Home

Rechtbank Den Haag, 15-03-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3204, 23_5079

Rechtbank Den Haag, 15-03-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3204, 23_5079

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
15 maart 2024
Datum publicatie
27 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:3204
Zaaknummer
23_5079
Relevante informatie
Art. 26 AWR, Art. 8:54 Awb, Art. 8:55 Awb

Inhoudsindicatie

Uitleg artikel 26 van de AWR. Verzet niet horen.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 23/5079, SGR 23/5080, SGR 23/5081 en SGR 23/5082 V

tegen de uitspraak van de rechtbank in haar zaken tegen

Procesverloop

Opposante heeft tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 7 juni 2023 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gesplitst in bovengenoemde zaaknummers.

Bij uitspraak van 27 oktober 2023 (de buiten-zittinguitspraak) heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.

Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.

Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk ongegrond verklaard. Dit omdat op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen slechts tegen een op grond van de belastingwet genomen besluit bezwaar gemaakt kan worden en beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, .

2. In deze verzetzaak is op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb uitsluitend aan de orde of de rechtbank terecht de zaken niet op een zitting heeft behandeld. De rechtbank kan de beroepen pas inhoudelijk behandelen als het verzet gegrond is.

3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat niet in redelijkheid kan worden gezegd dat geen twijfel mogelijk is over de uitkomst van de procedure. Opposante stelt : “Een redelijke wetsuitleg van artikel 26, eerste lid en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) brengt mijns inziens met zich dat niet alleen beroep openstaat bij de belastingrechter tegen een uitspraak op een bezwaar dat is gericht tegen een belastingaanslag, maar ook tegen een uitspraak op een bezwaar dat is gericht tegen een besluit op basis van ongeschreven recht (op een verzoek) tot wijziging of intrekking van een belastingaanslag.” Eiseres wijst erop dat bij een verzoek tot wijziging van een belastingaanslag de burgerlijke rechter bevoegd zou zijn, maar dat kost meer geld en bovendien is de burgerlijke rechter niet deskundig wat betreft belastingaanslagen. Ook zou de kans bestaan dat een afwijkende lijn wordt gehanteerd ten opzichte van belastingaanslagen.

4. Artikel 26, eerste lid, van de AWR luidt:

In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:

a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of

b. een voor bezwaar vatbare beschikking.

Niet in geschil is dat opposante heeft verzocht om wijziging van de aan haar opgelegde aanslagen Inkomstenbelasting 2017 t/m 2020 en dat opposante uitdrukkelijk niet heeft beoogd een verzoek tot ambtshalve vermindering van die aanslagen te doen. Het is opposante te doen om wijziging van de aanslag zelf. Anders dan in geval van (de weigering tot) ambtshalve vermindering van een aanslag inkomstenbelasting, is aan de inspecteur niet opgedragen om op het verzoek om wijziging van een aanslag inkomstenbelasting te beslissen bij voor bezwaar vatbare beslissing. Duidelijk is dat de reactie van verweerder op het verzoek van opposante een aanslag noch een voor bezwaar vatbare beschikking is, zodat op basis van de tekst van artikel 26 van de AWR tegen dit besluit geen beroep open staat, en dus ook geen bezwaar kan worden gemaakt. De verzetsrechter is van oordeel dat artikel 26 van de AWR niet op een andere manier kan worden uitgelegd. De door opposante geponeerde stelling dat het redelijker zou zijn als onder aanslag en voor beroep vatbare beslissing ook wordt begrepen de wijziging van een aanslag of voor beroep vatbare beslissing, maakt dit niet anders. De rechtbank wijst nog maar eens op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen.

Overigens en geheel ten overvloede overweegt de verzetsrechter dat het belastingrecht de wijziging van een vastgestelde (en in rechte onaantastbaar geworden) aanslag niet kent en ook niet nodig heeft. Indien te veel of juist te weinig (inkomsten)belasting is geheven, kan de inspecteur een (ambtshalve) teruggaafbeschikking geven of een navorderingsaanslag opleggen. De eerder opgelegde aanslag wordt hierdoor niet gewijzigd, maar het verschuldigde bedrag wordt wel gecorrigeerd. Tegen zowel de navorderingsaanslag als de (weigering tot een) teruggaafbeschikking staat bezwaar open.

5. Uit vorenstaande volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat zij de beroepen zonder zitting kon afdoen. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van

F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

22 maart 2024.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel