Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5229, 14/01038
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5229, 14/01038
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 juli 2015
- Datum publicatie
- 31 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2015:5229
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:5110, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2079, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14/01038
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Familiefirma die tuinbouwbedrijf exploiteert. Kwijtschelding en afwaardering vordering op zoon. Onzakelijk?
Uitspraak
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01038
uitspraakdatum: 14 juli 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 augustus 2014, nummer AWB 13/522, in het geding tussen
[X] , wonende te [Z] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.543.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2012 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 12 augustus 2014 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot nihil, en het verlies uit werk en woning voor het jaar 2007 vastgesteld op € 103.135.
De Inspecteur heeft bij brief van 18 september 2014, ingekomen bij het Hof op 19 september 2014, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Inspecteur heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015 te Arnhem. De zaken met de nummers 14/01038 en 14/01039 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is daar verschenen, bijgestaan door drs. [A] en mr. [B] , beiden werkzaam bij [C] te [D] . Namens de Inspecteur is verschenen mr. [E] .
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegestuurd aan het Hof en de Inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Belanghebbende heeft ter zitting met instemming van de Inspecteur een cijfermatig overzicht ingebracht van het verloop van de kapitaalrekening van de vennoten. De Inspecteur is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende, geboren [in] 1943, en zijn zoon [F] , geboren [in] 1970 (hierna: de zoon), zijn medio 1994 een overeenkomst van maatschap aangegaan. In de maatschap wordt een tuinbouwbedrijf (potplantenkwekerij) uitgeoefend.
Per 1 januari 1997 is belanghebbendes echtgenote toegetreden tot de maatschap. Naar aanleiding hiervan hebben de maten de bepalingen waaronder de maatschap is aangegaan opnieuw schriftelijk vastgelegd in een akte van maatschap, welke op 22 december 1997 is opgemaakt en ondertekend.
Belanghebbende en zijn echtgenote (hierna: belanghebbenden) hebben in de maatschap het gebruik en genot ingebracht van de onroerende zaken aan de [a-straat] 15a te [Z] , groot 1.02.65 ha. Alle vennoten brengen hun arbeid en vlijt in. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben ieder recht op een winstaandeel van 25%. Het winstaandeel van de zoon bedraagt 50%.
In de maatschapsakte is – onder meer – het volgende opgenomen:
“ INBRENG
ARTIKEL 3
(…)
6. Voor hun onderlinge verhouding beschouwen de vennoten de bedragen waarvoor zij op hun kapitaalrekening in de boeken van de maatschap zijn gecrediteerd of gedebiteerd als schulden of als vorderingen van de maatschap.
(…)
VOORSCHOT
ARTIKEL 12
-
Ieder der vennoten heeft het recht, als voorschot en in mindering op zijn winstaandeel, maandelijks een in onderling overleg vast te stellen bedrag te eigen behoeve uit de kas van de maatschap op te nemen.
-
Indien bij de vaststelling van de jaarstukken blijkt, dat een vennoot meer dan zijn winstaandeel heeft opgenomen, dan zal hij het teveel opgenomene moeten restitueren, op eerste verzoek van de meest gerede partij.
-
Voor de aan de vennoten toekomende winstbedragen worden zij op hun kapitaalrekening gecrediteerd, terwijl zij voor niet aangezuiverde verliezen op hun kapitaalrekening zullen worden gedebiteerd.
(…)”
De kapitaalrekening van de zoon heeft zich als volgt ontwikkeld (bedragen in euro’s):
begin jaar jaarwinst privé opname kwijtschelding einde jaar
1998 -58.140 38.433 -38.969 -58.676
1999 -58.676 -8.018 -49.846 -116.541
2000 -116.541 39.923 -30.023 -106.642
2001 -106.642 -12.371 -45.441 -164.454
2002 -164.454 21.821 -43.816 -186.449
2003 -186.449 -20.077 -42.392 -248.918
2004 -248.918 -233 -44.787 -293.938
2005 -293.938 2.451 -42.665 -334.152 2006 -334.152 16.610 -16.610 -334.152 2007 -334.152 9.335 -9.335 134.152 -200.000
2008 -200.000 1.607 -1.607 100.000 -100.000
Totaal € 89.481 € -365.492 € 234.152
De zoon heeft jaarlijks gelden bij de maatschap opgenomen voor de financiering van privé-uitgaven, welke voornamelijk bestaan uit de kosten van levensonderhoud. De kwijtschelding in 2007 volgt uit een overeenkomst die belanghebbenden en hun zoon op 31 december 2007 hebben gesloten (zie 2.10 hierna).
Blijkens de jaarrekeningen van de maatschap hebben de kapitaalrekeningen van belanghebbenden zich in 2006 en 2007 als volgt ontwikkeld (bedragen in euro’s per persoon):
begin jaar jaarwinst privé opname kwijtschelding einde jaar
2006 -74.393 -19.550 -13.249 -107.192 2007 -107.192 -12.955 -7.899 -67.076 -195.122
In 2008 zijn de ondernemingsactiviteiten met betrekking tot de potplantenkwekerij beëindigd. Na sloop van de bedrijfsgebouwen hebben belanghebbenden – de eigenaren van de grond en daarmee gerechtigd tot de meerwaarde – in 2009 de grond verkocht aan een projectontwikkelaar voor € 1.727.200. Vervolgens is de onderneming gestaakt.
De zoon is getrouwd, heeft kinderen en is eigenaar van de woning aan de [a-straat] 15 te [Z] . Vanwege de slechte bedrijfsresultaten is de zoon gaan studeren en is hij per 1 december 2005 in dienst getreden bij [G] BV (hierna: [G] ) als testanalist. In 2007 bedroeg zijn brutojaarsalaris bij [G]€ 36.995. Vanaf 2006 heeft de zoon niet meer uit de maatschap opgenomen dan zijn aandeel in het resultaat. Zijn aandeel bestond vanaf 2006 nog slechts uit een vergoeding voor verrichte arbeid.
Op 31 december 2007 is tussen belanghebbenden en de zoon een overeenkomst van kwijtschelding gesloten, waarin onder meer het volgende is bepaald:
“Overeenkomst kwijtschelding van schulden
De ondergetekenden:
1a. De heer [X] (…) en
1b. Mevrouw [H] (…), hierna gezamenlijk te noemen: schuldeiser;
en
2. De heer [F] (…), hierna ook genoemd: schuldenaar,
in aanmerking nemende:
- -
-
dat schuldenaar bij deze erkent en door schuldeiser wordt aanvaard, dat hij in de vennootschappelijke verhouding in de tussen de ondergetekenden bestaande maatschap, aan schuldeiser verschuldigd te zijn een bedrag van € 134.152;
- -
-
dat deze schuld is ontstaan door het aandeel van schuldenaar van de in de maatschap in de voorbije jaren gemaakte verliezen;
- -
-
dat het thans voor schuldenaar niet mogelijk is voornoemde schuld geheel of gedeeltelijk te voldoen,
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
- -
-
schuldeiser scheldt op zakelijke gronden wegens oninbaarheid een bedrag van € 134.152 op voornoemde schuld kwijt;
- -
-
schuldenaar aanvaardt de genoemde kwijtschelding van € 134.152 op zijn schuld aan schuldeiser;
- -
-
na kwijtschelding bedraagt voornoemde schuld van schuldenaar aan schuldeiser € 200.000”
Belanghebbenden hebben in verband met de hiervoor genoemde kwijtschelding in 2007 ieder een bedrag van € 67.076 (50% van € 134.152) ten laste van de winst gebracht. Op de resterende vordering van € 200.000 hebben zij in 2007 wegens oninbaarheid ieder een bedrag van € 50.000 (50% van € 100.000) afgewaardeerd ten laste van de winst.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de belastingaanslag IB/PVV 2007 zowel het kwijtscheldingsverlies van € 67.076 als de afwaardering van € 50.000 gecorrigeerd.
De Rechtbank heeft belanghebbenden in het gelijk gesteld. Daartoe heeft de Rechtbank overwogen dat sprake is van een samenwerkingsverband tussen ondernemers, dat de vergelijking met een overeenkomst van geldlening niet geheel opgaat en dat moet worden beoordeeld of zakelijk handelende ondernemers die een personenvennootschap drijven een vennoot zouden verplichten het teveel opgenomene te restitueren. Volgens de Rechtbank heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat geen zakelijk handelende ondernemer ervan zou afzien om één van de maten te verplichten het teveel opgenomene te restitueren, zodat voor een correctie geen plaats is. Belanghebbenden hebben mitsdien terecht de kwijtschelding van € 134.152 en de afwaardering van € 100.000 in aanmerking genomen, zodat belanghebbenden ieder de helft daarvan (€ 117.076) ten laste van de winst mogen brengen, aldus de Rechtbank.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbenden terecht het bedrag van de kwijtschelding en de afwaardering ten laste van de winst hebben gebracht. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
De Inspecteur verdedigt de opvatting (i) dat de vordering van belanghebbenden op de zoon niet tot het ondernemingsvermogen van belanghebbenden behoort zodat een verlies op deze vordering niet ten laste van de winst kan worden gebracht, en (ii) dat als de vordering tot het ondernemingsvermogen behoort een verlies daarop niet ten laste van de winst kan worden gebracht aangezien het aanvaarde debiteurenrisico onzakelijk is. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat door de privé-opnamen van de zoon een vordering van belanghebbenden op de zoon is ontstaan. Verder is niet in geschil dat de vordering op de zoon in ieder geval deels oninbaar is. In dat verband heeft de Inspecteur bevestigd dat de vordering eind 2007 niet meer waard is dan € 100.000, zodat een afwaardering tot dat bedrag gerechtvaardigd is.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep dat door belanghebbende bij de Rechtbank is ingesteld. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.