Home

Rechtbank Gelderland, 18-12-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7799, AWB 14/860 t/m 14/864, AWB 14/866 t/m AWB 14/871 en AWB 14/2081

Rechtbank Gelderland, 18-12-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7799, AWB 14/860 t/m 14/864, AWB 14/866 t/m AWB 14/871 en AWB 14/2081

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
18 december 2014
Datum publicatie
24 februari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2014:7799
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 14/860 t/m 14/864, AWB 14/866 t/m AWB 14/871 en AWB 14/2081

Inhoudsindicatie

WBM. Kolenbelasting. De rechtbank acht het vervallen op 1 januari 2013 van de vrijstelling van kolenbelasting voor kolengestookte energiecentrales niet in strijd met: de Richtlijn 2003/96/EG van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit, artikel 110 VWEU en de tussen de EU en Zuid Afrika, Rusland en Colombia gesloten handelsverdragen. Voor het uit de heffingsmaatstaf (het gewicht van de gebruikte kolen) elimineren van daarin begrepen vocht is geen aanleiding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 14/860 t/m 14/864, AWB 14/866 t/m AWB 14/871 en AWB 14/2081

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 18 december 2014

in de zaak tussen

[X] B.V., te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft voor de maanden januari tot en met december 2013 aangifte kolenbelasting gedaan naar een totaalbedrag van € 21.662.484. Dit bedrag heeft eiseres voldaan.

Verweerder heeft de bezwaren van eiseres tegen de op aangifte voldane kolenbelasting afgewezen.

Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2014.

Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigden prof.mr. [gemachtigde] en mr. dr. [A], bijgestaan door mr.drs. [B], mr. [C] en mr. [D]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [E], mr. [F], mr. [G] en mr. [H].

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is in Nederland actief op het gebied van de productie en verkoop van gas, elektriciteit, warmte en energiediensten aan consumenten en zakelijke klanten. Eiseres heeft voor de productie van elektriciteit acht gasgestookte centrales en één kolengestookte centrale in gebruik.

2. In 2013 heeft eiseres kolen ingevoerd uit Rusland, Zuid-Afrika, de Verenigde Staten en Colombia en deze gebruikt voor de opwekking van elektriciteit.

Geschil

3. In geschil is of eiseres recht heeft op een (gedeeltelijke) teruggaaf van de door haar op aangifte voldane kolenbelasting.

4. Eiseres stelt hiertoe primair dat het afschaffen van artikel 44, lid 2, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) strijdig is met het recht van de Europese Unie, meer in het bijzonder met Richtlijn 2003/96/EG van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit omdat de afschaffing niet uit milieubeleidsoverwegingen heeft plaatsgevonden en omdat de belasting op kolen qua structuur niet geschikt is om milieubeleidsoverwegingen te dienen. Op grond hiervan dient volgens eiseres het volledige bedrag van de in 2013 geheven kolenbelasting te worden teruggegeven.

5. Eiseres stelt subsidiair dat de heffing op invoer van kolen leidt tot schending van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) en of schending van door de EU met Rusland, Zuid-Afrika en Colombia gesloten handelsverdragen. Op grond hiervan dienst volgens eiseres een teruggaaf van € 10.714.556 te volgen.

6. Eiseres stelt meer subsidiair dat ten onrechte vocht en as in de heffing zijn betrokken. Op grond hiervan dient volgens eiseres een teruggaaf van € 4.726.754 te volgen.

Beoordeling van het geschil

Communautaire en nationale wetgeving

7. In de voorafgaande overwegingen van de Richtlijn 2003/96/EG van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (hierna: de Richtlijn) is het volgende vermeld:“(7) Als partij bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering heeft de Gemeenschap het protocol van Kyoto bekrachtigd. De belasting van energieproducten – en in voorkomend geval van elektriciteit – is een van de beschikbare instrumenten om de doelstellingen van het protocol van Kyoto te verwezenlijken.

(…)

(9) De lidstaten moeten de flexibiliteit krijgen die nodig is om een aan de nationale context aangepast beleid te bepalen en uit te voeren.

(11) Het staat elke lidstaat vrij te beslissen met welke fiscale regelingen uitvoering wordt gegeven aan dit communautaire kader voor de belasting van energieproducten en elektriciteit. Te dien aanzien zouden lidstaten kunnen beslissen de totale belastingdruk niet te verhogen indien zij van oordeel zijn dat toepassing van dit beginsel van belastingneutraliteit tot herstructurering en modernisering van hun belastingstelsels zou kunnen bijdragen doordat milieubescherming en een betere benutting van de factor arbeid worden aangemoedigd.

(…)

(15) In bepaalde omstandigheden of onder permanente voorwaarden moet het toegestaan zijn om, met inachtneming van de communautaire minimumbelastingniveaus en de regels van de interne markt en de mededinging, op eenzelfde product gedifferentieerde nationale belastingniveaus toe te passen.”

9.Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Richtlijn luidt:

“1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder ‘energieproducten’ verstaan de hieronder vermelde producten:

a. a) (…)

b) producten van de GN-codes 2701, 2702 en 2704 tot en met 2715 (…)”

10. Artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Richtlijn luidt:

“ 1. Naast de algemene bepalingen van Richtlijn 92/12/EEG inzake vrijgesteld gebruik van belastbare producten en onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten voor onderstaande producten vrijstelling van belasting, (…)

a. a) energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de productie van elektriciteit (…). De lidstaten kunnen deze producten echter uit milieubeleidsoverwegingen aan belasting onderwerpen (…).”

11. In het aan de Richtlijn ten grondslag liggende door de Europese Commissie ingediende ‘Voorstel voor een Richtlijn van de raad, Regeling voor de belasting van energieproducten’ van 12 maart 1997, com(97) 30 def. is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

De flexibiliteit voorzien bij de definitie van bepaalde gemeenschappelijke regels, zoals in het onderhavige voorstel van een richtlijn wordt voorgesteld, vormt een doelmatig instrument dat de Lid-Staten vrijheid van handelen biedt. Aldus worden de Lid-Staten in de gelegenheid gesteld het gebruik van de belasting op energieproducten voor milieudoeleinden uit te breiden. Vaststaat dat de wet- en regelgeving op dit terrein momenteel soms te rigide is.

(…)

Met het huidige voorstel voor een richtlijn beoogt de Commissie de Lid-Staten een kader aan te reiken waarbinnen zij vrijwillige beleidsmaatregelen kunnen nemen.

(blz. 3 en 4)

Het belasten op de output biedt de Lid-Staten daarentegen niet de mogelijkheid om rechtstreeks verschillende belastingtarieven toe te passen afhankelijk van het vervuilende karakter van de gebruikte brandstoffen. Als oplossing hiervoor stelt de Commissie de Lid-Staten voor:

a. a) een (niet-geharmoniseerde) aanvullende heffing op de input in te voeren in het

geval van brandstoffen die vanuit milieu-oogpunt ongewenst zijn; en (…)”

(blz. 5)

12 Artikel 110 VWEU luidt:

“De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven.Bovendien heffen de lidstaten op de producten van de overige lidstaten geen zodanige binnenlandse belastingen, dat daardoor andere producties zijdelings worden beschermd”.

13. Volgens artikel 1 van de Wbm wordt krachtens die wet een belasting op kolen geheven.

14. Tot 1 januari 2013 was in artikel 44, tweede lid, van de Wbm de volgende vrijstelling (hierna: de vrijstelling) opgenomen:

“Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de uitslag en de invoer van kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent. Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30 percent wordt aangemerkt een installatie met een gemiddeld verbruik van maximaal 12 megajoule per opgewekt kWh.”

15. Op grond van de vrijstelling was eiseres tot 2013 geen kolenbelasting verschuldigd. Met ingang van 1 januari 2013 is de vrijstelling vervallen.

16 Artikel 32, onderdelen a en b, van de Wbm luiden:

19 In het Nader Rapport is vermeld:

20 Op vragen van leden van de Eerste Kamer is geantwoord:

28 Artikel 11, eerste lid, van de Overeenkomst met Rusland luidt:”De uit het grondgebied van een partij herkomstige producten die op het grondgebied van de andere partij worden ingevoerd, worden direct noch indirect onderworpen aan enige interne belastingen of andere interne heffingen die hoger zijn dan die welke direct of indirect op soortgelijke binnenlandse producten van toepassing zijn.”

30 Artikel 21 van de Overeenkomst met Colombia luidt:“Nationale behandeling1. Elke partij kent ten aanzien van goederen van een andere partij nationale behandeling toe, overeenkomstig artikel III van de GATT 1994, inclusief de aantekeningen daarbij. Hiertoe worden artikel III van de GATT 1994 en de aantekeningen daarbij mutatis mutandis in deze overeenkomst opgenomen en tot een integrerend deel van deze overeenkomst gemaakt.2. Voor de duidelijkheid bevestigen partijen dat onder nationale behandeling wordt verstaan, met betrekking tot overheden en autoriteiten op alle bestuursniveaus, een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling die de desbetreffende overheid of autoriteit geeft aan soortgelijke, rechtstreeks concurrerende of substitueerbare binnenlandse goederen, waaronder goederen van oorsprong uit het bevoegdheidsgebied van die overheid of autoriteit.”

31 Artikel III, lid 2 van de GATT luidt:

32 Artikel 21 van de Overeenkomst met Zuid Afrika luidt:“Fiscale maatregelen1. De partijen onthouden zich van alle binnenlandse maatregelen of praktijken van fiscale aard die, rechtstreeks of onrechtstreeks, discrimineren tussen de producten van de ene partij en de producten van oorsprong uit het grondgebied van de andere partij.2. Het bedrag van de indirecte binnenlandse belastingen dat wordt terugbetaald bij de uitvoer van producten naar het grondgebied van een van de partijen mag niet hoger zijn dan het bedrag aan indirecte belastingen dat rechtstreeks of onrechtstreeks op deze producten was geheven.”