Home

Rechtbank Gelderland, 15-09-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5716, AWB - 14 _ 4148, 14_4148

Rechtbank Gelderland, 15-09-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5716, AWB - 14 _ 4148, 14_4148

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
15 september 2015
Datum publicatie
15 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:5716
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4148, 14_4148

Inhoudsindicatie

Proefprocedure teruggaaf BPM bij export. Per 1 juli 2012 is de afschrijvingstabel in artikel 8d Uitvoeringsregeling BPM gewijzigd, waardoor de teruggaaf lager is dan voorheen. Deze wijziging is op 28 juni 2012 bekendgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is de keuze van de wetgever geen overgangsrecht te maken niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM, het gelijkheidsbeginsel of het rechtszekerheidsbeginsel. Sinds het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012 was voorzienbaar dat de tabel bij import zou worden gewijzigd en ook was voorzienbaar dat dit gevolgen voor de tabel bij export zou hebben. De wetgever is binnen de hem toekomende beoordelingsvrijheid gebleven. De wijziging is niet van redelijke grond ontbloot en de vermindering levert geen schending van de fair balance op. BPM en btw zijn geen gelijke gevallen. Bij gewijzigde inzichten mag wetgeving gewijzigd worden.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 14/4148 en AWB 14/4149

in de zaken tussen

en

Procesverloop

Eiseres heeft op 21 augustus 2012 een verzoek om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ingediend ter zake van een personenauto met kenteken [00-AA-BB] (hierna: auto 1). Bij beschikking van 6 september 2012 heeft verweerder aan eiseres teruggaaf van BPM verleend tot een bedrag van € 6.011.

Eiseres heeft op 24 augustus 2012 een verzoek om teruggaaf van BPM ingediend ter zake van een personenauto met kenteken [00-AAA-1] (hierna: auto 2). Bij beschikking van 11 september 2012 heeft verweerder aan eiseres een teruggaaf van BPM verleend tot een bedrag van € 8.581.

Eiseres heeft op onderscheidenlijk 28 september 2012 en 4 oktober 2012 bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikkingen.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 maart 2014 de teruggaafbeschikkingen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 2 mei 2014, ontvangen door de rechtbank op 7 mei 2014, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het verzoek van verweerder van 4 juni 2015 om uitstel van de zitting is afgewezen, omdat het uitstelverzoek buiten de daarvoor gestelde termijn is ingediend en het geen dringende reden voor uitstel bevatte. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2015. Namens eiseres zijn daar verschenen [gemachtigde] en [A] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. De ondernemingsactiviteiten van eiseres bestaan onder meer uit de export van gebruikte auto’s.

Auto 1

2. Op 5 oktober 2007 is auto 1 ingeschreven in het kentekenregister van de Dienst Wegverkeer (hierna: het kentekenregister). De auto was op dat moment bestemd voor duurzaam gebruik in Nederland. De datum van eerste toelating van auto 1 is eveneens 5 oktober 2007 . Ter zake van de inschrijving is een bedrag van € 21.984 aan BPM betaald.

3. Op 28 juni 2012 heeft eiseres auto 1 gekocht en is het kenteken op haar naam gesteld.

4. De registratie in het kentekenregister is op 6 juli 2012 beëindigd omdat de auto is uitgevoerd naar Roemenië.

5. Op 21 augustus 2012 heeft eiseres verweerder verzocht om teruggaaf van BPM in verband met de export van de auto.

6. Met toepassing van artikel 14a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) en de afschrijvingstabel als bedoeld in artikel 8d van de Uitvoeringsregeling BPM 1992 (hierna respectievelijk de afschrijvingstabel en de Uitvoeringsregeling) heeft verweerder bij beschikking van 6 september 2012 de teruggaaf verleend van € 6.011.

Auto 2

7. Op 21 juli 2008 is auto 2 ingeschreven in het kentekenregister. Ook deze auto was op dat moment bestemd voor duurzaam gebruik in Nederland. De datum van eerste toelating van auto 2 is eveneens 21 juli 2008 . Ter zake van de inschrijving is een bedrag van € 26.196 aan BPM betaald.

8. Op 1 augustus 2012 heeft eiseres auto 2 gekocht en is het kenteken op haar naam gesteld.

9. De registratie in het kentekenregister is op 13 augustus 2012 beëindigd omdat de auto is uitgevoerd naar Polen.

10. Op 24 augustus 2012 heeft eiseres verweerder verzocht om teruggaaf van BPM in verband met de export van de auto.

11. Met toepassing van artikel 14a van de Wet BPM en de afschrijvingstabel heeft verweerder bij beschikking van 11 september 2012 de teruggaaf verleend van € 8.581.

Algemeen

12. Eiseres heeft bij brief van 30 juli 2012 een bezwaar / klacht ingediend bij het ministerie van Financiën ten aanzien van de wijziging van de afschrijvingstabel per 1 juli 2012. Zij heeft daarbij aangegeven dat de wijziging onverwachte nadelige financiële consequenties voor haar heeft en heeft gevraagd of is nagedacht over een overgangsregeling.

13. Bij brief van 16 november 2012 heeft het ministerie van Financiën medegedeeld dat geen aanleiding wordt gezien voor een tegemoetkoming en/of een overgangsregeling, omdat de aanpassing van de afschrijvingstabel rechtstreeks voortvloeit uit het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV7393), dat dergelijke wetswijzigingen vaak direct in werking treden en dat eiseres derhalve in feite een overgangsregeling heeft gehad voor de periode tussen 2 maart 2012 en 1 juli 2012.

14. Bij uitspraken op bezwaar van 26 maart 2014 heeft verweerder deze zienswijze van het ministerie van Financiën gevolgd en de bezwaren afgewezen.

Geschil

15. In geschil is of bij de beschikkingen tot de juiste bedragen teruggaven van BPM zijn verleend. Meer in het bijzonder is in geschil of de afschrijvingstabel zoals deze gold tot 1 juli 2012 of de afschrijvingstabel zoals deze geldt per 1 juli 2012 dient te worden gehanteerd bij de berekening van de teruggaven.

Beoordeling van het geschil

16. Op grond van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Wet BPM wordt belasting geheven ter zake van de registratie van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in het kentekenregister.

17. Op grond van artikel 14a van de Wet BPM wordt op aanvraag teruggaaf van belasting verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s indien de tenaamstelling van het kenteken in het kentekenregister wordt beëindigd omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht, en het motorrijtuig wordt geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

18. Ingevolge artikel 14a, vierde lid, van de Wet BPM 1992 bedraagt de teruggaaf het belastingbedrag, nadat dit is verminderd overeenkomstig de afschrijvingstabel.

19. De afschrijvingstabel is met ingang van 1 juli 2012 gewijzigd. Voor de onderhavige auto’s leidt toepassing van de nieuwe tabel tot een afschrijvingspercentage dat respectievelijk 2,748% en 3% hoger is dan het percentage bij toepassing van de tot die datum geldende tabel. Gelijktijdig is ook de afschrijvingstabel die is opgenomen in artikel 8a van de Uitvoeringsregeling (die wordt toegepast bij import van gebruikte auto’s, hierna ook: importtabel) in gelijke zin gewijzigd.

20. De wijzigingen in de afschrijvingstabellen zijn vastgesteld door de staatssecretaris van Financiën bij besluit van 18 juni 2012, nr. DV 2012/209M, en gepubliceerd in Stcrt. 2012 nr. 12860 van (donderdag) 28 juni 2012 .

21. Bij besluit van 11 juli 2012, nr. BLKB 2012/639M heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat de oude afschrijvingstabel nog tot en met 30 september 2012 wordt toegepast voor het vaststellen van de vergoeding waarover omzetbelasting is verschuldigd bij levering van gebruikte motorrijtuigen.

22. Tussen partijen is niet in geschil dat de wettelijke regeling zoals deze per 1 juli 2012 geldt correct is toegepast. In geschil is slechts of de wijziging van de afschrijvingstabel per 1 juli 2012 met onmiddellijke ingang kon worden toegepast, of dat onmiddellijke werking van de wijziging in strijd komt met het recht van de Europese Unie, het EVRM en/of algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

23. De rechtbank stelt voorop dat BPM mag worden geheven indien sprake is van duurzaam gebruik van een auto in Nederland en dat het Unierecht niet verplicht tot een teruggaaf bij export. Hiervoor verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014, ECLI: NL:HR:2014:281. Het verminderen van de teruggave betekent dan ook slechts het verminderen van een (Europeesrechtelijk onverplicht) voordeel. De berekening van de teruggaaf van BPM bij uitvoer behoeft naar het oordeel van de rechtbank niet hetzelfde te zijn als de berekening van de verschuldigde BPM bij invoer (vergelijk Hof ’s‑Hertogenbosch 28 mei 2015, ECLI: NL:GHSHE:2015:1935). Dit betekent dat het de wetgever in beginsel is toegestaan de teruggaaf te verminderen zonder aan te sluiten bij hetgeen ten tijde van de invoer is voldaan.

24. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de Hoge Raad in zijn arrest van 2 maart 2012 (ECLI: NL:HR:2012:LJN BV7393) heeft geoordeeld dat het toen geldende systeem van heffing van BPM in strijd kwam met het Unierecht. Voor de bepaling van de afschrijving kon worden aangesloten bij een taxatie, een koerslijst of de importtabel. Voor de bepaling van de afschrijving door middel van een taxatie of een koerslijst werd het begrip “inkoopwaarde” gehanteerd. Dit werd door de Hoge Raad in strijd geoordeeld met het Unierecht. Dit betekende dat de bepaling van de afschrijving niet meer op deze wijze kon worden bepaald. Aangezien de importtabel in verhouding dient te zijn met de andere wijzen van bepaling van de afschrijving en daar direct verband mee houdt, bestond tevens de noodzaak deze tabel aan te passen. Omdat sprake was van strijd met het Unierecht, diende de wijziging van die tabel zo snel mogelijk plaats te vinden. Ook heeft verweerder erop gewezen dat al sinds 2006 de afschrijvingstabel bij export (artikel 8d van de Uitvoeringsregeling) gelijke tred houdt met de importtabel. De reden hiervoor is dat misbruik van verschillen tussen de tabellen moet worden voorkomen.

25. Naar het oordeel van de rechtbank is de keuze van de wetgever niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Uit vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat belastingheffing is te beschouwen als regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. Inbreuk door de Staat op het ongestoorde genot van eigendom van een natuurlijk of rechtspersoon is alleen dan gerechtvaardigd indien de inbreuk in overeenstemming is met het nationale recht (“lawful”), de inbreuk een legitiem doel in het algemeen belang dient en er een redelijke mate van evenredigheid is tussen de gebruikte middelen en het doel dat wordt nagestreefd. Dit laatste vereist het bestaan van een redelijke verhouding (“fair balance”) tussen voormeld algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keuze van de middelen om dit belang te dienen, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe (vgl. Hoge Raad 3 april 2009, ECLI: NL:HR:2009:LJN BC2816).

26. Ook in gevallen waarin een gunstige regeling met terugwerkende kracht wordt ingetrokken dient te worden beoordeeld of sprake is van een inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol en dient de hiervoor verwoorde afweging te worden gemaakt. Daarbij weegt tevens het belang van de belastingplichtige dat diens gerechtvaardigde verwachtingen worden gerespecteerd (Hoge Raad 2 oktober 2009, ECLI: NL:HR:2009:LJN BI1909). Overigens constateert de rechtbank dat de wetgever geen terugwerkende kracht aan de wijziging heeft gegeven, maar deze (vrijwel) onmiddellijk heeft laten ingaan na het moment van bekendmaking.

27. Ten aanzien van de verwachtingen die eiseres in dit geval mocht hebben moet worden vastgesteld dat haar in ieder geval op 2 juli 2012 kenbaar was dat een wijziging was doorgevoerd. Bij raadpleging van de Staatscourant had zij de precieze inhoud daarvan kunnen kennen. Bovendien was al sinds het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012 voorzienbaar dat de importtabel zou moeten worden gewijzigd, terwijl naar het oordeel van de rechtbank ook voorzienbaar was dat dit gevolgen voor de onderhavige afschrijvingstabel zou hebben, nu de importtabel en de exporttabel gelijk moeten zijn om misbruik van verschillen in grondslag bij import en export te voorkomen. Weliswaar betekent het feit dat er geen Unierechtelijke grondslag is voor de teruggaaf dat de afschrijvingstabel van artikel 8d van de Uitvoeringsregeling - anders dan die van artikel 8a - niet in strijd was met het Unierecht, maar de hiervoor weergegeven overwegingen van de wetgever om de importtabel op zo kort mogelijke termijn te wijzigen en om de afschrijvingstabel van artikel 8d daarbij te laten aansluiten zijn naar het oordeel van de rechtbank te billijken, evenals de keuze om af te zien van overgangsrecht. De rechtbank is van oordeel dat de wetgever met de wetswijziging per 1 juli 2012 dan ook binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid is gebleven. Daaraan doet niet af dat eiseres geen mogelijkheid heeft gehad te anticiperen op de regeling, nu zij niet de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen hebben dat de afschrijvingstabel eeuwigdurend ongewijzigd gehandhaafd zou blijven. Inherent aan wetgeving is dat die bij gewijzigde inzichten kan worden gewijzigd. De wijziging is, zoals uit het voorgaande blijkt, niet van redelijke grond ontbloot. Nu de wijziging leidt tot een vermindering van de teruggaaf van 3 procentpunt op de BPM, kan ook niet gezegd worden dat de hiervoor genoemde “fair balance” is geschonden, ondanks de negatieve financiële gevolgen die de wijziging voor eiseres heeft gehad.

28. Gelet op het voorgaande is de wijziging van de afschrijvingstabel niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol.

29. Naar het oordeel van de rechtbank is de wijziging evenmin in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.

30. Eiseres heeft erop gewezen dat in het kader van de omzetbelasting wel een overgangsregeling is getroffen (Besluit van 11 juli 2012, nr. BLKB 2012/639). In paragraaf 2.8 van dat besluit is goedgekeurd dat de BPM-tabel zoals deze gold tot 1 juli 2012 nog tot en met 30 september 2012 wordt gebruikt. Reden voor de goedkeuring is dat de betrokken ondernemers in veel gevallen hun geautomatiseerde systemen moeten aanpassen en de staatssecretaris van Financiën daarvoor voldoende tijd wil bieden. Eiseres heeft aangevoerd dat ditzelfde argument evenzeer voor haar geldt. Ook haar systemen dienden te worden aangepast. De rechtbank is echter van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen afzien van het treffen van een overgangsregeling ter zake van de BPM bij export, omdat geen sprake is van gelijke gevallen waar het de omzetbelasting en de BPM betreft. Om dezelfde reden was verweerder niet gehouden op grond van het gelijkheidsbeginsel de nieuwe afschrijvingstabel buiten toepassing te laten bij de bepaling van de hoogte van de teruggaaf op de BPM. Voor zover eiseres dit onderscheid onbillijk acht, staat haar slechts een eventueel beroep op de hardheidsclausule ter beschikking. Daartoe zou zij zich nogmaals dienen te richten tot het ministerie van Financiën.

31. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel wordt afgewezen omdat, zoals hiervoor reeds is overwogen, inherent is aan wetgeving dat deze bij gewijzigde inzichten kan worden gewijzigd. Het rechtszekerheidsbeginsel omvat niet een algemeen verbod op regels waarop de betrokkenen niet hebben kunnen anticiperen (Hoge Raad 6 februari 2004, ECLI: NL:HR:2004:LJN AO3163), nog daargelaten dat eiseres in elk geval vanaf 2 juli 2012 haar inkoopbeleid had kunnen afstemmen op de nieuwe tabel. Voor auto 2 is daarom te minder aanleiding te concluderen dat de eiseres in haar gerechtvaardigde belangen is geschaad.

32. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

33. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 september 2015

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel