake is van één aansluiting per verbruiker voor de EB en ODE. Verweerder stelt dat hij bevoegd is af te wijken van de objectafbakening in een gemeentelijke WOZ-beschikking als hij van mening is dat deze duidelijk onjuist is en niet in overeenstemming met artikel 16 van de Wet WOZ. Volgens verweerder is dat hier het geval.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

13. Onder de naam EB wordt een belasting geheven op (onder meer) elektriciteit3, van degene die de levering verricht. De ODE vormde in het onderhavige tijdvak ook een heffing op (onder meer) elektriciteit.4 De ODE wordt, behoudens een aantal uitzonderingen, geheven met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de heffing van EB (namelijk de hoofdstukken I, VI en IX van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm)).5

14. Artikel 50 van de Wbm luidt, voor zover hier van belang:

“1. De belasting wordt geheven ter zake van de levering van aardgas of elektriciteit via een aansluiting aan de verbruiker, (...).

15. Artikel 47 van de Wbm luidt – voor zover hier van belang:

“1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

f. aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken op een Nederlands distributienet waaruit elektriciteit of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten;

16. Artikel 16 van de Wet WOZ luidt voor zover hier van belang:

“Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:

a. een gebouwd eigendom;

b. een ongebouwd eigendom;

c. (…)

d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

(…)”

17. In de parlementaire geschiedenis van artikel 16, aanhef en onderdeel d, van de Wet WOZ is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:6

“In onderdeel d is een regeling gegeven voor complexen van gebouwde en ongebouwde eigendommen en van gedeelten daarvan. (…)

Er doen zich evenwel ten aanzien van onroerende zaken ook meer gecompliceerde situaties voor, waarbij niettemin sprake is van een samenstel als bedoeld in onderdeel d. Wij hebben hierbij het oog op fabriekscomplexen en agrarische bedrijven die in beginsel bestaan uit een aantal afzonderlijke onroerende zaken, zoals bij voorbeeld een kantoorgebouw, de produktieruimten, de opslagruimten en de bijbehorende terreinen. Deze onroerende zaken vormen tezamen één onroerende zaak in de zin van onderdeel d, indien is voldaan aan de voorwaarden dat ze bij dezelfde (rechts)persoon in gebruik zijn en naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. Deze laatste voorwaarde houdt overigens niet in dat de genoemde onroerende zaken alle op één terrein moeten zijn gesitueerd. Onroerende zaken kunnen naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren ondanks het feit dat ze in fysieke zin op afstand van elkaar zijn gelegen, waarbij uiteraard – gelet op onderdeel e [thans onderdeel f: aanvulling rechtbank] - de gemeentegrenzen niet mogen worden overschreden. Aan de hand van de omstandigheden in concrete gevallen zal moeten worden beoordeeld of onroerende zaken bij elkaar behoren of niet. (…)”

18. In de parlementaire geschiedenis van de Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de invoering van een regulerende energiebelasting staat voor zover hier van belang:7

“Aangezien de in artikel 36c en 36j genoemde hoeveelheden waarover belasting verschuldigd is per aansluiting worden gehanteerd, is een definitie van het begrip aansluiting opgenomen in onderdeel f. De definitie verwijst naar artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken. In dat artikel is de objectafbakening van onroerende zaken ten behoeve van de heffing van belastingen neergelegd. Het gaat zowel om gebouwde als om ongebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan. Daarbij wordt uitgegaan van de kleinste zelfstandig bruikbare eenheid, met dien verstande dat gedeelten die bij dezelfde (rechts)persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren, als een eenheid worden beschouwd. Ook voor de energiebelasting is dit een bruikbare afbakening. (…) Voor zakelijke gebruikers kan er per locatie sprake zijn van meer dan één leveringspunt van aardgas of elektriciteit. In dat geval kan op grond van de definitie voor de toepassing van de wet sprake zijn van één aansluiting.”

Beoordeling

Moeten de WOZ-beschikkingen worden gevolgd?

19. Voor de vraag of sprake is van één of meer aansluitingen voor de EB en ODE verwijst artikel 47, eerste lid, onderdeel f, van de Wbm naar een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet WOZ. Of sprake is van een samenstel en daarmee van één aansluiting voor de EB en de ODE dient dus in beginsel zelfstandig te worden beoordeeld. Het Besluit verplicht verweerder naar het oordeel van de rechtbank verder ook niet om de onderhavige WOZ-beschikkingen te volgen. Bij de uitleg van beleidsregels moet ervan worden uitgegaan dat belastingplichtigen deze hebben moeten begrijpen zoals deze naar de objectieve beschouwing van de rechter redelijkerwijze dienen te worden opgevat.8 Volgens het Besluit wordt in de energiebelasting aangesloten bij een door de gemeente afgegeven WOZ-beschikking als daaruit blijkt dat sprake is van één onroerende zaak. Hieruit kan redelijkerwijs niet worden begrepen dat verweerder in alle gevallen waarin de gemeente in een WOZ-beschikking is uitgegaan van een samenstel, verplicht is om deze objectafbakening te volgen. In de onderhavige WOZ-beschikkingen is kennelijk, partijen zijn het hierover eens, uitgegaan van een samenstel. Uit die beschikkingen blijkt echter niet dat sprake is van één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel d, van de Wet WOZ. Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd zelfstandig te beoordelen of hiervan, gelet op de feiten en omstandigheden van het geval, sprake is.

Is sprake van een samenstel?

20. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een samenstel dient de rechtbank per verbruiker te beoordelen of de betreffende locaties naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. Bij deze beoordeling dienen alle (relevante) omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking te worden genomen.9 Daarbij kan van belang zijn of sprake is van een geografisch samenhangend geheel, in welk geval beslissend is of het bedrijf als één samenhangend geheel moet worden beschouwd waarbinnen de betreffende eigendommen voor één organisatorisch doel worden aangewend.10

21. De rechtbank stelt vast dat de locaties hoofdzakelijk kassencomplexen betreffen, waarin verschillende tomatensoorten geteeld (kunnen) worden. De verschillende locaties bevinden zich op enige afstand van elkaar, variërend van ruim honderd meter tot enkele kilometers. Tussen de locaties bevinden zich steeds percelen, opstallen of wegen van derden dan wel een openbare weg. Er mist daarom (onmiskenbaar) geografische samenhang tussen de diverse locaties van de betreffende verbruikers. Verder zijn de locaties in beginsel elk afzonderlijk voor het productieproces van een tuinbouwbedrijf ingericht en operationeel, zodat sprake is van zelfstandig bruikbare eenheden. Niet is gebleken dat de locaties dusdanig afhankelijk van of dienstbaar zijn aan elkaar dat zij niettemin bij elkaar behoren en daarom als samenstel moeten worden aangemerkt.

22. Dat de betreffende locaties centraal worden aangestuurd, dat personeel en de benodigde apparatuur op de diverse locaties wordt ingezet en dat de bedrijfskleuren en het bedrijfslogo en de digitale vormgeving op de locaties aan elkaar gelijk zijn, maakt ook niet dat de locaties zodanig bij elkaar horen dat sprake is van één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, aanhef en letter d, van de Wet WOZ. Deze omstandigheden zijn ingegeven door subjectieve keuzes van de ondernemer om zijn bedrijfsproces op een bepaalde manier in te richten, en laten onverlet dat de locaties ieder voor zich objectief bezien zelfstandig bruikbare eenheden zijn en als afzonderlijke onroerende zaken moeten worden aangemerkt.

23. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.

Vergoeding van immateriële schade

24. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade (isv) wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Verweerder heeft het bezwaar tegen de aangifte op 3 december 2021 ontvangen en de uitspraak van de rechtbank is van

7 november 2024. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim elf maanden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op isv tot een bedrag van € 1.000. Het beroepschrift is op 24 oktober 2023 ingediend. De termijnoverschrijding dient daarom geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase.

Proceskosten

25. De rechtbank ziet in de overschrijding van de redelijke termijn reden om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 218,75 (1 procespunt vanwege het verzoek om vergoeding van isv met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,25).11

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep ongegrond;

 veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;

 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;

 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten, voorzitter, en mr. M.A. Dirks en

mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel