Home

Rechtbank Gelderland, 26-08-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5339, AWB-13_3328

Rechtbank Gelderland, 26-08-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5339, AWB-13_3328

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
26 augustus 2014
Datum publicatie
26 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2014:5339
Zaaknummer
AWB-13_3328

Inhoudsindicatie

IB. Aftrekbaarheid advocaatkosten, portokosten, drukwerkkosten. Onderbouwing. Zakelijke kosten van de onderneming. Vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 13/3328 en AWB 13/3329

in de zaak tussen

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 20 april 2013 voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.97) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.619. Tevens is bij beschikking €842 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 3 mei 2013 voor het jaar 2010 een aanslag IB/PVV (aanslagnummer [000].H.06) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.376. Tevens is bij beschikking € 465 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 juni 2013 de belastingaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 14 juni 2013, ontvangen door de rechtbank op 15 juni 2013, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Op 21 februari 2014 heeft een comparitie plaatsgevonden. Daarbij is eiser verschenen. Namens verweerder zijn [gemachtigde] en mr. drs. [A] verschenen.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2014. Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. drs. [A]. Ter zitting zijn tevens de beroepen van eiser met de zaaknummers AWB 13/161, AWB 13/2120 en AWB 13/5771 behandeld. Eiser heeft ter zitting een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking bij beschikking van 8 mei 2014 afgewezen. Het onderzoek is daarna voortgezet en vervolgens geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te brengen.

Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Verweerder heeft op de stukken gereageerd, waarna eiser opnieuw heeft gereageerd. De over en weer ingebrachte stukken zijn telkens aan de wederpartij in afschrift verstrekt.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2014. Eiser is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Namens verweerder zijn wederom [gemachtigde] en mr. drs. [A] verschenen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Eiser heeft bij faxberichten gedateerd 7, 14, 18 en 20 augustus 2014 nadere stukken toegezonden. De rechtbank ziet in de inhoud daarvan geen aanleiding het onderzoek te heropenen.

Overwegingen

Feiten

1.

Eiser drijft sinds 2006 een eenmanszaak onder de naam [B]. Hij werkt voornamelijk als planner en toezichthouder in de bouw op bouwplaatsen in Nederland en Duitsland. Een groot deel van de werkzaamheden verricht eiser voor een Duitse opdrachtgever.

2.

Eiser is directeur-grootaandeelhouder geweest van de volgende vennootschappen: [C] B.V., [D] B.V., [E] Ltd. en [F] GmbH. Op [2003] is [D] B.V. failliet verklaard. Dit faillissement is afgewikkeld per [2009]. Op [2005] is [C] B.V. failliet verklaard. Dit faillissement is per [2008] opgeheven wegens gebrek aan baten. Ook de GmbH en de Limited zijn wegens faillissement opgehouden te bestaan.

3.

In 2004 is eiser in Duitsland gearresteerd op verdenking van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, vennootschapsbelasting, loonbelasting en inkomstenbelasting. Tevens zou er te weinig aan sociale verzekeringspremies zijn afgedragen. Eiser is niet veroordeeld voor voornoemde zaken.

4.

Eiser heeft voor 2009 zijn aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.370. Dit bedrag bestaat uit belastbare winst uit onderneming. Daarbij heeft eiser onder meer de volgende kosten ten laste van zijn winst gebracht als kosten van zijn onderneming:

-

€ 10.275 aan advocaatkosten;

-

€ 6.900 aan huisvestingskosten;

-

€ 2.696 aan portokosten;

-

€ 2.155 aan drukwerkkosten.

5.

Eiser heeft voor 2010 zijn aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.453. Dit bedrag bestaat opnieuw uit belastbare winst uit onderneming. Daarbij heeft eiser onder meer de volgende kosten ten laste van zijn winst gebracht als kosten van zijn onderneming:

-

€ 7.908 aan advocaatkosten;

-

€ 1.693 aan huisvestingskosten;

-

€ 4.337 aan portokosten;

-

€ 5.781 aan drukwerkkosten.

6.

Bij de aanslagregeling heeft verweerder op 8 en 14 maart 2013 vragen gesteld over de kosten die eiser in mindering heeft gebracht op de winst van zijn onderneming.

7.

Eiser heeft aan verweerder geen facturen overgelegd van de door hem opgevoerde kosten.

8.

Bij brief van 19 maart 2013 aan eiser heeft verweerder, voor zover van belang, het volgende geschreven:

“U ontvangt binnenkort een aanslag inkomstenbelasting 2009. Deze aanslag is gebaseerd op uw aangifte en onjuist. U kunt aan deze aanslag geen rechten ontlenen.

U bent ervan op de hoogte dat ik uw aangifte beoordeel. Vandaag heb ik ook per gewone post een brief gestuurd waarin ik u informeer over de wijze waarop ik het inkomen wil vaststellen.

De aanslag die u binnenkort ontvangt zal gevolgd worden door een navorderingsaanslag met daarin de volgende correctie van het inkomen:

______

Winst volgens de jaarrekening

42.463

Bij: niet aftrekbare kosten cf. aangifte

792

Bij: gecorrigeerde kosten

20.026

Gecorrigeerde winst

63.281

Af: zelfstandigenaftrek (€ 2.599 lager)

-4.488

Grondslag MKB winstvrijstelling

58.793

Af: MKB winstvrijstelling (10,5%) (was € 3.798)

-6.174

Belastbare winst (€ 32.370)

52.619

(…) Daarom zal ik het verzamelinkomen eveneens op € 52.619 vast stellen middels de navorderingsaanslag.”

9.

Met dagtekening 12 april 2013 is aan eiser de definitieve aanslag IB/PVV 2009 opgelegd, waarbij is uitgegaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.370. Met dagtekening 20 april 2013 is aan eiser de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.619.

10.

Eiser heeft bij faxbericht van 24 april 2013 de navorderingsaanslag naar verweerder teruggezonden, met als toelichting dat hij reeds een definitieve aanslag voor 2009 heeft ontvangen.

11.

Met dagtekening 3 mei 2013 is aan eiser de definitieve aanslag IB/PVV 2010 opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.376.

12.

Bij faxbericht van 21 mei 2013 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen zowel de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 als de aanslag IB/PVV 2010.

13.

In de bezwaarfase heeft eiser geen gehoor gegeven aan het verzoek van verweerder om alsnog facturen dan wel andere schriftelijke bescheiden over te leggen van de door hem opgevoerde kosten.

Geschil

14.

In geschil is:

-

voor 2009: of verweerder bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen;

-

voor 2009 (indien de eerste vraag positief wordt beantwoord) en voor 2010: of de belastingaanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld; daarbij is in geschil of de door eiser opgevoerde kosten als aftrekbare kosten van zijn onderneming kunnen worden aangemerkt dan wel of deze kosten op grond van het vertrouwensbeginsel in aftrek kunnen worden gebracht.

Beoordeling van het geschil

Navorderingsbevoegdheid

15.

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

16.

Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit dient beoordeeld te worden of de navorderingsaanslagen voortvloeien uit feiten die bij het opleggen van de primitieve aanslagen reeds bij de inspecteur bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Volgens vaste jurisprudentie mag de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die belanghebbende in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is de inspecteur in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven of het ontbreken daarvan, in redelijkheid behoort te twijfelen (Hoge Raad 6 juni 2001, nr. 36 306, ECLI: NL:HR:2001:LJN AB2890).

17.

Verweerder heeft al voordat hij de definitieve aanslag heeft opgelegd geconstateerd dat het aangegeven inkomen in de aangifte te laag is. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 oktober 1990, nr. 26 299, ECLI: NL:HR:1990:LJN ZC4417 overwogen dat aan de regeling van een aanslag, blijkende uit het aan de belastingplichtige uitgereikte aanslagbiljet, deze het vertrouwen mag ontlenen dat daarmee zijn belastingschuld voor het jaar van de aanslag definitief is vastgesteld behoudens de bevoegdheid van de inspecteur tot navordering. Op dat vertrouwen kan de belastingplichtige zich echter niet met vrucht beroepen indien hem ten tijde van de uitreiking van het aanslagbiljet reeds vanwege de inspecteur was kenbaar gemaakt dat de daarin opgenomen aanslag ten gevolge van een door de inspecteur nader aangeduide misslag van feitelijke of rechtskundige aard onjuist was vastgesteld en mitsdien in zoverre niet als definitieve vaststelling van de belastingschuld kon gelden doch door een

navordering op dit punt zou worden gevolgd. In het arrest van 9 juli 1999, ECLI: NL:HR:1999:LJN AA2802, heeft de Hoge Raad deze overweging herhaald.

18.

De onjuistheid van de aanslag is meegedeeld aan eiser voordat hij de aanslag heeft ontvangen. Ten tijde van de ontvangst van de aanslag wist eiser dan ook dat de aanslag onjuist was. De regeling omtrent navordering in artikel 16 van de AWR is een verwoording van het rechtszekerheidsbeginsel. Er is geen sprake van een inbreuk op het rechtszekerheidsbeginsel als ten tijde van de ontvangst van de aanslag al duidelijk is dat en waarom er een navorderingsaanslag zal volgen. Eiser geniet daarom geen rechtsbescherming ter zake van het vereist zijn van een nieuw feit voor navordering. Dat eiser de mededeling heeft ontvangen blijkt uit zijn faxbericht aan verweerder van 19 maart 2013. Verweerder heeft onbestreden gesteld dat de aanslagbiljetten doorgaans tien dagen voor de dagtekening worden verzonden. Gelet op de dagtekening 12 april 2013 kan ervan worden uitgegaan dat eiser de aanslag niet eerder dan 2 april 2013 heeft ontvangen. Hieruit volgt dat eiser de brief van verweerder van 19 maart 2013 heeft ontvangen voor ontvangst van de aanslag, zodat de navorderingsaanslag tijdig is aangekondigd. Eiser was voor de uitreiking van het aanslagbiljet al op de hoogte van de onjuistheid van die aanslag en het feit dat er een navorderingsaanslag zou volgen. Verweerder was dan ook bevoegd om de navorderingsaanslag op te leggen.

19.

Voor zover eiser - gelet op de inhoud van zijn faxbericht van 23 maart 2013 aan verweerder - van mening is dat voorgaande handelwijze van verweerder strafbaar handelen impliceert, is de rechtbank van oordeel dat daarvan geen sprake is. Het Wetboek van Strafrecht kent geen bepaling die de handelwijze van verweerder strafbaar stelt.

Opgevoerde kosten

20.

Nu eiser kosten in aftrek brengt, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat hij aannemelijk dient te maken dat de desbetreffende uitgaven zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van zijn onderneming.

21.

Ter zake van de advocaatkosten heeft eiser de navolgende facturen overgelegd.

Over 2009:

Afzender

Datum

Omschrijving (samengevat)

Bedrag

[G]

30 januari 2009

€ 1.500

[G]

30 januari 2009

€ 490

[H]

17 maart 2009

00466-09

€ 804,95

[H]

15 september 2009

00466-09 Umsatzsteuer [E] Limited

€ 7.500

[H]

21 oktober 2009

[E] Ltd.

€ 29,60

Over 2010:

Afzender

Datum

Omschrijving (samengevat)

Bedrag

[I]

2 augustus 2010

Kostenvorschussrechnung

€ 1.900

[K]

3 mei 2010

[X] / [L]

€ 2.693

[K]

3 juni 2010

[X] / [L]

€ 2.694

[K]

18 oktober 2010

[X] / [L]

€ 1.089

[K]

18 december 2010

[X] / [L]

€ 550,38

De eerste vijf facturen zijn op naam van de eenmanszaak verzonden, de overige facturen op naam van eiser in persoon.

Voorts heeft eiser een brief van 17 mei 2010 van advocatenkantoor [M] aan [K] overgelegd, waarin met verwijzing naar een vonnis van de rechtbank Almelo van 12 mei 2010 is verzocht om binnen vijf dagen € 452 over te maken in verband met de veroordeling van eiser in de kosten van een incidentele procedure.

Daarnaast heeft eiser facturen van 17 februari 2009, 28 oktober 2009 en 15 maart 2010 van accountantskantoor [N], gericht aan de eenmanszaak, overgelegd van achtereenvolgens € 648,13, € 1.754,11 en € 753,82.

22.

De rechtbank leidt uit de facturen van [H] van 15 september en 21 oktober 2009 af dat deze betrekking hebben op werkzaamheden voor de Limited. Nu de factuur van 17 maart 2009 hetzelfde dossiernummer vermeldt als de factuur van 15 september 2009, heeft daarvoor hetzelfde te gelden. Volgens eiser hangt alles met elkaar samen, maar naar het oordeel van de rechtbank kan er niet van worden uitgegaan dat de eenmanszaak een voortzetting is van de oude vennootschappen. Eiser heeft tijdens de comparitie ook zelf verklaard dat de eenmanszaak niet als voortzetting van de eerdere vennootschappen kan worden beschouwd. Gelet daarop is dan ook niet aannemelijk geworden dat het om zakelijke kosten van de eenmanszaak gaat.

23.

De kosten die voortvloeien uit het vonnis van de rechtbank Almelo van 12 mei 2010, kenbaar uit de brief van [M] van 17 mei 2010 delen dit lot, nu het daarbij blijkens het kenmerk van de brief gaat om een procedure van de Limited.

24.

Met betrekking tot de facturen van [G] overweegt de rechtbank als volgt. Voor het belastingjaar 2008 heeft verweerder kosten voor dezelfde advocaat ter hoogte van € 1.000 geaccepteerd op basis van een vergelijkbare factuur. Thans gaat het om urenvergoedingen voor 2008 en 2009, waarvoor in 2009 facturen zijn opgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanwijzingen dat deze facturen, anders dan de door verweerder voor 2008 geaccepteerde factuur, betrekking hebben op werkzaamheden voor de voormalige vennootschappen van eiser. Een dergelijke verwijzing is niet aanwezig en de facturen staan op naam van de eenmanszaak. Verweerder heeft de voldoening van de facturen betwist, met verwijzing naar een handgeschreven tekst op de facturen. Die tekst onderbouwt de betwisting van verweerder echter geenszins. De tekst luidt “Zahlung durch Verrechnung”. Deze tekst is veeleer een aanwijzing dat wel betaling heeft plaatsgevonden. Verrekening is immers ook een wijze van voldoening. Hiermee is de betaling juist aannemelijk. Voor zover verweerder met deze verwijzing doelt op de mogelijkheid dat voorafgaand aan de nota’s een voorschotnota is verzonden, die afzonderlijk kan zijn verwerkt in de kosten, overweegt de rechtbank dat er door verweerder geen voorschotnota’s van deze advocaat als kosten zijn geaccepteerd. De urenvergoedingen hebben betrekking op 2008 en 2009. De door verweerder voor 2008 geaccepteerde kosten betreffen geen voorschotnota, zoals blijkt uit de stukken in de tegelijk met deze zaak behandelde procedure met nummer AWB 13/161. Voor zover derhalve al sprake is geweest van een voorschotnota, zijn de kosten niet op die manier reeds in mindering gekomen op de winst uit onderneming van eiser. De kosten van in totaal € 1.990 komen dan ook voor aftrek in aanmerking.

25.

De facturen van [K] zijn op naam van eiser in privé gesteld. Uit de omschrijving op de facturen blijkt niet dat er sprake is van een verband met de eenmanszaak. Tot de stukken van het geding behoort onder meer een arrest van de civiele kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 mei 2014, waaruit blijkt dat [K] betrokken was bij de procedure tussen advocatenkantoor [O] B.V. en eiser in verband met onbetaald gebleven facturen voor werkzaamheden die mr. [O] ten behoeve van de voormalige werknemers van de Limited van eiser heeft verricht. Het gaat daarbij om de vraag of mr. [O] met eiser in privé een afspraak over de betaling van die facturen heeft gemaakt. Een verband met de eenmanszaak ontbreekt derhalve. Daarnaast kan uit de brief van [M] van 17 mei 2010 worden afgeleid dat [K] werkzaamheden ten behoeve van de Limited heeft verricht. Dat [K] ook werkzaamheden ten behoeve van de eenmanszaak van eiser heeft verricht, is niet gesteld of aannemelijk geworden. Gelet daarop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten voor aftrek in aanmerking komen.

26.

Ter zake van de factuur van [I] ontbreekt iedere toelichting. Nu slechts bekend is dat deze factuur op naam van eiser in persoon is gesteld, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het om zakelijke kosten ten behoeve van de eenmanszaak gaat.

27.

Gelet op het voorgaande is van het totaalbedrag aan advocaatkosten van € 10.275 in 2009 € 1.990 aftrekbaar. Dit leidt tot een correctie van € 8.285 ten opzichte van de aangifte. De advocaatkosten van € 7.908 over 2010 zijn in het geheel niet aftrekbaar.

28.

De accountantskosten zijn door verweerder voor 2009 en 2010 geaccepteerd, zodat de rekeningen van [N] niet van belang zijn voor de beoordeling door de rechtbank.

29.

Ter onderbouwing van de huisvestingskosten heeft eiser een huurcontract (Mietvertrag) tussen hem en [P] (hierna: [P]) overgelegd, alsmede kopieën van diverse kwitanties. De rechtbank acht daarmee aannemelijk gemaakt dat de huisvestingskosten zijn gemaakt. Niet is betwist dat de onderneming van eiser gebruik heeft gemaakt van de gehuurde ruimte. De bedragen op de kwitanties stemmen overeen met het totaalbedrag dat uit het Mietvertrag voortvloeit. [P] is een onafhankelijke derde, zodat er geen grond is te twijfelen aan de intenties rond de afgifte van de kwitanties. Bovendien levert een (originele) kwitantie tussen de desbetreffende partijen dwingend bewijs van betaling op, nu gebruikelijkerwijs een kwitantie slechts wordt verstrekt ter zake van de ontvangen betaling. Dat de kwitanties kennelijk (tevens?) zijn gefaxt maakt niet dat daaraan in het geheel geen bewijskracht toekomt. Ook het feit dat twee kwitanties een faxdatum in 2006 vermelden maakt dit niet anders. Mogelijk is er een probleem geweest met de faxinstellingen van [P], nu er wel een maand tussen de twee data ligt en het om twee opeenvolgende kwitanties gaat. De problemen met de faxinstellingen van [P] kunnen niet ten nadele van eiser werken. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk gemaakt dat de betalingen hebben plaatsgevonden. Het ontbreken van één kwitantie doet aan die aannemelijkheid niet af, nu sprake is van een doorlopend contract en indien een maand niet voldaan zou zijn, de eerstvolgende betaling geacht moet worden betrekking te hebben op de oudste openstaande maand. Verweerder legt de bewijsrechtelijke lat naar het oordeel van de rechtbank te hoog door nader bewijs te verlangen ter zake van de betalingen.

30.

Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gehele bedrag van € 6.900 (bestaande uit twaalf maandbedragen van € 575) in 2009 voor aftrek in aanmerking komt. Voor 2010 wordt de aftrek beperkt tot € 1.150. Het door eiser genoemde bedrag van € 1.693 valt niet te herleiden naar de betaalde bedragen of het Mietvertrag. Volgens verklaring van eiser is [P] in maart 2010 naar het buitenland vertrokken. De meest recente kwitantie heeft betrekking op de huur van februari 2010. Dat over (een deel van) maart 2010 nog huur

is betaald, is niet onderbouwd en daarmee niet aannemelijk gemaakt door eiser. De rechtbank zal ten opzichte van de aangifte dan ook een bedrag van €543 corrigeren.

31.

Met betrekking tot de porto- en drukwerkkosten heeft eiser bij brief van 11 juni 2014 te kennen gegeven dat het een enorme hoeveelheid bonnetjes betreft, die hij bij de volgende zitting mee kan brengen. Kopiëren lukt niet en kosten om dit professioneel te laten doen gaat eiser niet meer maken. Eiser is op de daaropvolgende zitting niet verschenen. Hij is naar het oordeel van de rechtbank voldoende in de gelegenheid gesteld deze kosten nader te onderbouwen. Van deze gelegenheid heeft eiser echter geen gebruik gemaakt. De rechtbank overweegt daarbij dat de enkele bonnetjes, als daaruit niet specifiek blijkt waarop deze betrekking hebben, in beginsel onvoldoende zijn om een hogere aftrek toe te staan dan de bedragen waarmee verweerder heeft gerekend.

32.

Verweerder heeft voor zowel portokosten als kosten van drukwerk in 2009 en 2010 een bedrag van € 1.000 geaccepteerd. Nu de bewijslast bij eiser ligt, ziet de rechtbank geen aanleiding van hogere bedragen uit te gaan. Dit betekent dat voor porto- en drukwerkkosten in totaal over 2009 een correctie van € 2.851 dient plaats te vinden ten opzichte van de aangifte en over 2010 een correctie van € 8.118.

Vertrouwensbeginsel

33.

Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in 2006 en 2007 de door hem opgevoerde kosten wel heeft geaccepteerd. Eiser heeft op basis daarvan erop vertrouwd dat hij deze kosten ook in latere jaren in aftrek mocht brengen.

34.

De rechtbank begrijpt deze stelling van eiser als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor het jaar 2008 heeft de rechtbank dit beroep met betrekking tot de advocaatkosten verworpen. Hiervoor wordt verwezen naar de uitspraak in de procedure met zaaknummer AWB 13/161. Nu er voor 2008 geen sprake is van opgewekt vertrouwen, kan daarvan voor 2009 ten aanzien van de advocaatkosten evenmin sprake zijn. Huisvestingskosten zijn in 2007 niet opgevoerd. De kosten van drukwerk en porto bedroegen in 2007 elk minder dan € 1.000. Mede in dat licht geldt dat verweerder door het enkele volgen van de aangiften 2006 en 2007 niet het bij eiser in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de door eiser opgevoerde huisvestings-, porto- en drukwerkkosten in 2009 en 2010 volledig in aftrek zouden kunnen worden gebracht.

Onderzoek

35.

Eiser heeft de rechtbank verzocht een alomvattend onderzoek te doen naar de gang van zaken. Daarbij heeft hij specifiek gewezen op het handelen van de heer [a], oud-medewerker van het UWV en tegenwoordig medewerker van de Belastingdienst. Naar de rechtbank begrijpt, beoogt eiser niet alleen te betogen dat het handelen van de heer [a] hem heeft genoodzaakt bepaalde kosten te maken (naast de persoonlijke en zakelijke gevolgen die het handelen van de heer [a] volgens eiser voor hem heeft gehad), maar ook dat zijn betrokkenheid bij de Belastingdienst de uitkomst van de beslissingen ten nadele van eiser beïnvloedt. Daarbij speelt mede een rol dat er sprake is van een bedrag van € 131.000 aan betaalde sociale verzekeringspremies, terwijl het UWV zich tegelijk op het standpunt stelt dat de desbetreffende werknemers niet verzekerd zijn. In dit kader heeft eiser voorts gewezen op een gesprek dat is gevoerd tussen hem en de heer [b] enerzijds en de heren [c], [d] en [e] van de Belastingdienst anderzijds. Daarin is hem toegezegd dat de ter discussie staande belastingaanslagen conform zijn aangiften zouden worden afgewikkeld, mits hij zijn klachten tegen de heer [a] zou intrekken. Bovendien stond men volgens eiser welwillend tegenover zijn voorstel in dat gesprek het bedrag van € 131.000 aan sociale verzekeringspremies te verrekenen met de openstaande belastingschulden en het restant aan hem uit te betalen.

36.

De rechtbank is van oordeel dat een onderzoek naar de hiervoor beschreven gang van zaken geen ander licht kan werpen op de uitkomst van deze procedure. Ter toetsing ligt voor of de uitspraken op bezwaar in rechte kunnen worden gehandhaafd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat deze beoordeling kan plaatsvinden zonder nader onderzoek. De beweegredenen van verweerder om bepaalde voorstellen al dan niet te doen en de eventuele betrokkenheid van bepaalde personen daarbij maken de uitkomst van deze procedure geen andere. Het verzoek van eiser wordt daarom afgewezen.

Conclusie

37.

De beroepen zijn gegrond. Het belastbaar inkomen uit werk en woning dient voor 2009 te worden vastgesteld op € 43.502 en in 2010 op € 53.364. Deze bedragen zijn als volgt vastgesteld:

2009

Winst volgens jaarrekening

€ 42.463

Niet of deels aftrekbare kosten (niet in geschil)

€ 792 +

Correctie advocaatkosten

€ 8.285 +

Correctie porto- en drukwerkkosten

€ 2.851 +

Gecorrigeerde winst

€ 54.391

Zelfstandigenaftrek

€ 5.785 -/-

Grondslag MKB-winstvrijstelling

€ 48.606

MKB-winstvrijstelling (10,5%)

€ 5.104 -/-

Belastbare winst

€ 43.502

2010

Winst volgens jaarrekening

€ 48.316

Niet of deels aftrekbare kosten (niet in geschil)

€ 330 +

Correctie advocaatkosten

€ 7.908 +

Correctie huisvestingskosten

€ 543 +

Correctie porto- en drukwerkkosten

€ 8.118 +

Gecorrigeerde winst

€ 65.215

Zelfstandigenaftrek

€ 4.574 -/-

Grondslag MKB-winstvrijstelling

€ 60.641

MKB-winstvrijstelling (12%)

€ 7.277 -/-

Belastbare winst

€ 53.364

38.

Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, zullen de beschikkingen heffingsrente overeenkomstig het voorgaande worden verminderd.

Proceskostenvergoeding

39.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.502;

-

vermindert de aanslag IB/PVV 2010 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.364;

-

vermindert de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van 42 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Mak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel