Home

Rechtbank Den Haag, 09-04-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5795, SGR 23/2375

Rechtbank Den Haag, 09-04-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5795, SGR 23/2375

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
9 april 2024
Datum publicatie
22 april 2024
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:5795
Zaaknummer
SGR 23/2375
Relevante informatie
Art. 10 BPM, Art. 8 Uitv.reg. BPM, Art. 67c AWR

Inhoudsindicatie

BPM. De naheffingsaanslag BPM is terecht en niet te hoog. Wel vernietigt de rechtbank de bij de naheffingsaanslag opgelegde verzuimboete. Normaliter legt verweerder in gevallen als hier aan de orde geen verzuimboete op. Verweerder heeft desgevraagd niet kunnen aangeven of in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden die het opleggen van de boete rechtvaardigen, dan wel van (nieuw) beleid op basis waarvan in alle gevallen als het onderhavige een boete wordt opgelegd. Dat betekent dat met het opleggen van een verzuimboete in dit geval verweerder in strijd heeft gehandeld met het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden. (Beroep in zoverre gegrond.)

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 23/2375

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 maart 2023 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 14 februari 2022 aangifte Bpm gedaan ter zake van een Volkswagen Golf 2.0 TSI GTI Performance (de auto). De datum van eerste toelating is 1 januari 2017.

2. In de aangifte Bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van Expertise & Taxatiebureau BOL BV. Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 48.536 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 11.510. Deze waarde is gebaseerd op een aantal referentievoertuigen. Met inachtneming van een waardevermindering wegens schade aan de auto is de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bepaald op € 1.000.

3. Er heeft een hertaxatie plaatsgevonden door Domein Roerende Zaken (DRZ). Het DRZ-rapport van 21 februari 2022 vermeldt een historische nieuwprijs van € 44.066, een netto catalogusprijs van € 29.190 en een handelsinkoopwaarde van € 14.650. Daarbij heeft DRZ rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade van € 1.149, ofwel 72% van de door DRZ geconstateerde schade.

4. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 585 en is op aangifte voldaan.

5. Verweerder heeft een naheffingsaanslag van € 6.712 met een verzuimboete van € 671 opgelegd.

Geschil

6. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek in geschil is:

- of de DRZ deskundig is en of het rapport van de DRZ voldoet aan de eisen die het recht daaraan stelt;

- of verweerder een juiste waardevermindering wegens schade in aanmerking heeft genomen;

- of verweerder de waarde van de auto dient te verminderen wegens het schadeverleden van de auto;

- of de historische nieuwprijs tot het juiste bedrag is vastgesteld;

- of eiseres in aanmerking komt voor extra leeftijdskorting; en

- of de verzuimboete terecht is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

Deskundigheid hertaxateur DRZ

7. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ niet deskundig is. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen.

Waardevermindering wegens schade

8. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiseres. Zij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door verweerder is onderkend. Met het rapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals eiseres stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Afgezien daarvan heeft eiseres niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd welke beschadigingen volgens eiseres dan ten onrechte als normale gebruikssporen zijn aangemerkt.

Extra vermindering wegens schadeverleden

9. Eiseres stelt dat er een waardevermindering van € 5.000 moet worden toegepast wegens het schadeverleden van de auto. Voor een verdere waardevermindering rust de bewijslast op eiseres. Indien sprake is van een waardedaling van de auto ten gevolge van een voormalige schade aan de auto is het aan eiseres om te onderbouwen en aan te tonen dat ook na herstel van de schade een blijvende waardevermindering van de auto heeft plaatsgevonden. Het gaat hierbij dus niet om onvolledig of gebrekkig herstelde schade, voor zover daarvan sprake is wordt dit als schade in aanmerking genomen.

10. Naar het oordeel van de rechtbank kan het schadeverleden van een auto, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van een voertuig, de leeftijd en de kilometerstand een waardedrukkend effect hebben op de handelsinkoopwaarde van een auto. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Of sprake is van een waardedaling kan alleen voor de individuele auto worden vastgesteld en dient met marktgegevens te worden onderbouwd.

11. Eiseres heeft geen nadere of aanvullende verklaring van een taxateur met betrekking tot de extra waardedaling van de onderhavige auto in verband met de specifiek voor deze auto in het verleden opgetreden schade, zulks beoordeeld naar de aard en omvang van die schade in relatie tot onder meer het prijssegment van de auto, de leeftijd van de auto en de kilometerstand en de marktgegevens van vergelijkbare auto’s met een schadeverleden. Nu eiseres verder niets heeft aangevoerd waaruit deze extra waardevermindering aannemelijk is geworden, heeft zij niet aan haar bewijslast voldaan en heeft verweerder terecht geen extra vermindering in aanmerking genomen.

Historische nieuwprijs

12. Bij registratie van gebruikte auto’s wordt de Bpm ingevolge artikel 10 van de Wet op de Bpm berekend met inachtneming van een vermindering. De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit – met inachtneming van bepaalde voorwaarden – kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling Bpm voorziene afschrijvingstabel (de afschrijvingstabel). De belastingplichtige die kiest voor één van die methodes dient, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat de toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waarde.

13. Eiseres heeft gekozen voor aangifte met een taxatierapport. Verweerder heeft geconstateerd dat het bij de aangifte overgelegde taxatierapport niet kan dienen voor de vaststelling van de verschuldigde Bpm. Volgens de VIN data van de auto, heeft het taxatierapport betrekking op een auto die rijker is uitgerust dan de auto. De taxateur is uitgegaan van een onjuiste historische nieuwprijs (consumentenprijs), de wijze waarop de taxateur de handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld is ondeugdelijk, bij controle door DRZ is veel minder schade vastgesteld dan in het taxatierapport gesteld en een deel van de in het taxatierapport gestelde schade betreft gebruikersschade. Eiseres heeft deze constatering niet (gemotiveerd) weersproken. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat de reële waardedaling van de auto en dus ook de vermindering van de Bpm niet kunnen worden vastgesteld op basis van het taxatierapport. Volgens het hiervoor onder 12 beschreven wettelijk systeem wordt de afschrijving van de auto dan bepaald aan de hand van de afschrijvingstabel. Verweerder heeft eerst bezien of op basis van de door DRZ vastgestelde feiten de werkelijke afschrijving bij benadering kan worden vastgesteld. De naheffing wordt gebaseerd op de voor de belastingplichtige meest gunstige uitkomst.

DRZ is ervan uitgegaan dat de auto niet voorkomt op enige koerslijst in Nederland, maar dat een wel in Nederland in handel gebrachte Volkswagen Golf 2.0 TSI GTI Performance een auto van hetzelfde merk is, die voor wat betreft de technische uitvoering vrijwel gelijk is aan de auto (de referentieauto). DRZ heeft verder vastgesteld dat de handelsinkoopwaarde van de referentieauto in onbeschadigde staat volgens de voor eiser meest gunstige koerslijst, de EurotaxGlass, € 15.799 bedraagt. De bruto schade is door DRZ gecalculeerd op € 1.596. Verweerder heeft geconstateerd dat het afschrijvingspercentage volgens de afschrijvingstabel hoger is dan het afschrijvingspercentage dat kan worden berekend op basis van de door DRZ vastgestelde gegevens. Verweerder heeft de nageheven Bpm berekend op basis van de afschrijvingstabel. Voorts heeft verweerder geconstateerd dat sprake is van een kennelijk onjuiste aangifte en op die grond het fiscaal akkoord voor de afgifte van een kenteken onthouden totdat de naheffing is betaald en aan eiseres een verzuimboete opgelegd van 10%.

14. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. De CO2-uitstoot van de auto is hoger dan de CO2-uitstoot van de referentieauto. Tussen partijen is niet in geschil dat dit verschil kan worden veroorzaakt door de meetmethode, maar ook door andere verschillen tussen de auto en de referentieauto, zoals de afmeting van de banden en de brandstoftank. Eiseres stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto’s, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van de auto. Eiseres meent dat dit leidt tot een hoger afschrijvingspercentage dan het door verweerder gebruikte afschrijvingspercentage van de afschrijvingstabel. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving volgens de koerslijst moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde (lagere) Bpm.

15. Bij de vaststelling van het afschrijvingspercentage door vergelijking met het afschrijvingspercentage volgens de koerslijstmethode van de referentieauto met de eigenschappen en kenmerken die het dichtst aanleunen tegen die van de auto, staat het belanghebbende of verweerder niet vrij om de historische nieuwprijs die volgt uit de koerslijst te wijzigen door uit te gaan van een hogere CO2-uitstoot. Er moet immers van worden uitgegaan dat de variabelen die de koerslijst in aanmerking neemt, een samenhangend geheel vormen1. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet anders wanneer het afschrijvingspercentage vergelijkenderwijs op basis van de afschrijving van de referentieauto volgens de koerslijst wordt vastgesteld en verweerder daarnaast rekening houdt met schade. Verweerders conclusie dat het afschrijvingspercentage volgens de afschrijvingstabel voor eiser het meest gunstig is, is dus juist.

Met de door haar overgelegde stukken heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat haar stellingen aangaande de handelsinkoopwaarde van de auto juist zijn. Uit de notulen van de vergaderingen van Platform Koerslijsten blijkt slechts dat het mogelijk is (was?) om in sommige koerslijsten de CO2-uitstoot handmatig aan te passen, wat niet automatisch leidt tot een wijziging van de handelsinkoopwaarde. De notulen bevatten geen informatie op basis waarvan kan worden aangenomen dat altijd sprake is van een ongewijzigde handelsinkoopwaarde en evenmin dat dit ook wordt onderbouwd door gegevens over daadwerkelijk transacties. Eiseresses stelling dat de handelsinkoopwaarde van de referentieauto ook de werkelijke handelsinkoopwaarde is van de (zelf niet in de koerslijst voorkomende) geïmporteerde auto met een geheel afwijkende CO2-uitstoot, is hiermee in het geheel niet aannemelijk gemaakt.

Extra leeftijdskorting

16. Bij het doen van aangifte mag standaard rekening worden gehouden met een registratie vijf werkdagen na de dag van aangifte.2 Indien het tijdstip van registratie op een later moment ligt, mag rekening worden gehouden met een extra leeftijdskorting. Het ligt op de weg van eiseres om feiten naar voren te brengen waaruit volgt dat recht bestaat op die extra leeftijdskorting. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, op wie de bewijslast rust, met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op een extra leeftijdskorting. De stelling van eiseres dat de verschuldigde Bpm pas mag worden berekend vanaf het moment dat gebruik gemaakt kan worden slaagt niet. Het belastbare feit is de inschrijving in het kentekenregister, naar aanleiding daarvan wordt aangifte gedaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres, een professionele autohandelaar, een kennelijk onjuiste aangifte heeft gedaan, waardoor de terzake van de auto verschuldigde Bpm belasting voor een groot deel niet zou zijn voldaan indien op basis van deze aangifte fiscaal akkoord zou worden gegeven voor het afgeven van het kenteken, gevolgd door het afgeven van het kenteken. Op grond van artikel 49, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet, wordt de inschrijving in het kentekenregister geweigerd indien blijkt dat de terzake van het voertuig verschuldigde belasting en rechten niet zijn voldaan. Het belastbaar feit, registratie en tenaamstelling van het kenteken heeft, naar het oordeel van de rechtbank, plaatsgevonden, eiseres was dus gehouden aangifte te doen en Bpm te betalen, slechts de afgifte van het kenteken aan eiseres is opgehouden totdat de verschuldigde Bpm zou zijn betaald. De vertraagde afgifte van het kenteken is het gevolg van de handelwijze van eiseres. Voor extra leeftijdskorting bestaat geen grond. Van een onrechtmatige inbreuk op het eigendomsrecht van eiseres en dus van strijd van artikel 1 van eerste protocol bij het EVRM is geen sprake. Dat eiseres met auto zonder kenteken geen gebruik kan maken van de openbare weg is een gevolg van het niet voldoen aan de rechtens geldende voorwaarden voor dat gebruik en dus geen onrechtmatige inbreuk.

17. Op grond van artikel 67c van de AWR, in samenhang met paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, kan verweerder een verzuimboete opleggen indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan, niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet bepaalde termijn heeft betaald. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een kennelijk onjuiste aangifte, waardoor indien deze gevolgd zou worden een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet betaald zou worden, zodat verweerder op grond van artikel 67c van de AWR bevoegd is een boete op te leggen. Het opleggen van een verzuimboete blijft achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld dan wel van een pleitbaar standpunt. Feiten of omstandigheden op basis waarvan sprake zou zijn van afwezigheid van alle schuld of een pleitbaar standpunt zijn gesteld noch aannemelijk gemaakt.

Het is de rechtbank echter ambtshalve bekend dat bij verweerder vele aangiften worden gedaan, die in dezelfde (of hogere) mate kennelijk onjuist zijn als de aangifte in dit geval, waarbij wel een naheffingsaanslag wordt opgelegd, maar geen (verzuim)boete. Verweerder heeft desgevraagd niet kunnen aangeven of in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden die het opleggen van de boete rechtvaardigen, dan wel van (nieuw) beleid op basis waarvan in alle gevallen als het onderhavige een boete wordt opgelegd. Dat betekent dat met het opleggen van een verzuimboete in dit geval verweerder in strijd heeft gehandeld met het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden.

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep, voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikking, gegrond te worden verklaard.

19. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag is op 29 april 2022 door verweerder ontvangen. Daarmee is ten tijde van het doen van deze uitspraak nog geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.

Proceskosten

20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.370 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikking;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikking;

-

vernietigt de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;

-

wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.370;

-

draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 365 aan hem te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel