Rechtbank Gelderland, 24-03-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1932, AWB - 14 _ 2799
Rechtbank Gelderland, 24-03-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1932, AWB - 14 _ 2799
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 24 maart 2015
- Datum publicatie
- 24 maart 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:1932
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 2799
Inhoudsindicatie
Stichting wordt met ingang van 1 mei 2012 niet meer als algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aangemerkt omdat zij haar volledige kunstcollectie heeft overgedragen aan een gelieerde stichting en zelf geen handelingen meer verricht, anders dan het zich verweren tegen een civiele terugvordering van aan haar gedane schenkingen. Voor zover de stichting als een steunstichting voor die gelieerde stichting zou moeten worden aangemerkt, kan zij ook niet als anbi worden aangemerkt omdat de rechtbank heeft beslist dat die gelieerde stichting niet als anbi kan worden aangemerkt (AWB 14-8922). Die gelieerde stichting voldoet niet aan de voorwaarde dat niemand over het vermogen van de instelling mag beschikken als ware het zijn eigen vermogen.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/2799
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en
Procesverloop
Bij beschikking van 14 mei 2013 heeft verweerder met terugwerkende kracht de status van eiseres als algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) vanaf 1 mei 2011 ingetrokken en de status als culturele ANBI per 1 januari 2012 ingetrokken.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 maart 2014 de beschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 18 april 2014, ontvangen door de rechtbank op 22 april 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2015. Namens eiseres is verschenen haar voorzitter, [A], bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde], [B], [C] en [D].
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
Ter zitting zijn tevens de zaken behandeld die door de gemachtigde zijn ingediend met zaaknummers 14/2800 (Stichting [E]) en 14/8922 (Stichting [F]).
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is opgericht op 1 december 1998 en draagt de naam Stichting [X]: [G] (hierna ook: de stichting). Het bestuur van de stichting bestaat uit [A] (hierna: [A]), voorzitter, en [H] (hierna: [H]), secretaris/penningmeester. Voornoemde bestuursleden zijn tevens voorzitter respectievelijk secretaris/penningmeester van Stichting [E], die op 28 mei 1986 is opgericht en van Stichting [I] (hierna ook: Stichting [F]), die is opgericht op 21 maart 2011.
2. In de periode van globaal 1998 tot en met 2000 heeft [A] een affectieve relatie en een geregistreerd partnerschap gehad met de te [Q] wonende mevrouw [J] (hierna: [J]). Zij heeft in december 1998 aan eiseres en de hiervoor genoemde Stichting [E] aanzienlijke schenkingen gedaan in de vorm van jaarlijks te betalen periodieke uitkeringen. Ook is zij enige tijd medebestuurslid van deze stichtingen geweest. Van de geschonken bedragen hebben deze stichtingen tot een bedrag van ruim € 1.200.000 kunstvoorwerpen gekocht. In maart 2005 is [J] tegen eiseres en Stichting [E] een civiele procedure gestart teneinde de schenkingen nietig te laten verklaren en is beslag gelegd op de kunstvoorraad.
3. Op 1 april 2011 hebben eiseres en Stichting [E] de economische eigendom van hun kunstcollectie aan Stichting [F] overgedragen voor een bedrag van in totaal € 1.260.074. Daarnaast hebben zij hun bedrijfsmiddelen aan die stichting overgedragen. Het vermogen van eiseres bedroeg op 31 augustus 2011 € 902.038. De bezittingen van eiseres bestonden op dat tijdstip uit een vordering op Stichting [F] van € 1.109.534 en € 64.098 aan andere vorderingen.
4. Op 28 oktober 2014 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eindarrest gewezen in de civiele procedure, waarbij is beslist dat de per 22 maart 2005 uit hoofde van de schenkingsovereenkomsten nog verschuldigde bedragen door de schenker niet langer verschuldigd zijn en dat [J] het recht heeft eventueel nadien betaalde bedragen van de stichtingen terug te vorderen. Het beslag op de kunstvoorraad is komen te vervallen.
5. De kunstcollectie bevindt zich voor een klein gedeelte in de woning van mevrouw [J] te [Q], voor een gedeelte in de woning van [A] te [Q], voor een gedeelte in een opslagruimte te [R] en voor het grootste gedeelte in het pand [A-straat 1] te [Z]. Dit pand is eigendom van [A] en wordt door Stichting [F] van hem gehuurd. Het pand bestaat uit een expositieruimte op de begane grond, een opslag- en werkruimte en een (kleine) privé bovenwoning van [A]. [A] verblijft afwisselend in [Z] en in [Q].
6. Per 1 januari 2008 was eiseres aangemerkt als algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI). Op 30 november 2009 heeft eiseres verklaard dat zij voldoet aan de vanaf 1 januari 2010 voor ANBI’s geldende voorwaarden. In februari 2013 heeft verweerder een bedrijfsbezoek bij eiseres ingesteld. Naar aanleiding van de bevindingen bij dit onderzoek heeft verweerder bij beschikking van 14 mei 2013 de aanwijzing van eiseres als ANBI ingetrokken met ingang van 1 mei 2011 en de status als culturele ANBI (hierna samen aangeduid als ANBI) met ingang van 1 januari 2012. Eiseres heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 11 maart 2014 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft bij brief van 18 april 2014, ontvangen door de rechtbank op 22 april 2014, beroep ingesteld.
7. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 maart 2014 (Stichting [X]) en 7 april 2014 (Stichting [F]) ook geweigerd de ANBI-status aan de andere stichtingen te verlenen.
8. De statuten van eiseres bepalen – voor zover hier van belang – het volgende:
“Doel.
Artikel 2.
De Stichting heeft ten doel de bevordering van het kunstklimaat, waaronder mede begrepen het vormen en onderhouden van een fonds voor het initiëren van gerichte activiteiten, zoals collectieverwerving, het produceren van publicaties, het organiseren van tentoonstellingen en het organiseren van overige evenementen en activiteiten die tot een beter begrip van de al dan niet verzamelde en tentoongestelde kunstvoorwerpen kunnen bijdragen, alsmede al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. De stichting beoogt geen winst te maken.
Geldmiddelen.
Artikel 3.
De middelen van de stichting worden gevormd door:
a. bijdragen;
b. erfstellingen, legaten en schenkingen;
c. overige baten.
(…)
Bestuur.
Artikel 4.
Het bestuur van de stichting bestaat uit drie bestuurders. (…)
Artikel 5.
In vacatures in het bestuur voorziet het bestuur. (…)
Organisatie bestuur.
Artikel 8.
(…)
Tenzij deze statuten anders bepalen, besluit het bestuur bij volstrekte meerderheid van stemmen, waarbij de stem van de voorzitter zich bij die meerderheid moet bevinden. Bij staking van stemmen in een bestuursvergadering heeft de voorzitter van de vergadering een beslissende stem.
(…)
Geschil
9. In geschil is of eiseres is aan te merken als een ANBI.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
10. Ingevolge artikel 6.33, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (tekst tot 2012), worden als instellingen waarvoor giftenaftrek in aanmerking kan worden genomen aangemerkt door de inspecteur als zodanig aangemerkte uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang beogende instellingen. Daarbij dient voldaan te zijn aan door de inspecteur te stellen voorwaarden. Tot 1 januari 2010 was om als ANBI te worden aangemerkt voldoende dat de feitelijke werkzaamheden van de instelling ongeveer in gelijke mate het algemene en een particulier belang dienden (vgl. HR 12 mei 2006, nr. 40.684, ECLI:NL:HR:2006:AT8202). Per 1 januari 2010 dient ingevolge artikel 6.33, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001 (tekst tot 2012) – om in aanmerking te worden genomen als ANBI – voldaan te zijn aan door de inspecteur te stellen voorwaarden en dient het algemeen belang uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (90%) te worden beoogd.
11. In het derde lid van artikel 6.33 van de Wet IB 2001, is bepaald dat de ANBI-status kan worden ingetrokken bij voor bezwaar vatbare beschikking en dat het tijdstip van intrekking kan liggen voor de datum van dagtekening van de beschikking. Voor de toepassing hiervan kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld (artikel 6.33, lid 5, van de Wet IB 2001, tekst tot 2012).
12. In artikel 41a, lid 1, van de Uitvoeringsregeling IB 2001 (hierna ook: Uitvoeringsregeling) is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“Een uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogende instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een instelling als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de wet, indien en zolang:
(…)
b. uit de regelgeving van de instelling en de feitelijke werkzaamheid blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;
c. uit de regelgeving van de instelling en de feiten blijkt dat een natuurlijk persoon noch een rechtspersoon over het vermogen van de instelling kan beschikken als ware het zijn eigen vermogen;(…)
(…)
f. de instelling beschikt over een actueel beleidsplan dat inzicht geeft in de door de instelling
te verrichten werkzaamheden ter verwezenlijking van haar doelstelling, de wijze van
werving van gelden, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding
daarvan;
(…)
i. de administratie van de instelling zodanig is ingericht dat daaruit duidelijk blijkt:
1°. de aard en omvang van de aan de afzonderlijke leden van het orgaan van de instelling
dat het beleid bepaalt toekomende onkostenvergoedingen en vacatiegelden;
2°. de aard en omvang van de kosten die door de instelling zijn gemaakt ten behoeve van
het beheer van de instelling, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van
de instelling;
3°. de aard en omvang van de inkomsten van de instelling, en
4°. de aard en omvang van het vermogen van de instelling.”
13. Met ingang van 1 januari 2012 is de wettelijke regeling met betrekking tot ANBI’s opgenomen in lid 1 van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Voor zover van belang luidt dit artikel als volgt.
“a. een instelling — niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven — die:
1. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt;
2. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;
3. gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij
ministeriële regeling aangewezen staat, en
4. door de daartoe bevoegde inspecteur als zodanig is aangemerkt;
(…)”
14. Met ingang van 1 januari 2012 zijn voormelde bepalingen uit de Uitvoeringsregeling IB 2001 opgenomen in artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna ook: Uitvoeringsregeling AWR).
Mandatering
15. Eiseres heeft primair aangevoerd dat het primaire besluit van 14 mei 2013 (de intrekking van de ANBI-status) is genomen door het bestuursorgaan (de inspecteur) zelf. Eiseres verdedigt dat daarom niet op mandaat had mogen worden beslist, dan wel - als het besluit toch door het bestuursorgaan zelf is genomen - dat niet is gebleken dat sprake is van een ondertekeningsmandaat.
16. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Uit de voorbereiding van de beschikking en de toelichting van verweerder ter zitting blijkt dat deze beslissing niet door de inspecteur zelf (te weten de in artikel 5 van de Uitvoeringsregeling aangewezen directeur van de bevoegde Belastingregio), maar door een ander in mandaat is genomen. Zo blijkt bijvoorbeeld uit de brief van 17 april 2013 waarin [K] en [L] de intrekking van de aanwijzing als ANBI aankondigen, dat zij in deze brief namens de inspecteur optreden. Op het bezwaar is beslist door een andere medewerker namens de inspecteur, te weten [C]. Van schending van de in artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) opgenomen mandaatvoorschriften is daarom geen sprake.
Kwalificatie als ANBI
17. Uit artikel 5b van de AWR volgt dat om als ANBI te kunnen worden aangemerkt een instelling erop gericht dient te zijn het algemeen belang rechtstreeks te dienen (kwalitatieve toets) en tevens met haar feitelijke werkzaamheden het algemeen belang voor 90% of meer te dienen (kwantitatieve toets). Daarnaast dient te worden voldaan aan een aantal in artikel 1a van de Uitvoeringsregeling AWR gestelde voorwaarden.
18. Uit de feiten blijkt dat eiseres op 1 april 2011 de economische eigendom van haar kunstcollectie en bedrijfsmiddelen heeft overgedragen aan Stichting [F]. Met ingang van die datum bestaan haar bezittingen nog slechts uit vorderingen, met name op Stichting [F]. Er zijn geen jaarstukken overgelegd over de periode vanaf 1 september 2011. Van enige eigen activiteit van eiseres in het kader van haar statutaire doelstelling is vanaf die datum niets gebleken. De rechtbank veronderstelt dat eiseres vanaf het tijdstip waarop de kunstcollectie aan Stichting [F] is overgedragen zich naast het uitlenen van gelden nog slechts bezig heeft gehouden met de civiele procedure tegen [J].
19. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen voornoemde activiteiten niet worden aangemerkt als werkzaamheden die voor 90% of meer feitelijk het algemeen belang dienen. Eiseres heeft immers alle kunstwerken waarmee zij het algemeen nut zou kunnen dienen overgedragen aan de Stichting [F]. Het beheren van het na die overdracht resterende vermogen kan niet worden aangemerkt als het rechtstreeks dienen van het algemeen belang.
20. Voor zover eiseres mede bepleit dat zij moet worden aangemerkt als een stichting die zich richt op het financieel ondersteunen van een ANBI, te weten de Stichting [F], kan haar dat ook niet baten. Ten aanzien van Stichting [F] is bij uitspraak van heden beslist dat deze niet als een ANBI kan worden aangemerkt.
21. Voor zover eiseres met haar stellingen bepleit dat zij tezamen met de Stichting [E] en de Stichting [F] als een eenheid moet worden gezien, kan haar dat evenmin baten, nu die gezamenlijke activiteiten evenmin voldoen aan de voorwaarden die aan een kwalificatie als ANBI worden gesteld. Verwezen wordt nogmaals naar de beslissing van de rechtbank met betrekking tot Stichting [F].
Schending beginselen van behoorlijk bestuur
22. Eiseres heeft nog aangevoerd dat verweerder het in artikel 2:4 van de Awb opgenomen verbod op vooringenomenheid heeft geschonden. Volgens eiseres heeft verweerder koste wat het kost de argumenten van eiseres genegeerd. Verweerder betwist dat daarvan sprake is.
23. De rechtbank ziet in de werkwijze en de uiteindelijke standpuntbepaling van verweerder geen vooringenomenheid. Dat sprake is geweest van manipulatie door verweerder van door eiseres gestelde feiten, maakt eiseres niet aannemelijk. Verweerder bestrijdt de juistheid van de door eiseres gestelde feiten of verbindt daaraan een andere conclusie. Het stond verweerder ook vrij gebruik te maken van door eiseres zelf ingebrachte gedingstukken (zoals het deskundigenrapport van accountant [M]) en daar zijn eigen conclusies aan te verbinden.
24. Eiseres klaagt ook ten onrechte over de omstandigheid dat verweerder pas in 2014 feitelijk onderzoek heeft gedaan naar het gebruik van het pand aan de [A-straat 1] te [Z], in plaats van dat al in 2012 te doen, toen volgens eiseres aldaar nog volop met vrijwilligers werd gewerkt. Hierbij is van belang dat het niet alleen verweerder vrijstaat op een door hem gekozen moment onderzoek te doen, maar ook dat verweerder in december 2013 en januari 2014 driemaal aan [A] het verzoek heeft gedaan om een bedrijfsbezoek in het pand te [Z] te mogen instellen, maar dat deze daarop niet is ingegaan. Eiseres is daarnaast in de gelegenheid gesteld op andere wijze het gebruik van dit pand door [A] en de door haar gestelde vrijwilligers ten behoeve van het doel van eiseres nader aannemelijk te maken, maar heeft dat in de ogen van verweerder kennelijk onvoldoende gedaan. De omstandigheid dat verweerder bij die beoordeling gebruik heeft gemaakt van een door een collega van de behandelend ambtenaar in privétijd en op eigen initiatief gedane waarneming, acht de rechtbank niet onrechtmatig of getuigen van vooringenomenheid. Eiseres is door verweerder voldoende in de gelegenheid gesteld zich daartegen te verweren.
25. Ook faalt de klacht dat verweerder onvoldoende uitstel heeft verleend. In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift heeft verweerder in de loop van 2013 meerdere keren uitstel verleend voor het verstrekken van inlichtingen. Op 20 november 2013 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden en is het verslag daarvan verzonden aan [A] en de advocaat-gemachtigde. Daarna is eiseres nog geruime tijd in de gelegenheid gesteld op het verslag van dat gesprek te reageren en heeft verweerder nog (vergeefs) pogingen gedaan een bedrijfsbezoek bij eiseres in te stellen. Op 19 december 2013 heeft [A] namens eiseres op het hoorverslag gereageerd. In januari 2014 heeft [A] namens eiseres in verband met werkzaamheden in het kader van de civiele procedure en wegens bij [A] opgetreden gezondheidsproblemen uitstel gevraagd voor een nadere reactie op het hoorverslag tot 1 juli 2014. Op 7 april 2014 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres voldoende in de gelegenheid gesteld haar bezwaar zowel mondeling als schriftelijk te motiveren. Na ontvangst van de reactie op het hoorverslag op 19 december 2013 bestond geen aanleiding voor het aanhouden van de uitspraak op bezwaar en stond het verweerder vrij uitspraak te doen, ook als rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat [A] sinds 23 december 2013 kampte met gezondheidsproblemen. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur is op grond van het voorgaande niet gebleken.
26. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. R.A. Eskes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 24 maart 2015 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |