Rechtbank Den Haag, 10-12-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22320, 22/8176 en 22/8177
Rechtbank Den Haag, 10-12-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22320, 22/8176 en 22/8177
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 10 december 2024
- Datum publicatie
- 7 januari 2025
- Annotator
- Zaaknummer
- 22/8176 en 22/8177
- Relevante informatie
- Art. 12 Wet OB 1968, Art. 24b Uitv.besl. OB 1968
Inhoudsindicatie
De onderneming van eiseres bestaat voornamelijk uit de aankoop, renovatie en verkoop van woningen. Voor de renovaties werkt eiseres samen met onder meer een aannemer en een bouwbegeleider. De woningen worden allen opgeknapt in dezelfde standaardstijl. De daarvoor benodigde standaardmaterialen worden bij een groothandel in bouwmaterialen ingekocht.
Bij eiseres heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden. In het daarbij afgegeven controlerapport heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres een zogenaamde ‘eigenbouwer’ is en daarom de verleggingsregeling had moeten worden toegepast. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder twee naheffingsaanslagen aan eiseres opgelegd en vergrijpboetes. Deze naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn in geschil.
Ten aanzien van de vraag of eiseres als eigenbouwer kwalificeert, oordeelt de rechtbank dat verweerder niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de betrokkenheid van eiseres bij de bouw in betekende mate verder ging dan die van een gewone opdrachtgever. De beroepen zijn gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 22/8176 en SGR 22/8177
(gemachtigde: mr. H. Weisfelt)
en
en
de Staat der Nederlanden, de minister van Justitie en Veiligheid te Den Haag, de Staat.
Procesverloop
Aan eiseres zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 (zaaknummer SGR 22/8176)1 en over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 (zaaknummer SGR 22/8177). Daarbij is belastingrente in rekening gebracht. Voorts zijn daarbij vergrijpboetes aan eiseres opgelegd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, de rente- en de boetebeschikkingen. In zijn uitspraken op de bezwaren heeft verweerder de naheffingsaanslagen, rente- en boetebeschikkingen gedeeltelijk verminderd.
Eiseres is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft met dagtekening van 18 juli 2023 in een gesloten envelop stukken aan de rechtbank toegezonden en daarbij, onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aan de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van deze stukken. De dossiers zijn daarop in handen gesteld van de geheimhoudingskamer van deze rechtbank. Bij beslissing van 21 maart 2024 heeft de geheimhoudingskamer het verzoek om beperkte kennisneming gedeeltelijk toegewezen. Eiseres heeft de rechtbank toestemming verleend om mede op grondslag van de geheime stukken uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2024.
Namens eiseres zijn verschenen de gemachtigde, [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] .
De onderhavige beroepen zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen van [bedrijfsnaam 1] B.V. (zaaknummers SGR 22/8179 en SGR 22/8180) en de beroepen van Samenwerkingsverband [naam 1] en [naam 2] (zaaknummers SGR 22/8184 en SGR 22/8185).
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is opgericht in 2008. De aandeelhouders van eiseres zijn, ieder voor gelijke delen, [bedrijfsnaam 2] B.V. ( [bedrijfsnaam 2] ) en [bedrijfsnaam 3] B.V. ( [bedrijfsnaam 3] ). Enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] is [naam 2] ( [naam 2] ) en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 3] is [naam 1] (Briedé). In de onderhavige perioden waren bij eiseres werkzaam Briedé, [naam 2] en een administratief medewerker.
2. De onderneming van eiseres bestaat voornamelijk uit de aankoop, renovatie en verkoop van woningen. Daarnaast heeft zij minstens eenmaal een groter object verworven, bouwkundig gesplitst, afgebouwd en als afzonderlijke appartementen verkocht.
3. De renovaties, respectievelijk afbouw (hierna gezamenlijk: renovaties) geschieden steeds met gebruikmaking van standaard-materialen (vloeren, tegels, badkamers, deuren, deurbeslag, kastenwanden, radiatorombouw en dergelijke). Deze materialen betrekt eiseres van [bedrijfsnaam 4] B.V. ( [bedrijfsnaam 4] ). [bedrijfsnaam 4] drijft een groothandel in bouwmaterialen. De aandeelhouders van [bedrijfsnaam 4] zijn, ieder voor gelijke delen, [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 2] .
Voor de feitelijke bouwwerkzaamheden schakelt eiseres steeds vaste, in de tijd elkaar opvolgende aannemingsbedrijven in. Voorts schakelt zij daarbij steeds [bedrijfsnaam 5] B.V. in ( [bedrijfsnaam 5] ), die fungeert als aanspreekpunt voor de aannemer en die de controle bij de oplevering verricht. Enige aandeelhouder van [bedrijfsnaam 5] is [naam 7] (broer van [naam 1] ).
4. [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 2] zijn, ieder voor een derde deel, aandeelhouders van [bedrijfsnaam 1] B.V. ( [bedrijfsnaam 1] ). De derde aandeelhouder is [bedrijfsnaam 5] . [bedrijfsnaam 1] verricht renovaties in opdracht van derden. Zij gebruikt daarbij dezelfde standaard-materialen en dezelfde aannemers als eiseres.
[bedrijfsnaam 1] en [naam 2] hebben een samenwerkingsverband waarmee zij niet onder gemeenschappelijke naam naar buiten treden. In dit verband verwerven zij in gedeeld eigendom onroerende zaken ter belegging. Ten dele zijn het woningen die zij na aankoop laten renoveren met gebruikmaking van dezelfde standaard-materialen en dezelfde aannemers als eiseres. Ten dele gaat het om woningen die eiseres niet goed verkocht krijgt en die door Briedé en [naam 2] van haar worden overgenomen.
5. Eiseres maakte in 2012 en de eerste helft van 2013 gebruik van de diensten van [bedrijfsnaam 6] CV ( [bedrijfsnaam 6] ). De beherend vennoot van deze CV was een vennootschap waarvan alle aandelen in handen waren van [naam 8] ( [naam 8] ). [naam 8] vertegenwoordigde [bedrijfsnaam 6] als gevolmachtigde.
Vanaf het voorjaar 2013 schakelde eiseres daarnaast ook [bedrijfsnaam 7] Ltd. in ( [bedrijfsnaam 7] ), die vanaf de tweede helft van dat jaar de enige aannemer was. Van deze vennootschap was [naam 8] de enige aandeelhouder en bestuurder.
Eind 2014 kwam gedurende korte tijd Onderhoudsbedrijf Loosduinen voor [bedrijfsnaam 7] in de plaats. Dit was een eenmanszaak van [naam 9] ( [naam 9] ). [naam 9] was woonachtig, althans stond ingeschreven op het woonadres van [naam 8] en had voordien voor zowel [bedrijfsnaam 6] als [bedrijfsnaam 7] gewerkt.
Vanaf 1 januari 2015 werd [bedrijfsnaam 8] B.V. de vaste aannemer ( [bedrijfsnaam 8] ). De aandeelhouder van [bedrijfsnaam 8] was [naam 9] .
In het voorjaar van 2016 kwam [bedrijfsnaam 9] B.V. voor [bedrijfsnaam 8] in de plaats. Enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 9] B.V. is [naam 10] . [naam 10] was voorheen als uitvoerder werkzaam voor [bedrijfsnaam 6] en [bedrijfsnaam 7] .
6. [bedrijfsnaam 6] is op 25 februari 2014 ontbonden, [bedrijfsnaam 7] is op 7 juni 2016 gefailleerd en [bedrijfsnaam 8] is op 20 augustus 2018 ontbonden. [bedrijfsnaam 6] , [bedrijfsnaam 7] , [naam 9] en [bedrijfsnaam 8] hebben aanzienlijke bedragen aan omzetbelasting niet aangegeven, ten onrechte in vooraftrek gebracht en onbetaald gelaten.
7. Naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek bij [bedrijfsnaam 6] heeft verweerder begin 2014 derdenonderzoek gedaan bij zowel eiseres als [bedrijfsnaam 1] . Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder op 27 maart 2014 een rapport aan [bedrijfsnaam 1] uitgebracht. Daarin wees hij erop dat [bedrijfsnaam 1] , als aannemer, ter zake van de door (onder)aannemers aan haar in rekening gebrachte bedragen toepassing dient te geven aan de verleggingsregeling van artikel 12, vijfde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) in samenhang met artikel 24b van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (UBOB).
8. Op 22 juni 2017 heeft verweerder een boekenonderzoek bij eiseres aangekondigd, dat is afgerond met het controlerapport van 29 november 2018. In dit rapport heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiseres op grond van artikel 24b, derde lid, van de UBOB met een aannemer moet worden gelijkgesteld – dat zij een zogenaamde ‘eigenbouwer’ is – en dat zij daarom de verleggingsregeling had moeten toepassen. In het verlengde daarvan heeft verweerder naheffingsaanslagen aangekondigd. Bij de berekening daarvan heeft hij de omzetbelasting die [bedrijfsnaam 6] , [bedrijfsnaam 7] en [bedrijfsnaam 8] (wel) hebben voldaan, toegerekend en in mindering gebracht op de bedragen aan verlegde omzetbelasting die eiseres als eigenbouwer had moeten verantwoorden.
Voorts heeft verweerder vergrijpboetes aangekondigd, met de motivering dat eiseres grof-schuldig nalatig is geweest door niet te onderkennen eigenbouwer te zijn.
9. Met dagtekening van 27 december 2018 heeft verweerder een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 opgelegd ten bedrage van € 156.573 aan omzetbelasting (naheffingsaanslag I), met een beschikking belastingrente en met een vergrijpboete van € 39.143 (vergrijpboete I).
Ook met dagtekening van 27 december 2018 heeft verweerder een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 opgelegd ten bedrage van € 623.188 aan omzetbelasting (naheffingsaanslag II), met een beschikking belastingrente en met een vergrijpboete van € 155.797 (vergrijpboete II).
Bij beschikking van 25 januari 2019 heeft verweerder vergrijpboete I verminderd naar nihil.
Bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2022 heeft verweerder naheffingsaanslag II verminderd tot € 617.937, met dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking, en heeft hij vergrijpboete II verminderd tot € 123.588.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2022 heeft verweerder naheffingsaanslag I met de rentebeschikking in stand gelaten.
Geschil
10. In geschil is primair of de naheffingsaanslagen en boetebeschikking terecht zijn opgelegd. Subsidiair is de hoogte van de aanlagen en boete in geschil.
11. Eiseres stelt zich op standpunt dat zij niet als ‘eigenbouwer’ kan worden aangemerkt. Daarnaast beroept zij zich, als zelfstandig dragende grond voor vernietiging van de aanslagen, op schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij stelt dat die beginselen zijn geschonden doordat verweerder bij het onderzoek van 2014 niet aan haar heeft gecommuniceerd van mening te zijn dat zij als eigenbouwer kwalificeert, noch dat bij hem vermoedens waren gerezen dat de aannemersbedrijven met wie eiseres handelde fraudeerde; doordat verweerder in overeenkomstige gevallen niet van eigenbouwerschap uitgaat; doordat verweerder met vooringenomenheid heeft gehandeld; en doordat de mogelijkheden van verhaal op de heer [naam 8] met een vaststellingovereenkomst tussen hem en verweerder zijn afgekocht. Subsidiair betwist eiseres de hoogte van de nageheven bedragen. Verder keert zij zich afzonderlijk tegen vergrijpboete II, met het argument dat haar standpunt niet eigenbouwer te zijn minst genomen pleitbaar is.
12. Verweerder is van mening dat eiseres niet ontvankelijk is in haar beroepen. Hij handhaaft dat eiseres als eigenbouwer kwalificeert, weerspreekt de gestelde schendingen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en acht het standpunt van eiseres over het eigenbouwerschap onverdedigbaar.
Ontvankelijkheid
13. Eiseres heeft met dagtekening van 19 december 2022 pro-forma beroepschriften tegen de uitspraken op bezwaar van 25 november 2022 ingediend, die door de rechtbank zijn ontvangen op 20 december 2022. Bij brief van 22 december 2022 heeft de rechtbank eiseres verzocht haar beroepen uiterlijk binnen vier weken van de gronden te voorzien, mitsdien voor 20 januari 2023. Dat heeft eiseres gedaan bij brief van 23 januari 2024, door de rechtbank ontvangen op 24 januari 2024.
14. Op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien het niet de gronden bevat, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het binnen een door de rechtbank gestelde termijn te motiveren. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard om de reden dat eiseres de gronden enige dagen na het einde van de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend.
15. De rechtbank ziet in die overschrijding van de door haar gestelde termijn geen aanleiding de beroepen niet-ontvankelijkheid te verklaren.
Beoordeling van het geschil
16. Krachtens artikel 12, vijfde lid, van de Wet OB wordt in de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen de belasting geheven van degene aan wie de levering wordt verricht of de dienst wordt verleend. In het vijfde lid van artikel 24b van het UBOB is het geval aangewezen waarin de levering bestaat uit een werk van stoffelijke aard dat betrekking heeft op een onroerende zaak dat door een onderaannemer aan een aannemer wordt geleverd. Het derde lid stelt met een aannemer gelijk, degene die het werk uitvoert in de normale uitoefening van zijn bedrijf zonder daartoe van een opdrachtgever opdracht te hebben gekregen (de ‘eigenbouwer’).
17. Partijen zijn het erover eens dat de renovaties werken van stoffelijke aard zijn die betrekking hebben op onroerende zaken en dat zij zijn ondernomen in het kader van de normale uitoefening van het bedrijf van eiseres. Of eiseres als eigenbouwer kan gelden, spitst zich daarmee erop toe of zij die werken heeft ‘uitgevoerd’ in de zin van artikel 24b, derde lid, van het UBOB.
18. Voor een bevestigende beantwoording van die vraag is niet vereist dat eiseres die werken ook zelf geheel of gedeeltelijk heeft uitgevoerd, maar volstaat het dat de algehele leiding bij het tot stand brengen van de werken bij haar berustte.2 Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 24b UBOB3 volgt dat die leiding betrekking moet hebben op het werk in eigenlijke zin. De gelijkstelling van de eigenbouwer met een aannemer is namelijk erdoor ingegeven dat hij daarmee vergelijkbaar is in die zin, dat ook van de eigenbouwer het bedrijf “het bouwen” is.4 Door de wetgever is daarbij benadrukt dat de eigenbouwer “goed [moet] worden onderscheiden van de opdrachtgever … die een overeenkomst met een aannemer sluit”.5 De rechtbank leidt daaruit als het onderscheidende criterium af dat een eigenbouwer betrokken is bij bouwkundige vragen en problemen die rijzen bij de uitvoering van het bouwproject en daarin een beslissende stem heeft. Aldus komt het erop aan of eiseres een verdergaande bemoeienis had met de bouwwerkzaamheden in eigenlijke zin dan een ‘normale’ opdrachtgever pleegt te hebben.
19. Verweerder heeft zijn standpunt onderbouwd met de navolgende feiten en stellingen.
[naam 1] en [naam 2] voeren zelf de besprekingen met de architect. In de gevallen waarin een bouw- en/of splitsingsvergunning moet worden aangevraagd zijn zij steeds daarbij betrokken. In voorkomend geval richt eiseres een vereniging van eigenaren op.
Eiseres maakt prijsafspraken met de aannemers. De offertes van de aannemers plegen summier te zijn en in enkele gevallen is niet eens een schriftelijke offerte uitgebracht. In de taxatierapporten die ten behoeve van de financiering zijn opgesteld, zijn de kosten van renovatie structureel lager ingeschat dan in de markt gebruikelijk is. Gelet op de ruim 200 renovaties tussen 2008 en 2016 zullen [naam 1] en [naam 2] de technische en organisatorische know-how hebben verworven die nodig is om het bouwproces te kunnen leiden. Het tijdsbeslag voor [bedrijfsnaam 5] bedroeg niet meer dan vier à vijf uur per week, op jaarbasis niet meer dan 400 uur, wat zo weinig is dat het niet anders kan of [naam 1] en [naam 2] hebben zich ook zelf met begeleiding van de bouw ingelaten. Als een appartement wordt verkocht voordat de renovatie is voltooid, loopt het contact met de koper over door hem gewenste aanpassingen in het renovatieplan doorgaans via [naam 1] . Eiseres geeft bij de verkoop veelal garanties op de installaties en afwerking. Zijn er op dat vlak klachten, dan komen die in eerste instantie bij eiseres terecht.
20. Eiseres heeft hier het navolgende tegenover gesteld.
Vergunningaanvragen worden ingediend door de architect, namens eiseres als de eigenaar van het desbetreffende object. De renovaties zijn steeds volgens een standaardconcept uitgevoerd, steeds door dezelfde aannemer. Weliswaar veranderde de juridische jas – zoals verweerder het formuleert –, maar achter de opvolgende rechtspersonen zat steeds hetzelfde team (aanvankelijk onder leiding van [naam 8] en vervolgens, althans formeel, van [naam 9] ). De aannemer kent het concept, zodat aan de offerte niet veel meer te pas komt dan een prijsopgave op basis van de aangeleverde plannen van de architect. Door te werken met een standaardconcept worden schaalvoordelen behaald, onder andere bij de inkoop van materialen, waardoor de renovaties minder kostten dan gemiddeld in de markt gebruikelijk is. Eiseres betwist te beschikken over know-how op het gebied van bouwen. Daarvoor schakelt zij [bedrijfsnaam 5] in, voor de vragen die tijdens het bouwproces opkomen en voor de controle van het werk bij de oplevering.
21. Aangezien verweerder zich op de verleggingsregeling beroept, rust op hem de last te bewijzen dat eiseres de algehele leiding had over de bouwwerkzaamheden.
De stellingen van verweerder betreffen enerzijds de voorbereiding en het verlenen van opdrachten door eiseres aan de aannemers, anderzijds aspecten die aan de verkoop van de objecten verbonden zijn. Omtrent de bouwwerkzaamheden in eigenlijke zin heeft verweerder in wezen niet meer naar voren gebracht, dan dat het gelet op de tijdsbesteding van [bedrijfsnaam 5] niet anders kan of eiseres was daarbij betrokken. Gelet op hetgeen naar voren is gekomen over de werkwijze van eiseres acht de rechtbank aannemelijk dat zij de uitvoering van de met de architect uitgewerkte plannen aan de aannemer heeft kunnen overlaten, en dat zij de weinige bemoeienis die daar nog wel bij kwam kijken aan [bedrijfsnaam 5] had uitbesteed.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat verweerder niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de betrokkenheid van eiseres bij de bouw in betekende mate verder ging dan die van een ‘gewone’ opdrachtgever.
22. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren.
Overschrijding redelijke termijn
23. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
24. Het bezwaarschrift van eiseres dateert van 8 februari 2019. Vanaf dat moment tot de uitspraak van de rechtbank zijn ruim vijfenhalf jaar verstreken. Omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd zou moeten worden, zijn niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat de redelijke termijn met (afgerond) vier jaar is overschreden. De rechtbank ziet daarin aanleiding een vergoeding ter zake van immateriële schade toe te kennen van € 4.000. De termijnoverschrijding is voor drieënhalf jaar toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor een half jaar aan de beroepsfase. Verweerder dient daarom een bedrag van € 3.500 aan eiseres te vergoeden en de Staat een bedrag van € 500.
Proceskosten
25. Nu de beroepen van eiseres gegrond zijn, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de zij de onderhavige zaken aan als samenhangend, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit), met de zaken van [bedrijfsnaam 1] en met die van Samenwerkingsverband [naam 1] en [naam 2] .
26. Eiseres heeft in de bezwaarfase aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. In de beroepsfase heeft zij verzocht om integrale proceskostenvergoeding.
27. Om af te wijken van een forfaitaire proceskostenvergoeding moet op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit sprake zijn van een bijzondere omstandigheid. Bijzondere omstandigheden die een hogere dan forfaitaire proceskostenvergoeding kunnen rechtvaardigen doen zich voor als verweerder een besluit neemt of handhaaft terwijl op dat moment duidelijk is dat het besluit in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden, of als hij anderszins in vergaande mate onzorgvuldig handelt.6
28. Van verweerders standpunt omtrent het eigenbouwerschap was niet zodanig voorzienbaar dat het in rechte geen stand zou houden, dat om die reden afwijking van het forfait geboden is.
Anders is dat met betrekking tot de opgelegde vergrijpboete. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder beter moeten weten, dan te verdedigen dat het standpunt van eiseres omtrent het eigenbouwerschap niet pleitbaar zou zijn.
Bij uitspraken van heden in de zaken van [bedrijfsnaam 1] en van Samenwerkingsverband [naam 1] en [naam 2] oordeelt de rechtbank in gelijke, respectievelijk vergelijkbare zin over de aan hen opgelegde vergrijpboeten.
De door eiseres in de onderhavige zaken gestelde schendingen van algemene beginselen van behoorlijk bestuur behoeven om de hierna blijkende reden (ook) in het kader van haar beroep op integrale proceskostenvergoeding geen bespreking.
29. Eiseres heeft geen opgave gedaan van de door haar belopen kosten van rechtsbijstand en heeft niet gespecificeerd welke tijd haar gemachtigde aan welke onderwerpen heeft besteed. De rechtbank kan daardoor niet bepalen welk bedrag aan kosten van rechtsbijstand is gemoeid met standpunten die verweerder tegen beter weten betrokken heeft, maar wel constateert zij dat de gemachtigde in betekenende mate tijd heeft besteed aan de bestrijding van de boeten. Om deze redenen geeft de rechtbank toepassing aan artikel 2, derde lid, van het Besluit, door de forfaitair bepaalde proceskostenvergoeding te verdubbelen.
30. De rechtbank stelt aldus de te vergoeden kosten op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 8.994 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875, factor 1,5 vanwege het aantal beroepen en vermenigvuldigd met 2 om de hiervoor genoemde reden).
De rechtbank kent in de onderhavige zaken een derde van deze vergoeding, derhalve € 2.998 toe aan eiseres.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vernietigt de naheffingsaanslagen, rentebeschikkingen en boetebeschikking;
- -
-
veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 3.500;
- -
-
veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot het bedrag van € 2.998;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Pelinck, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en
mr. H.W.M. van Kesteren, leden, in aanwezigheid van mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: