Home

Rechtbank Gelderland, 12-05-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2988, AWB - 14 _ 5945

Rechtbank Gelderland, 12-05-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2988, AWB - 14 _ 5945

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
12 mei 2015
Datum publicatie
12 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:2988
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5945

Inhoudsindicatie

BPM. Naheffing. Vereiste aangifte niet gedaan. Hoewel waarde volgens taxatie verweerder hoger is dan koerslijstwaarde, heeft eiser met verwijzing naar de koerslijst niet overtuigend onjuistheid naheffingsaanslag doen blijken. Beroep op extra leeftijdskorting en gelijkheidsbeginsel gegrond. Eiseres heeft niet heeft doen blijken dat de waarde van de auto te hoog is vastgesteld door verweerder, maar wel dat de op basis daarvan door verweerder nageheven belasting te hoog is vastgesteld.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/5945

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 1 april 2014 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000]) belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 1.904. Tevens is bij beschikking € 14 aan belastingrente (door verweerder heffingsrente genoemd) in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 augustus 2014 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 augustus 2014, ontvangen door rechtbank Overijssel op 19 augustus 2014, beroep ingesteld. Rechtbank Overijssel heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan rechtbank Gelderland, alwaar het op 21 augustus 2014 is ontvangen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], mr. [A] en drs. [B].

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 7 oktober 2013 in Duitsland een personenauto van het merk Saab, type [C] (hierna: de auto) gekocht voor een bedrag van

€ 12.900 inclusief btw.

2. Op 29 oktober 2013 heeft eiseres aangifte gedaan voor de BPM ter zake van de auto. Bij de aangifte is gebruik gemaakt van een taxatierapport van [D], registertaxateur TMV (hierna: [D]). In dit rapport is de handelsinkoopwaarde van de auto berekend op € 1.478. Deze handelsinkoopwaarde is berekend door op de koerslijstwaarde van [E] van € 9.244 een bedrag aan schade van € 7.766 in mindering te brengen. Eiseres heeft € 357 aan verschuldigde BPM op aangifte betaald.

3. Verweerder heeft een bedrag van € 1.904 nageheven. Hierbij is de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 9.350. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een taxatierapport van [F], werkzaam bij [G] BV (hierna: [G]). Bij de hertaxatie is gebruik gemaakt van één referentievoertuig. De verkoopwaarde is bepaald op € 15.000. Na aftrek van een handelsmarge van € 3.150 en een bedrag in verband met schade van € 2.500 resteert het bedrag van € 9.350.

Geschil

4. In geschil is of de naheffingsaanslag BPM terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is daarbij in geschil:

- of eiseres de vereiste aangifte heeft gedaan en of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard;

- of de taxateur van [G] voldoende deskundig is;

- of het hertaxatierapport van [G] voldoende en juist is gemotiveerd;

- de hoogte van het schadebedrag;

- of het volledige schadebedrag in mindering dient te worden gebracht op de waarde van de auto;

- of sprake is van strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) doordat verweerder geen extra leeftijdskorting in aanmerking heeft genomen.

Beoordeling van het geschil

5. Op verweerder rust in beginsel de bewijslast om aannemelijk te maken dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is vastgesteld.

Omkering van de bewijslast

6. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daartoe heeft verweerder gewezen op de zeer lage aangegeven handelsinkoopwaarde van de auto waarop de verschuldigde BPM is gebaseerd, mede in verhouding tot de eigen aankoopprijs.

7. In artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) is bepaald dat indien niet de vereiste aangifte is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).

8. Ten onrechte is eiseres van mening dat indien een aangifte is ingediend, niet meer kan worden geconcludeerd dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Naar vaste jurisprudentie geldt echter wel dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI: NL:HR:2009:LJN BH1083).

9. Verweerder heeft de stelling dat de vereiste aangifte niet is gedaan onderbouwd door te verwijzen naar de eigen aankoopprijs van eiseres. Een handelsinkoopwaarde van € 1.478 is een zeer lage waarde voor een auto die eiseres zelf heeft aangeschaft voor € 12.900.

Gelet op het grote verschil moet eiseres zich er bewust van zijn geweest dat door deze aangifte te doen een absoluut en relatief aanzienlijk bedrag aan belasting niet is geheven, aldus verweerder.

10. De rechtbank stelt voorop dat het door eiseres bij de aangifte overgelegde taxatierapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Een rapport dat uitgaat van een koerslijstwaarde, zijnde een gemiddelde waarde van auto’s van het betreffende merk, type en bouwjaar, kan niet worden aangemerkt als een specifiek voor de onderhavige auto gegeven waardeoordeel van een deskundige. Bovendien wordt in het door eiseres overgelegde taxatierapport het gecalculeerde schadebedrag volledig in mindering gebracht op deze koerslijstwaarde, terwijl in die koerslijstwaarde reeds een gemiddelde gebruiksschade, normaal voor een auto van betreffende leeftijd, zit verdisconteerd. De rechtbank is voorts van oordeel dat een bedrag van € 1.478 op zichzelf beschouwd al een zeer onaannemelijke waarde in het economische verkeer is, ook voor een schadeauto. De opgegeven waarde staat voorts in geen enkele verhouding tot de eigen aankoopprijs. De rechtbank stelt vast dat eiseres als professioneel handelaar zelf € 12.900 voor de auto heeft betaald. Weliswaar is die prijs op de Duitse markt tot stand gekomen, maar aannemelijk is dat eiseres ervan uitgegaan zal zijn dat zij bij een latere verkoop aan een particulier minimaal een vergelijkbaar bedrag zal ontvangen en daar bovenop een handelsmarge zal realiseren. Eiseres heeft weliswaar aangevoerd dat de koerslijstwaarde van [E] lager is dan de eigen aankoopprijs minus het schadebedrag, maar daarmee heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen plausibele verklaring gegeven voor het verschil tussen de eigen aankoopprijs en de aangegeven waarde. De redenering van eiseres dat zij de BTW terugkrijgt, leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Nu de aangegeven handelswaarde nog geen 13% bedraagt van het eigen aankoopcijfer, is de met behulp daarvan berekende BPM zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk te laag. De rechtbank concludeert dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

11. Naar het oordeel van de rechtbank was eiseres zich er ten tijde van het doen van de aangifte bovendien van bewust, althans zij moet zich ervan bewust zijn geweest, dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden voldaan. Daartoe wordt overwogen dat de aan de auto toegekende waarde in geen enkele verhouding staat tot een reële waarde en het eigen aankoopcijfer. Nu ervan uitgegaan mag worden dat eiseres weet dat de verschuldigde belasting direct verband houdt met de waarde van de auto, leidt het voorgaande tot de conclusie dat de bewustheid bij eiseres van de veel te lage waarde van de auto tevens meebrengt dat zij zich bewust was dan wel moet zijn geweest van het feit dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden voldaan.

12. De omkering en verzwaring van de bewijslast geeft verweerder niet de bevoegdheid de naheffingsaanslag naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Verweerder heeft de naheffingsaanslag gebaseerd op het hertaxatierapport van [G]. [G] heeft in haar rapport melding gemaakt van een referentievoertuig waarvan verweerder een aantal gegevens heeft overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat er in het kader van de toetsing of verweerder de naheffingsaanslag heeft gebaseerd op een redelijke schatting geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de gegevens die door [G] aan de taxatie ten grondslag zijn gelegd. Vervolgens heeft [G] een bedrag in verband met schade en een handelsmarge in mindering gebracht op de aldus gevonden verkoopwaarde.

13. Aan het voorgaande doet niet af dat de taxateur van verweerder niet het gehele bedrag aan schade op de waarde in mindering heeft gebracht. De rechtbank acht het aannemelijk dat niet elke euro die aan schadeherstel wordt besteed leidt tot een waardevermeerdering van de auto met een euro. Omgekeerd betekent dit naar het oordeel van de rechtbank ook dat niet elke euro aan kosten tot een waardevermindering van de auto met een euro leidt. De vergelijking met de civiele jurisprudentie ter zake van schadevergoeding gaat niet op, nu niet de schade, maar de waarde van de auto dient te worden vastgesteld. Bij de beantwoording van de vraag wat iemand bereid is voor een auto met schade te betalen spelen meer aspecten een rol dan de nominale kosten van volledig schadeherstel met nieuwe onderdelen.

14. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de hertaxateur niet staat ingeschreven in de registers van TMV of VRT, is daarmee de deskundigheid van de hertaxateur niet voldoende gemotiveerd betwist. Gesteld noch aannemelijk gemaakt is dat alleen hertaxateurs die wel in een van deze registers voorkomen deskundig zijn op het gebied van autotaxatie. De stelling van verweerder dat de taxatie is uitgevoerd door dan wel onder leiding van een NIVRE-taxateur is onvoldoende gemotiveerd betwist.

15. Mede gelet op het eigen aankoopcijfer is de rechtbank van oordeel dat verweerder de naheffingsaanslag heeft gebaseerd op meer dan redelijke uitgangspunten. Dit brengt mee dat de rechtbank ingevolge artikel 27e van de AWR het beroep ongegrond dient te verklaren, tenzij eiseres overtuigend aantoont dat en in hoeverre verweerder de naheffingsaanslag, die hij bij uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd, op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.

16. Het enkele feit dat de uitkomst van de taxatie hoger is dan de waarde van de auto volgens de koerslijst van [E] leidt niet tot de conclusie dat eiseres overtuigend heeft aangetoond dat de naheffingsaanslag te hoog is. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder bij de naheffingsaanslagen, evenals eiseres bij de aangiften, heeft gekozen voor het onderbouwen van de waarden van de auto met een taxatierapport. Reeds gelet op het feit dat ook eiseres heeft gekozen voor een taxatierapport, moet het ervoor worden gehouden dat deze methode op zichzelf beschouwd niet leidt tot een situatie waarin niet is uitgesloten dat de auto wordt onderworpen aan een hogere belasting dan de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortige, reeds op het nationale grondgebied geregistreerde auto. Dat de koerslijstwaarde van de auto lager is, betekent niet dat daarmee reeds geoordeeld moet worden dat die situatie zich wel voordoet. Dit heeft te maken met de aard van de koerslijst, waarover hiervoor reeds is overwogen: de koerslijst geeft een gemiddelde waarde van auto’s die in de onderliggende database zijn opgenomen. Het enkele gegeven dat vergelijkbare auto’s in de koerslijst een lagere waarde hebben is niet voldoende om de juistheid van de taxatie van de specifieke auto te weerleggen. Ook overigens heeft eiseres de onjuistheid van de taxatie niet doen blijken. De door eiseres voorgestane wijze van waarderen (koerslijstwaarde [E] minus het volledig gecalculeerde schadebedrag) is, zoals reeds in overweging 10 is aangegeven, geen bruikbare methode. Eiseres heeft daarmee dan ook in zoverre niet voldaan aan de op haar rustende (verzwaarde) bewijslast

17. Voor zover eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerder in strijd met artikel 110 van het VWEU handelt, doordat verweerder de naheffingsaanslag heeft berekend per datum aangifte en niet per datum registratie, zal de rechtbank eiseres volgen. Eiseres heeft op 29 oktober 2013 aangifte gedaan. De auto was toen 5 jaren en ruim 2 maanden oud. De afschrijving op grond van de tabel was op dat moment 71% + 9 x 0,416% = 74,744%. Dit betekent dat de herrekende BPM kan worden vastgesteld op € 2.261 : (1 - 0,74744) = € 8.952. Op het moment van registratie was de auto 5 jaren en ruim 3 maanden oud. De tabelafschrijving bedroeg op dat moment 71% + 10 x 0,416 % = 75,16%. Dit betekent dat de verschuldigde BPM op het moment van registratie nog 24,84% x € 8.952 = € 2.223 bedraagt.

18. Voorgaande regeling wordt alleen toegepast in de gevallen waarin de belastingplichtige een vergunning heeft als bedoeld in artikel 8 van de Wet BPM. Eiser beschikt niet over een dergelijke vergunning en stelt dat dit onderscheid in strijd is met artikel 110 van het VWEU, nu onderscheid wordt gemaakt naar het subject (de belastingplichtige) in plaats van het object (het voorwerp van de belasting).

19. Op grond van onderdeel 6.1 van het Kaderbesluit BPM (meest recentelijk BLKB2015/151M, Stcrt. 2014, 36890) heeft de Staatssecretaris van Financiën goedgekeurd, om tot een voor de praktijk werkbare oplossing te komen, dat bij het bepalen van het forfaitaire verminderingspercentage rekening mag worden gehouden met een periode die is gelegen tussen het moment waarop aangifte wordt gedaan en het moment waarop het voertuig te naam wordt gesteld. De Staatssecretaris heeft deze periode op vijf werkdagen gesteld. Daarbij is opgemerkt dat het forfaitaire verminderingspercentage voor gebruikte motorrijtuigen afhankelijk is van de tijdsduur die is verstreken tussen het tijdstip waarop het motorvoertuig voor het eerst in gebruik is genomen en de datum waarop het kenteken te naam wordt gesteld. Aangevers van personenauto’s en motorrijwielen die niet in het bezit zijn van een vergunning ex artikel 8 van de Wet BPM moeten aangifte doen vóórdat het kenteken op naam wordt gesteld. Het moment van het doen van aangifte en het moment van tenaamstelling kunnen daardoor gelegen zijn in twee verschillende maanden. Als op het moment van het doen van aangifte hiermee geen rekening wordt gehouden, wordt in sommige situaties een te hoog bedrag aan BPM vastgesteld, aldus de Staatssecretaris.

20. Naar het oordeel van de rechtbank is deze uitleg van de wet in strijd met artikel 110 van het VWEU. Het belastbare feit is immers de registratie van de auto. Ten tijde van de registratie (het belastbare feit) rust er op de onderhavige auto € 2.223 aan BPM. Niettemin zou eiseres op grond van de regelgeving € 2.261 dienen te voldoen, ook rekening houdend met een periode van vijf werkdagen. Aannemelijk is dat voor ten minste een deel van de auto’s op de Nederlandse markt (te weten de auto’s die door vergunninghouders worden ingevoerd) het moment van registratie doorslaggevend is voor de bepaling van de hoogte van

de BPM. Hiermee wordt op de onderhavige auto een hogere BPM geheven dan de BPM die nog rust op reeds op de Nederlandse markt aanwezige auto’s.

21. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat eiseres niet heeft doen blijken dat de waarde van de auto te hoog is vastgesteld door verweerder, maar wel dat de op basis daarvan door verweerder nageheven belasting te hoog is vastgesteld. Met inachtneming van het voorgaande zal de rechtbank de verschuldigde BPM bepalen op € 2.223. Op aangifte heeft eiser € 357 voldaan. Dit betekent dat de naheffingsaanslag wordt verminderd tot € 1.866.

22. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de belastingrente, zodat deze dienovereenkomstig wordt verminderd.

23. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.224 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

stelt de naheffingsaanslag vast op € 1.866;

-

vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat deze uitspraak op bezwaar in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.224;

-

gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 328 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 mei 2015

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel