Rechtbank Gelderland, 12-08-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5110, AWB-13_522
Rechtbank Gelderland, 12-08-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5110, AWB-13_522
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 12 augustus 2014
- Datum publicatie
- 12 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2014:5110
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:5229, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-13_522
Inhoudsindicatie
Eiser, zijn echtgenote en hun zoon exploiteren in maatschapsverband een potplantenkwekerij. Voor alle maten zijn in de loop der jaren tekorten op de kapitaalrekeningen ontstaan als gevolg van bedrijfsverliezen en privéopnamen. Eiser en zijn echtgenote willen een gedeelte van de vordering die de maatschap als gevolg van deze opnamen op de zoon heeft, als ondernemingsverlies in aftrek brengen op hun box 1 inkomen. Anders dan verweerder is rechtbank Gelderland van oordeel dat de onzakelijke lening jurisprudentie van de Hoge Raad in dit geval niet van toepassing is. Verder heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zakelijk handelende ondernemers, die in de vorm van een personenvennootschap een onderneming drijven, de zoon zouden verplichten het tekort aan te zuiveren dan wel de andere in voornoemde jurisprudentie genoemde voorwaarden te stellen. Ook heeft eiser aannemelijk gemaakt dat de vordering van de maatschap op de zoon voor een groot deel oninbaar is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 13/522
uitspraak van de meervoudige belastingkamer 12 augustus 2014
van
inzake
[X] , wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer [000].H.76) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.543.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2012 de aanslag IB/PVV 2007 gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 25 januari 2013, ontvangen door de rechtbank op 28 januari 2013, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2013. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden drs. [gemachtigde] FB en mr. [A] FB. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].
Het beroep van eiser is ter zitting gelijktijdig behandeld met het beroep van [Y] (AWB 13/523).
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst omdat dit niet volledig is geweest. Nadat partijen over en weer nadere stukken hebben ingediend en de rechtbank toestemming hebben gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Eiser, geboren op [1943], en zijn zoon [B], geboren op [1970] (hierna: zoon), zijn met ingang van 1 juli 1994 een overeenkomst van maatschap aangegaan. In de maatschap wordt een tuinbouwbedrijf (potplantenkwekerij) uitgeoefend.
Eiser heeft per 1 januari 1997 een onverdeeld aandeel ter grootte van 50% van zowel zijn maatschappelijk als buitenmaatschappelijk ondernemingsvermogen doorgeschoven naar zijn echtgenote, [Y], geboren op [1942] (hierna: echtgenote). Uit dien hoofde is de echtgenote per 1 januari 1997 toegetreden tot de maatschap. Naar aanleiding hiervan hebben de maten de bepalingen waaronder de maatschap is aangegaan opnieuw schriftelijk vastgelegd in een akte van maatschap, welke op 22 december 1997 is opgemaakt en ondertekend.
Eiser en zijn echtgenote hebben in de maatschap het gebruik en genot ingebracht van de onroerende zaken aan de [A-straat 1] te [Z], groot 1.02.65 ha. Alle maten brengen hun arbeid en vlijt in. Eiser en zijn echtgenote hebben ieder recht op een winstaandeel van 25%. Het winstaandeel van de zoon bedraagt 50%.
In de maatschapsakte is – onder meer – het volgende vermeld:
“ INBRENG
ARTIKEL 3
(…)
6. Voor hun onderlinge verhouding beschouwen de vennoten de bedragen waarvoor zij op hun kapitaalrekening in de boeken van de maatschap zijn gecrediteerd of gedebiteerd als schulden of als vorderingen van de maatschap.
(…)
VOORSCHOT
ARTIKEL 12
-
Ieder der vennoten heeft het recht, als voorschot en in mindering op zijn winstaandeel, maandelijks een in onderling overleg vast te stellen bedrag te eigen behoeve uit de kas van de maatschap op te nemen.
-
Indien bij de vaststelling van de jaarstukken blijkt, dat een vennoot meer dan zijn winstaandeel heeft opgenomen, dan zal hij het teveel opgenomene moeten restitueren, op eerste verzoek van de meest gerede partij.
-
Voor de aan de vennoten toekomende winstbedragen worden zij op hun kapitaalrekening gecrediteerd, terwijl zij voor niet aangezuiverde verliezen op hun kapitaalrekening zullen worden gedebiteerd.
(…)”
Op 31 december 2006 bedroeg het negatief kapitaal van de zoon € 334.152. Dit negatieve kapitaal is vanaf het begin van de maatschap ontstaan en in de loop der jaren geleidelijk aan toegenomen. Oorzaak hiervan zijn bedrijfsverliezen en privéopnamen. In 1999 heeft de zoon een bedrag extra opgenomen in verband met de voldoening van een belastingschuld, welk bedrag in 2000 weer als privéstorting is verantwoord. Het negatief kapitaal van eiser en zijn echtgenote bedroeg als gevolg van de bedrijfsverliezen en privéopnamen per 31 december 2006 respectievelijk € 107.192 en € 107.193. Door de overeenkomst tot kwijtschelding van schulden tussen eiser en zijn echtgenote enerzijds en de zoon anderzijds, waarbij eiser en zijn echtgenote € 134.152 van de schuld van de zoon kwijtschelden, bedroeg het negatief kapitaal van de zoon op 31 december 2007 € 200.000. Het negatief kapitaal van eiser en zijn echtgenote bedroeg op 31 december 2007 € 195.122 per persoon.
De maten hebben ter financiering van de ondernemingsactiviteiten een rekening-courant krediet bij de Rabobank. De Rabobank heeft tevens een hypothecaire lening verstrekt aan de maten, waarbij de door de maatschap gebruikte gronden en de woningen van de maten tot onderpand dienen.
Vanaf het begin van de maatschap tot het begin van de jaren 2000 wisselden de winsten en verliezen elkaar af. Tot het begin van de jaren 2000 bestond er bij de maten nog de verwachting dat de resultaten van de onderneming zouden verbeteren. Rond 2004 is er vanuit de Rabobank druk uitgeoefend om het bedrijf te staken. De beëindiging van de potplantenkwekerij in 2004 zou volgens eiser hebben geleid tot een gedwongen verkoop van het bedrijf. Op de grond is in die periode een bod gedaan van € 40 per m². Bij aanvaarding van dit bod had de schuld aan de bank, van op dat moment € 593.000, niet kunnen worden afgelost.
Eind 2003 verscheen de Contourennota van de Gemeente De Bilt. Sinds het verschijnen van deze nota hebben eiser en zijn echtgenote zich ingezet om tot een nieuwe bestemming van de grond te komen. In 2009 zijn de gronden verkocht aan een projectontwikkelaar. Dit heeft geleid tot een opbrengst van € 1.727.200 (€ 180 per m²). Vervolgens is de onderneming gestaakt.
De zoon is getrouwd, heeft kinderen en is eigenaar van de woning aan de [A-straat 2] te [Z]. Vanwege de slechte bedrijfsresultaten is de zoon gaan studeren en is hij per 1 december 2005 in dienst getreden bij [C] BV (hierna: [C]) als testanalist. Sinds zijn indiensttreding bij [C] heeft de zoon niet meer uit de maatschap opgenomen dan zijn aandeel in het resultaat van de maatschap rechtvaardigde. In 2007 bedroeg zijn brutojaarsalaris bij [C] € 36.995.
De zoon heeft een financieringsaanvraag bij de Rabobank ingediend teneinde te kunnen uittreden uit de maatschap. Bij brief van 26 februari 2007 heeft de Rabobank aan de zoon onder meer het volgende meegedeeld:
“ (…)
U heeft de bank verzocht om de financieringsmogelijkheden te bezien voor het uittreden van u uit de maatschap [X] en [B].
U heeft aangegeven dat u ca. € 300.000 aan de andere leden van de maatschap verschuldigd bent. Op basis van uw huidige looninkomsten, uw bestaande woningfinanciering en de beschikbare zekerheid (woning en spaarpolis) moet ik u mededelen dat wij u geen financieringsaanbieding kunnen doen. Met uw huidige financieringslasten zit u aan het maximale dat u kunt lenen op basis van uw inkomen.
(…)”
Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2007 een bedrag van € 50.000 (50% van € 100.000) op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering gebracht wegens oninbaarheid van de vordering van de maatschap op de zoon. In verband met de hiervoor onder 2.5. genoemde kwijtschelding wil eiser tevens een verlies nemen van € 67.076 (50% van € 134.152).
3 Geschil
In geschil is of eiser een verlies wegens oninbaarheid en kwijtschelding kan nemen ter zake van de vordering van de maatschap op de zoon. Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering tot het ondernemingsvermogen van eiser behoort.