Rechtbank Gelderland, 16-04-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2511, AWB - 14 _ 38
Rechtbank Gelderland, 16-04-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2511, AWB - 14 _ 38
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 16 april 2015
- Datum publicatie
- 27 december 2017
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:2511
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2017:9711, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 38
Inhoudsindicatie
Geen samenvatting, publicatie op verzoek.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 14/38, AWB 14/39, 14/40, 14/41 en 14/42
in de zaak tussen
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser de navolgende aanslagen opgelegd:
- -
-
voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.77) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV). Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 9.207 en is bij beschikking € 3.607 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV (aanslagnummer [000] .H.87). Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 26.665 en is bij beschikking € 7.630 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV (aanslagnummer [000] .H.97). Tevens is bij beschikking € 1.843 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV (aanslagnummer [000] .H.07). Tevens is bij beschikking € 504 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
-
voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV (aanslagnummer [000] .H.16.01). Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 8.381 en is bij beschikking € 556 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 november 2013 de navorderingsaanslagen, de aanslag en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd. Tevens zijn de boetebeschikkingen over 2007, 2008 en 2011 gehandhaafd. Ten aanzien van de jaren 2007 en 2008 heeft verweerder de boete gematigd tot 25%, zijnde respectievelijk € 4.603 en € 13.332.
Eiser heeft daartegen op 30 december 2013 elektronisch bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2014.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is advocaat van beroep. Tot 1 juni 2007 was hij in loondienst werkzaam bij Maatschap [B] .
2. Vanaf 1 juni 2007 is eiser voor 25% aandeelhouder van [C] B.V. (hierna: de BV). De activiteiten van de BV bestonden uit het uitoefenen van een advocatenkantoor.
3. Eiser heeft in 2010 de werkzaamheden voor de BV beëindigd en is een eenmanszaak gestart onder de handelsnaam [D] .
4. Eiser heeft geen aangiften IB/PVV gedaan over (onder meer) de jaren 2009 en 2010.
5. In verband daarmee is door verweerder in 2012 een boekenonderzoek bij eiser ingesteld. In dit boekenonderzoek is onder meer geconstateerd dat de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2009 en 2010 op 16 maart 2012 nog niet waren ingediend. Als oorzaak van dit verzuim is in het rapport boekenonderzoek het volgende opgenomen:
“Het niet tijdig en juist indienen van de aangifte is volgens belastingplichtige veroorzaakt door de volgende feiten en omstandigheden:
- -
-
Wegens drukte in privé en zakelijk bent u niet in de gelegenheid geweest om uw aangiften inkomstenbelasting (tijdig) in te dienen;
- -
-
Voorheen werden de aangiften vennootschapsbelasting door de adviseur gedaan. Echter maakt u geen gebruik meer van hun diensten.”
Als oplossing voor dit verzuim is in het rapport boekenonderzoek het volgende vermeld:
“De heer [X] heeft de volgende oplossing voorgesteld:
- -
-
De aangiften inkomstenbelasting 2011 als eerste in te dienen. U zult de aangiften indienen voor 1 april 2012. Mocht dit niet gaan lukken, dan zult u uitstel aanvragen.
- -
-
De aangiften inkomstenbelasting 2009 en 2010 zal u indienen voor 1 juni 2012.
- -
-
Mocht u uitstel hebben aangevraagd voor de aangiften inkomstenbelasting 2011 dan zult u er zorg voor dragen dat de aangiften binnen zijn voor 1 juni 2012.
Voor de aangiften vennootschapsbelasting 2007, 2008, 2009 en eventueel 2010 zoals in punt 3.1.2 meegenomen wil ik u voorstellen ook deze aangiften voor 1 juni 2012 in te dienen.”
6. Omdat eiser de gemaakte afspraken niet is nagekomen, is een nader boekenonderzoek ingesteld, waarvan het rapport is opgemaakt op 1 maart 2013. Naar aanleiding daarvan zijn over de jaren 2007 tot en met 2010 de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij over de jaren 2007 en 2008 tevens vergrijpboeten zijn opgelegd. Voor het jaar 2011 is een aanslag met een vergrijpboete opgelegd.
7. Verweerder heeft de opbrengsten van eiser in de BV en de inkomsten die eiser heeft gegenereerd uit de eenmanszaak als basis voor de correcties gebruikt. Verweerder heeft de verzamelinkomens als volgt vastgesteld:
2007 2008 2009 2010 2011
Verzamelinkomen incl. correcties € 57.584 € 129.590 € 64.654 € 43.949 € 66.944
Verzamelinkomen
vastgesteld en aangifte 2011 € 15.318 € 24.376 € 24.228 € 31.328 € 18.785
8. Voor de jaren 2007 en 2008 zijn vergrijpboeten van 50% opgelegd wegens opzet. In de uitspraken op bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van grove schuld en heeft de boeten verminderd tot 25%. Voor de jaren 2009 en 2010 zijn geen boeten opgelegd. Voor het jaar 2011 is een vergrijpboete opgelegd wegens aan eiser te wijten opzet.
Geschil
9. In geschil is of de onderhavige (navorderings)aanslagen IB/PVV, de beschikkingen heffingsrente en boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder zijn in geschil de antwoorden op de volgende vragen:
- -
-
heeft verweerder de hoorplicht geschonden;
- -
-
heeft verweerder terecht omkering en verzwaring van de bewijslast toegepast;
- -
-
berusten de (navorderings)aanslagen op een redelijke schatting;
- -
-
zijn de navorderingsaanslagen over de jaren 2007 en 2008 opgelegd in strijd met het vertrouwensbeginsel;
- -
-
zijn de vergrijpboeten terecht en tot het juiste bedrag opgelegd;
- -
-
zijn de beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Hoorplicht
10. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiser dat geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden, mede gelet op de brieven van verweerder aan eiser van 9 juli 2013, 25 september 2013 en 30 oktober 2013.
Omkering van de bewijslast
11. Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
12. Eiser stelt dat hij de aangiften over de jaren 2009 en 2010 niet heeft kunnen doen omdat er in 2012 op geen enkele wijze een aangifte over die jaren kon worden ingediend. Eiser stelt dat hij hiertoe meerdere malen met verweerder in contact is getreden.
13. Omtrent de hoogte van de navorderingsaanslagen voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met reiskosten en kosten van een kantoor aan huis.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiser over de jaren 2008 tot en met 2010 de vereisten aangiften niet heeft gedaan omdat hij omdat hij over die jaren niet aan zijn aangifteverplichting ingevolge artikel 8 van de AWR heeft voldaan. Daaraan doet niet af dat verweerder eiser in 2012 alsnog in de gelegenheid heeft gesteld de aangiften in te dienen.
15. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder met al hetgeen hij heeft ingebracht en toegelicht heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat eiser over de jaren 2007 en 2011 niet al zijn inkomen uit werk en woning in zijn aangiften heeft opgenomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder bij de bepaling van de hoogte van de inkomsten is uitgegaan van de door de BV verstrekte overzichten en de op de bankrekeningen van eiser ontvangen bedragen. Verweerder heeft voorts aannemelijk gemaakt dat de niet aangegeven inkomensbestanddelen in omvang zowel relatief als absoluut aanzienlijk afwijken van de ingediende aangiften en dat eiser dit wist of zich daarvan bewust moet zijn geweest.
16. De rechtbank is daarom van oordeel dat ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de AWR de bewijslast dient te worden omgekeerd.
17. Nu eiser niet de vereisten aangiften heeft gedaan, moeten de onderhavige navorderingsaanslagen op grond van artikel 27e van de AWR door de rechtbank voor juist worden gehouden, tenzij eiser doet blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Dit betekent dat op eiser de bewijslast rust om overtuigend de onjuistheid van de aanslagen aan te tonen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Eiser heeft niet aangegeven wat in zijn optiek de inkomens in jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 zouden moeten zijn. Eiser heeft het door hem aangegeven inkomen over het jaar 2011 niet onderbouwd met enige gegevens. Eiser heeft voorts geen gegevens verstrekt omtrent de reiskosten en de kosten van een kantoor aan huis. Eiser heeft ook overigens geen gegevens overgelegd op basis waarvan kan worden geoordeeld dat de aanslagen tot te hoge bedragen zijn opgelegd.
18. De zogenoemde omkering van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De navorderingsaanslagen dienen te berusten op redelijke schattingen.
19. Naar het oordeel van de rechtbank berusten de door verweerder opgelegde navorderingsaanslagen op een redelijke schatting, nu verweerder bij het opleggen van de aanslagen is uitgegaan van de opbrengsten van eiser in de BV en de inkomsten die eiser heeft gegenereerd uit de eenmanszaak en gesteld noch gebleken is dat verweerder door daarvan uit te gaan de aanslagen naar willekeur heeft vastgesteld.
Vertrouwensbeginsel
20. Uit het feit dat in het rapport boekenonderzoek van 23 mei 2012 slechts is aangegeven dat over de jaren 2009 tot en met 2011 aangiften moesten worden ingediend, heeft eiser afgeleid dat over de jaren 2007 en 2008 geen aangifte hoefde te worden gedaan dan wel dat op die jaren niet meer zou worden teruggekomen.
21. De rechtbank is van oordeel dat eiser aan hetgeen in het rapport boekenonderzoek is opgenomen niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de jaren 2007 en 2008 definitief waren vastgesteld.
22. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2011 ongegrond.
Boetebeschikkingen
23. Verweerder heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslagen over de jaren 2007 en 2008 aan eiser vergrijpboeten van 25% opgelegd, omdat het volgens verweerder aan grove schuld van eiser is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Ter zitting is verweerder ermee akkoord gegaan dat de vergrijpboete voor het jaar 2011 eveneens wordt vastgesteld op basis van grove schuld, met een boetepercentage van 25%. De bewijslast dat de boeten terecht zijn opgelegd rust op de inspecteur.
24. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiser grove schuld valt te verwijten voert verweerder het volgende aan. Over de jaren 2008 tot en met 2010 zijn geen aangiften ingediend. Uit de overzichten die eiser heeft ontvangen van de consulent van de BV en de bedragen die eiser in de jaren 2010 en 2011 op zijn bankrekeningen heeft ontvangen blijkt duidelijk dat de aangiften over de jaren 2007 en 2011 en de ambtshalve aanslagen over de jaren 2008 tot en met 2010 te laag waren. Eiser moet zich hiervan volgens verweerder bewust zijn geweest.
25. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat sprake is van grove schuld, dat wil zeggen in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Uit de overzichten die eiser van de BV heeft ontvangen en de bedragen die eiser op zijn bankrekening heeft ontvangen volgt ondubbelzinnig dat de door eiser in zijn aangiften over de jaren 2007 en 2011 opgenomen bedragen aanzienlijk te laag waren en dat hij aangifte van zijn inkomsten had moeten doen over de jaren 2008 tot en met 2010. Gelet op de hoogte van de bedragen die eiser van de BV en uit zijn eenmanszaak heeft ontvangen moet eiser zich hiervan bewust zijn geweest. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het niet inschakelen van een administratiekantoor voor rekening van eiser moet blijven.
26. Bij het beoordelen van de vraag of de boetes passend en geboden zijn, dient de rechtbank in aanmerking te nemen dat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan door middel van omkering van de bewijslast. In dit geval heeft verweerder zich gebaseerd op de ontvangsten vanuit de BV en uit de eenmanszaak. De rechtbank acht aannemelijk dat de aanslagen die met inachtneming van deze ontvangsten zijn opgelegd niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot verdere matiging van de opgelegde vergrijpboeten over te gaan vanwege de omstandigheid dat de grondslagen ervan met toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast zijn vastgesteld.
27. Ten slotte dient beoordeeld te worden of de boeten gematigd moeten worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 EVRM. In beginsel is daarvan sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan (zie HR 22 april 2005, nr. 37 984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.
28. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boeten in ieder geval op 1 maart 2013 aan eiser bekend zijn gemaakt. Nu tussen het moment van bekendmaking en deze uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaren zijn verstreken, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boeten met 5% te verminderen.
29. Gelet op hetgeen hiervoor onder 23. is overwogen is het beroep inzake de boetebeschikking over het jaar 2011 gegrond. De overige beroepen inzake de boetebeschikkingen zijn ongegrond.
Heffingsrente
30. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dienen de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
Conclusie
31. Gelet op het voorgaande dient het beroep inzake de boetebeschikkingen over het jaar 2011 gegrond te worden verklaard. De beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2007 tot en met 2011, de boetebeschikkingen over de jaren 2007 en 2008 en de beschikkingen heffingsrente zijn ongegrond.
Proceskostenveroordeling
32. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat gesteld noch gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep inzake de boetebeschikking over het jaar 2011 gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar voor wat betreft de boetebeschikkingen over de jaren 2007, 2008 en 2011;
- -
-
vermindert de boete over het jaar 2007 tot € 8.746
- -
-
vermindert de boete over het jaar 2008 tot € 24.065;
- -
-
vermindert de boete voor het jaar 2011 tot € 3.980;
- -
-
verklaart de beroepen inzake de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2007 tot en met 2011, de boetebeschikkingen over de jaren 2007 en 2008 en de beschikkingen heffingsrente ongegrond;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 april 2015 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |